Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende vaststelling van voorschriften ter uitvoering van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs (Uitvoeringsbesluit Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende vaststelling van voorschriften ter uitvoering van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs (Uitvoeringsbesluit Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs).

Bij Kabinetsmissive van 7 juli 2000, no.00.004146, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K.Y.I.J. Adelmund, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende vaststelling van voorschriften ter uitvoering van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs (Uitvoeringsbesluit Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs).

De Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs (hierna: de Interimwet) maakt het mogelijk dat aspirant-leraren die de lerarenopleiding niet hebben doorlopen een onderwijsbevoegdheid krijgen. Hiermee wordt beoogd de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep en de diversiteit van de beroepsgroep te vergroten. Een aantal onderdelen van deze wet wordt uitgewerkt in het ontwerpbesluit. Het betreft vooral de inhoud van het geschiktheidsonderzoek, de tarieven en de inrichting van het bekwaamheidsonderzoek.
De Raad van State maakt naar aanleiding van het ontwerpbesluit een aantal opmerkingen over certificering van trainers voor assessoren, criteria voor geschiktheidsonderzoek, de selectie van beroepsgerichte vakken en de inrichting van het bekwaamheidsonderzoek. Hij is van oordeel dat aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Certificering trainers
In artikel 8 van het ontwerpbesluit is kort gezegd geregeld dat het instellingsbestuur er zorg voor draagt dat de personen die het "assessment" afnemen daarvoor geschikt en onafhankelijk zijn. In de nota Maatwerk 2 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen het voornemen geformuleerd om de kwaliteit van de assessments voor de zij-instroom te bevorderen. Dit zal gebeuren door een groep trainers op te leiden om assessoren te trainen. Deze trainers worden gecertificeerd.(zie noot 1)
Gelet op hetgeen het ontwerpbesluit beoogt te regelen, is deze certificering een onderwerp dat in het ontwerpbesluit thuishoort. Gezien de ontwikkeling van dit instrument en de benodigde spoed met het ontwerpbesluit, adviseert de Raad in ieder geval in de toelichting bij het ontwerpbesluit te verduidelijken hoe de
instellingsbesturen dienen te handelen bij de selectie van assessoren in afwachting van de certificeringsregeling.

2. Criteria voor geschiktheidsonderzoek
De kwaliteit van het leraarschap is voor de zij-instroom wettelijk vertaald in kerncompetenties.(zie noot 2) Hiervan zijn de toetsingscriteria voor het geschiktheidsonderzoek, neergelegd in artikel 6, afgeleid. In algemene termen zijn dit: inzicht in en vaardigheden op het terrein van het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een organisatie.(zie noot 3)

a. In artikel 6, tweede lid, is voorzien in bijzondere toetsingscriteria voor het primair en het speciaal onderwijs op het terrein van kennis van het onderwijs en de beroepshouding. Onder het eerste moet volgens de toelichting worden verstaan "kennis van de grondslagen van het Nederlandse onderwijs, kennis van recente ontwikkelingen in het basisonderwijs en kennis van rechten en plichten van docenten, leerlingen en ouders".(zie noot 4) Wat beroepshouding inhoudt, wordt niet toegelicht.
De Raad acht het stellen van deze bijzondere eisen niet in de eerste plaats voor de hand liggend. Het primair en het speciaal onderwijs vragen immers vooral om bijzondere vaardigheden op het pedagogisch-didactische vlak, zoals het herkennen van leerproblemen in de eerste fase van de schoolcarrière. Dat vereist specifieke kennis. Daarnaast lijkt de kennis van grondslagen, rechten en plichten voor alle onderwijsvormen van even groot belang.
Het college adviseert de criteria voor het geschiktheidsonderzoek te herzien, waarbij voor het primair en speciaal onderwijs bijzondere eisen worden gesteld op pedagogisch-didactisch vlak en de kennis van rechten en plichten voor alle aspirant-leraren als toetsingscriterium geldt. Daarnaast beveelt hij aan toe te lichten wat wordt verstaan onder "beroepshouding".

b. Een van de vereisten waarin in artikel 6 is voorzien is het vermogen tot het omgaan met een groep, klasse-organisatie en groepsmanagement. Dit wordt niet toegelicht.
De Raad ziet geen duidelijk verschil tussen het omgaan met een groep enerzijds en klasseorganisatie en groepsmanagement anderzijds. Hij adviseert hieraan in de toelichting aandacht te besteden.

3. Selectie van beroepsgerichte vakken
Krachtens artikel 4, derde lid, onder b, van de Interimwet kunnen voor bepaalde beroepsgerichte vakken zij-instromers met een diploma voor middelbaar beroepsonderwijs worden toegelaten. In artikel 2 van het ontwerpbesluit zijn hiervoor zes van de veertien beroepsgerichte vakken aangewezen, te weten bouwtechniek, metaaltechniek, elektrotechniek, voertuigentechniek, installatietechniek en consumptief .(zie noot 5) Juist bij de zes genoemde vakken is het van het grootste belang dat de praktijkcomponent wordt gegeven door ervaren en gekwalificeerde vaklieden vanuit de branche, aldus de toelichting.(zie noot 6)
De gegeven motivering voor de keuze voor deze zes vakken acht de Raad niet overtuigend. Voor een deel van de overige vakken, zoals verzorging en grafische techniek, lijkt het genoemde argument evenzeer op te gaan.
Het college beveelt aan de toelichting te verduidelijken.

