Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en enkele andere besluiten in verband met de introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid, met nota van toelichting.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en enkele andere besluiten in verband met de introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid, met nota van toelichting.

Bij Kabinetsmissive van 16 maart 2018, no.2018000480, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en enkele andere besluiten in verband met de introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit beoogt om het makkelijker te maken om executieve politieambtenaren aan te stellen voor een specifieke inzet, zoals voor financieel-economische specialiteit en voor cybercrimedeskundigheid in de opsporing. (zie noot 1) Het ontwerpbesluit stelt voor deze categorie politieambtenaren daarom aangepaste aanstellings- en opleidingseisen voor. Voorzien wordt in wijzigingen van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), het Besluit bezoldiging politie, het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie en het Besluit bewapening en uitrusting politie.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het besluit vast te stellen, maar acht het aangewezen om in de toelichting aandacht te besteden aan de verhouding tot de systematiek van de relevante bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering.

Het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt in artikel 141 welke vier categorieën van ambtenaren belast zijn met de opsporing van (alle) strafbare feiten. (zie noot 2) De ambtenaren die worden genoemd in artikel 141 Sv hebben daarmee een algemene opsporingstaak. Er wordt, onder meer, verwezen naar de ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012 (de zogenoemde ‘executieve’ politieambtenaar). (zie noot 3) Hiernaast is in artikel 142 Sv opgenomen welke personen zijn belast met de opsporing van strafbare feiten als buitengewone opsporingsambtenaar. In de akte van opsporingsbevoegdheid of de aanwijzing door de minister wordt voor deze personen nader bepaald welke strafbare feiten de opsporingsbevoegdheid omvat. Het gaat daarbij in beginsel om een beperkte(re) opsporingstaak. (zie noot 4)

In de voorgestelde regeling wordt de ambtenaar van politie met specifieke inzet wettelijk bevoegd gemaakt voor de opsporing van alle strafbare feiten. Vervolgens worden daarop bij algemene maatregel van bestuur beperkingen aangebracht. De vraag is hoe zich dit verhoudt tot het systeem van de toebedeling van de opsporingsbevoegdheden zoals dat is neergelegd in het Wetboek van Strafvordering en hierboven is weergegeven.

De Afdeling adviseert om in de toelichting op het ontwerpbesluit in te gaan op de verhouding van het ontwerpbesluit tot de systematiek van het Wetboek van Strafvordering waarin een algemene en een beperkte opsporingstaak is geregeld.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State


Nader rapport (reactie op het advies) van 22 juni 2018

De Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) adviseert het besluit vast te stellen, maar acht het aangewezen om in de toelichting aandacht te besteden aan de verhouding tot de systematiek van het Wetboek van Strafvordering waarin een algemene en een beperkte opsporingstaak is geregeld (artikelen 141 en 142).

De betrokkene die een specifieke politieopleiding (zie noot 5) volgt, wordt bekwaam gemaakt om recht te doen aan het verkrijgen van een algemene opsporingstaak. Na het voltooien van die opleiding is hij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering (zogenoemde executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid). Door het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) worden rechtspositionele regels vastgesteld waardoor de executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid geen werkzaamheden verricht die buiten het vakgebied vallen waarvan diens functie onderdeel uitmaakt. Dergelijke regels zijn er in het algemeen nu ook voor degene die, na het voltooien van een basispolitieopleiding (zie noot 6), is aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Laatstbedoelde ambtenaar kan immers na die opleiding ook niet zonder meer in elke functie worden ingezet, zonder te voldoen aan (nadere) opleidings- of certificeringseisen, terwijl hij wel een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is. De nota van toelichting is op dit punt aangepast.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het ontwerpbesluit enkele andere wijzigingen aan te brengen ten opzichte van het ontwerp, zoals dat voor advies aan de Afdeling was aangeboden.

Bij nader inzien was in het oorspronkelijke ontwerp onduidelijk op welke grond de ambtenaar in opleiding is aangesteld, terwijl buiten twijfel is dat hij een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012 is. Om die reden zijn de rechtspositieregels van de ambtenaar in opleiding in - hoofdzakelijk - het Barp en het Besluit bezoldiging politie grotendeels gelijk getrokken met die van de aspirant. In paragraaf 5 van het algemeen deel van de nota van toelichting is aangegeven op welke onderdelen voor de ambtenaar in opleiding wordt afgeweken van de rechtspositieregels voor de aspirant.

In artikel I is nog een wetstechnische wijziging van artikel 35 van het Barp ingevoegd. Abusievelijk wordt in het huidige artikel 35 verwezen naar artikelen uit het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, terwijl die artikelen reeds zijn vervallen.

In artikel I is artikel 99l (nieuw) van het Barp aangevuld. Zoals reeds in de oorspronkelijke nota van toelichting (paragraaf 7, onder ‘Overgang’), stond vermeld, blijven op een bepaalde groep van ambtenaren van politie bij aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid, de aanstellingseisen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, d en e, van het Barp, buiten toepassing. Dit is nu vastgelegd in het nieuwe tweede lid van artikel 99l.

In artikel V is een onderdeel B ingevoegd met een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling te kunnen bepalen dat bepaalde executieve ambtenaren van politie met specifieke inzetbaarheid en ambtenaren in opleiding niet bewapend zijn.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie en Veiligheid


(1) Met executieve politieambtenaren worden de politieambtenaren bedoeld die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Zij onderscheiden zich van de politieambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en anderen taken ten dienste van de politie.
(2) Het gaat naast officieren van justitie, ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de militairen van de Koninklijke Marechaussee, ook om opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten.
(3) In artikel 3 van de Politiewet 2012 is de politietaak als volgt omschreven: ‘De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.’
(4) Artikel 142 Sv bepaalt dat de opsporingsbevoegdheid in een akte of aanwijzing ook alle strafbare feiten kan omvatten.
(5) Een van de door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°, van de Politiewet 2012 (zie nieuwe artikel 2c, tweede lid, van het Barp.
(6) Een van de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012 (zie nieuwe artikel 2c, eerste lid, van het Barp.


Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting (pdf, 397 kB)