Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354).

Bij Kabinetsmissive van 24 oktober 2018, no.2018001885, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354), met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege kan blijven.

De vice-president van de Raad van State


Nader rapport (reactie op het advies) van 18 december 2018

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen en de Afdeling adviseert het besluit te nemen.

Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om enkele wijzigingen in het ontwerpbesluit, de nota van toelichting en de transponeringstabellen door te voeren.

Allereerst zijn enkele wijzigingen aangebracht in de grondslagen voor het ontwerpbesluit, alsmede in de transponeringstabellen. Het betreffen kleine correcties.

Voorts is een wijziging aangebracht in artikel 22b, tweede lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen zoals opgenomen in artikel I, onderdeel E, van het ontwerpbesluit. Door het schrappen van de zinsnede "waaronder in ieder geval" is geëxpliciteerd dat het in dit artikellid gaat om een limitatieve opsomming van de werkzaamheden van de actuariële functie. Dat is in lijn met artikel 27 van de richtlijn. (zie noot 1)

Daarnaast is artikel II, onderdeel B, van het ontwerpbesluit gewijzigd. Deze wijziging vloeit voort uit een amendement (zie noot 2) dat is aangenomen bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn (zie noot 3). Naar aanleiding van dit amendement is in de Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vastgelegd dat op het uniform pensioenoverzicht van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden informatie moet worden opgenomen over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt. Ook artikel 37, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn vereist dat pensioenuitvoerders (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden hierover informeren. Op grond van de richtlijn geldt er beleidsvrijheid wat betreft het communicatie-instrument dat hiervoor wordt ingezet. Bij de implementatie van de richtlijn was er in eerste instantie voor gekozen om voor te schrijven dat op laag 1 van de Pensioen 1-2-3 informatie moet worden opgenomen over de lidstaat waar de pensioenuitvoerder geregistreerd is of een vergunning heeft verkregen en de naam van de toezichthouder(s). Aangezien deze informatie als gevolg van het amendement voortaan op het uniform pensioenoverzicht wordt opgenomen, is het niet noodzakelijk deze informatie ook op laag 1 van de Pensioen 1-2-3 op te nemen. De daartoe strekkende wijziging van artikel 2 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is derhalve geschrapt.

Voorts is in het ontwerpbesluit een wijziging van het opschrift van hoofdstuk 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling opgenomen en is het (huidige) artikel II, onderdeel O, van het ontwerpbesluit gewijzigd. Deze wijzigingen vloeien voort uit een amendement (zie noot 4) dat is aangenomen bij het wetsvoorstel Verzamelwet pensioenen 2019 (zie noot 5). Naar aanleiding van dit amendement is voortaan in artikel 34, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 43, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling vastgelegd welke werkzaamheden een pensioenuitvoerder niet mag uitbesteden. Verschillende onderdelen uit deze artikelleden zijn overgenomen uit artikel 12 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Om overlap tussen de Pensioenwet respectievelijk de Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling te voorkomen, zijn deze onderdelen uit het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling geschrapt.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat artikel 12 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wel relevant blijft indien een pensioenuitvoerder tot uitbesteding wenst over te gaan. Ter implementatie van de richtlijn moet namelijk worden geëxpliciteerd dat pensioenuitvoerders - naast de gronden die met het voornoemde amendement zijn opgenomen in de Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling - ook niet tot uitbesteding mogen overgaan indien (1) hierdoor het operationele risico onnodig toeneemt of (2) de continuïteit en de toereikendheid van de dienstverlening aan (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden wordt ondermijnd. Dit is nu vastgelegd in artikel 12 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Tot slot is paragraaf 2.3 van de nota van toelichting aangevuld om nadrukkelijker aandacht te besteden aan het belang van het waarborgen van een onafhankelijke taakvervulling, indien de actuariële functie wordt vervuld door de waarmerkende actuaris.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid


(1) Met de term richtlijn wordt in dit nader rapport verwezen naar Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354).
(2) Kamerstukken II 2018/19, 34934, nr. 12.
(3) Kamerstukken II 2017/18, 34934, nr. 2.
(4) Kamerstukken II 2018/19, 35015, nr. 10.
(5) Kamerstukken II 2017/18, 35015, nr. 2.


Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (pdf, 1 MB)