4. Inrichting van het bekwaamheidsonderzoek
De periode van scholing en begeleiding wordt zodanig ingericht dat daarin voor de aspirant-leraar in elk geval tweemaal de gelegenheid bestaat het bekwaamheidsonderzoek te ondergaan.(zie noot 7) De aanvraag voor een bekwaamheidsonderzoek, die aan de aspirant-leraar wordt gelaten, zal naar mag worden aangenomen tegen het einde van de periode van scholing en begeleiding worden gedaan.(zie noot 8)
Deze beide benaderingen voor het moment van onderzoek - het initiatief aan de betrokkenen en de planning vooraf van twee momenten - lijken met elkaar op gespannen voet te staan. Wanneer de aanvraag voor een onderzoek uitblijft, kan de planning die in de scholingsovereenkomst is vastgelegd doorkruist worden. Wellicht dat de overeenkomst uitsluitsel kan geven over de wijze waarop deze spanning kan worden vermeden. De Raad adviseert hieraan in de toelichting aandacht te besteden.

5. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 27 juli 2000, no.W05.00.0267/III, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

- Artikel 6, vierde lid, onder b, vervangen door: b. het vermogen tot ontwikkeling van eigen professionele deskundigheid.



Nader rapport (reactie op het advies) van 6 oktober 2000


1. Het gaat bij de opmerkingen van de Raad om de kwaliteit van de trainers van de assessoren. Maatwerk 2 zegt daarover aan het slot van paragraaf 5.3: "Daarnaast zullen we de introductie van dit instrument en de kwaliteit van de assessments bevorderen door een groep trainers op te leiden die assessoren kunnen trainen." Er komt geen regeling voor certificering van trainers. Instellingen zullen zelf zorg moeten dragen voor de kwaliteit van hun assessment, met inachtneming van artikel 8 van het ontwerpbesluit. (Kwaliteitswaarborging geschiktheidsonderzoek).

2. Terecht meent de Raad dat het basis- en speciaal onderwijs om bijzondere vaardigheden vragen op het pedagogisch-didactische vlak. De kwaliteit van het pedagogisch-didactisch handelen van een leraar is immers een zeer belangrijke factor voor de leervorderingen van leerlingen. Mede daarom is het essentieel voor een leraar die als zij-instromer start, dat hij of zij beschikt over voldoende pedagogisch-didactische vaardigheden om, eventueel met begeleiding, direct onderwijs van voldoende kwaliteit te kunnen geven. Gezien de leeftijd van de leerlingen, geldt deze noodzaak in het bijzonder voor het basisonderwijs en het speciaal onderwijs.
Anders dan de Raad, acht ik het niet noodzakelijk om explicieter in de kerncriteria aan te geven aan welke eisen een zij-instromer op pedagogisch-didactisch gebied moet voldoen. Mijn overwegingen daarbij zijn de volgende.

Het door STOAS Research voorgestelde assessment en de bijbehorende criteria zoals vastgelegd in artikel 6 van het ontwerpbesluit richten zich met name op de eisen die op het pedagogisch-didactische vlak aan een leraar worden gesteld. Dit blijkt in het bijzonder bij het beoordelingsterrein "handelen in het onderwijsleerproces" (artikel 6, eerste lid). Assessoren moeten hier vaststellen of de zij-instromer in voldoende mate beschikt over het vermogen tot het begeleiden van leerlingen in hun leerproces, het vermogen tot het presenteren van informatie en het vermogen tot communicatie en interactie met een groep, tot klassenorganisatie en groepsmanagement. Het gaat hier bij uitstek om activiteiten waarbij duidelijk wordt of een zij-instromer beschikt over voldoende pedagogisch-didactische vaardigheden. Daarom is het niet nodig om dit beoordelingsterrein ook nog eens expliciet te bestempelen tot pedagogisch-didactisch van aard. Een reeks van beoordelingsterreinen staat als het ware onder de pedagogisch-didactische noemer.
Voorts wijs ik erop dat de assessoren afkomstig zijn uit de opleidingen en het afnemende veld. Zij weten daarom welke pedagogisch-didactische vaardigheden juist voor het basisonderwijs en het speciaal onderwijs zijn vereist om bijvoorbeeld een leerling in het leerproces te begeleiden of om informatie over te dragen. De assessoren zijn in staat de geschiktheid van de kandidaat hiertoe in een praktijksituatie vast te stellen. Het instrument van STOAS Research dat breed beschikbaar komt, biedt daarbij door de suggesties voor de vormgeving van het assessment en de standaarden door sets van competentie-indicatoren bij de criteria bovendien de nodige handreikingen.
Ik acht het daarom niet noodzakelijk om door aanvullende voorschriften de pedagogisch-didactische aspecten binnen de kerncriteria nader te duiden of te specificeren.

Vermeld moge tot slot nog worden dat een van de competentie-indicatoren bij "het vermogen tot het begeleiden van leerlingen in hun leerproces" is het kunnen signaleren van leervragen en leerproblemen en het daarop adequaat kunnen reageren.
In navolging van het advies van de Raad zijn het besluit en de nota van toelichting zodanig aangepast dat het beoordelingsterrein "kennis van het onderwijs" ook voor het geschiktheidsonderzoek gericht op het leraarschap in het vo zal gelden.
Als het gaat om beoordeling van betrokkene op het punt van de "beroepshouding", betreft het onder meer de vaststelling van zijn betrokkenheid bij het onderwijs en van zijn ideeën over de positie van de leraar in het onderwijsproces in relatie tot positie en verantwoordelijkheden van anderen, waaronder ook de leerling zelf. Dit is aan de nota van toelichting toegevoegd.

Wat het verschil tussen enerzijds het omgaan met een groep en anderzijds klassenorganisatie en groepsmanagement betreft merk ik het volgende op.
Bij het omgaan met een groep gaat het om het beschikken over de sociale vaardigheden, benodigd voor het kunnen communiceren en in interactie treden met de groep, zoals tactisch en diplomatiek kunnen optreden, kunnen aansluiten bij niveau en vragen van de leerlingen, kunnen luisteren, kunnen aangaan van persoonlijke relaties.
Bij klassenorganisatie en management gaat om het kunnen bieden van een adequate leeromgeving door ondermeer het scheppen van een veilig klimaat, het kunnen stellen van prioriteiten en het efficiënt verdelen van de beschikbare tijd over taken, het kunnen zorgen voor een geordende en gestructureerde werkomgeving, het kunnen motiveren van leerlingen om taken uit te voeren, het orde kunnen houden.
In het door STOAS Research ontwikkelde instrumentarium worden op dit punt enkele handvatten geboden.
De nota van toelichting is met deze verduidelijkingen aangevuld.

3. De Raad beveelt aan de toelichting op de selectie van de beroepsgerichte vakken te verduidelijken.
Over de keuze van de beroepsgerichte vakken heb ik de Tweede Kamer, bij brief van 26 mei ji., geïnformeerd. Het is de bedoeling dat in de periode tot de totstandkoming van de Wet op het leraarschap ervaring wordt opgedaan met deze groep van zij-instromers. Om die reden en mede op verzoek van de Tweede Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs is het aantal beroepsgerichte vakken beperkt. Vooralsnog is gekozen voor de 6 genoemde technische beroepsgerichte vakken. Deze keuze is verantwoord omdat op korte termijn de behoefte aan nieuwe leraren voor juist deze vakken groter is dan voor andere beroepsgerichte vakken.
De nota van toelichting is hiermee verduidelijkt.

4. Inderdaad is dit een zaak die goed moet worden afgesproken in de scholings- en begeleidingsovereenkomst. De nota van toelichting is daarmee aangevuld.

5. De redactionele kanttekening van de Raad is overgenomen.

Voorts is aan artikel 16 van het ontwerpbesluit alsnog de clausule toegevoegd die behoort bij voorhangbepa!ingen in ontwerpbesiuiten, en zijn enkele kleinere redactionele verbeteringen aangebracht.

Verder is de nota van toelichting aangevuld met een passage die aangeeft waarom op dit moment nog geen gebruik is gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschriften te geven over de kwaliteit van de instellingen in relatie tot het geschiktheidsonderzoek.

Ik moge U hierbij, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K.Y.I.J. Adelmund, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en u verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen



(1) Nota "Maatwerk 2, vervolgnota over een open onderwijsarbeidsmarkt", aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal bij brief van 27 juni 2000, kamerstukken II 1999/2000, 23 328, nr.67, blz.5.
(2) Deze zijn neergelegd in artikel 4, tweede lid, van de Interimwet.
(3) In artikel 6 wordt dit uitgewerkt in de volgende criteria: het vermogen tot het begeleiden van leerlingen in hun leerproces, tot presenteren van informatie, tot het omgaan met een groep, klasse-organisatie en groepsmanagement, tot reflectie en het nemen van initiatief, tot ontwikkeling van de eigen professionele deskundigheid en van het eigen lerend vermogen, vakdeskundigheid en het vermogen tot samenwerking in een team of sectie.
(4) Nota van toelichting, paragraaf 4. Geschiktheidsonderzoek.
(5) Alle veertien worden genoemd in artikel 26h van het Inrichtingsbesluit W.V.O.
(6) Nota van toelichting, paragraaf 2. Beroepsgerichte vakken voortgezet onderwijs.
(7) Artikel 13.
(8) Artikel 12.