Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels inzake het beschikbaar stellen van ambtenaren aan de Nederlandse Antillen en Aruba.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels inzake het beschikbaar stellen van ambtenaren aan de Nederlandse Antillen en Aruba.

Bij Kabinetsmissive van 11 mei 2000, no.00.003049, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende regels inzake het beschikbaar stellen van ambtenaren aan de Nederlandse Antillen en Aruba.

Het ontwerpbesluit bevat regels en geeft de grondslag voor het vaststellen van nadere regels inzake het beschikbaar stellen van rijksambtenaren en andere ambtenaren aan de Nederlandse Antillen en Aruba. De Ambtenarenwet (AW) biedt echter niet een toereikende grondslag voor het vaststellen van de beoogde voorschriften voor andere ambtenaren dan rijksambtenaren. Ook zijn kanttekeningen te plaatsen bij het verlenen van terugwerkende kracht aan het ontwerpbesluit, terwijl verder het overleg met de vakorganisaties aandacht vraagt. De Raad van State is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee deels nader dient te worden overwogen.

1. Het ontwerpbesluit heeft zowel betrekking op ambtenaren in dienst van het Rijk (artikel 2) als op ambtenaren in dienst van een provincie, gemeente, waterschap of een ander openbaar lichaam (artikel 3).
Blijkens de aanhef is het ontwerpbesluit gebaseerd op artikel 125 AW. Met betrekking tot deze grondslag merkt de Raad het volgende op.
Ingevolge de aanhef van het eerste lid van artikel 125 AW kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur slechts voorschriften worden vastgesteld voor de ambtenaren, door of vanwege het Rijk aangesteld. Voor de ambtenaren, aangesteld door of vanwege een provincie, een gemeente of een waterschap worden dergelijke voorschriften vastgesteld door het bevoegd gezag van deze lichamen (artikel 125, tweede lid, AW).
Artikel 125 AW biedt voor artikel 3 van het ontwerpbesluit dan ook geen wettelijke grondslag. De Raad is derhalve van oordeel dat artikel 3 dient te worden geschrapt.

2. Het ontwerpbesluit heeft terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 1999 (artikel 5). In de nota van toelichting wordt hierover opgemerkt dat de thans in de Nederlandse Antillen en Aruba op basis van de Regeling honorering deskundigen voor lange duur werkzame Nederlandse ambtenaren begin 1999 een rechtspositionele verbetering ten opzichte van de thans geldende regeling in het vooruitzicht is gesteld. Vanwege de gewekte verwachtingen is ervoor gekozen deze verbetering reeds per 1 oktober 1999 aan de betrokken ambtenaren ten goede te laten komen, in plaats van die verbetering te laten wachten tot na de datum van inwerkingtreding van het ontwerpbesluit en de daarop te baseren ministeriële regeling. De Raad adviseert om in de toelichting in ieder geval te verduidelijken waarop de keuze van de datum 1 oktober 1999 is gebaseerd. Voorts dient in de toelichting te worden aangegeven waarom het onderhavige ontwerpbesluit niet eerder is vastgesteld, zodat er geen reden zou zijn geweest voor het verlenen van terugwerkende kracht.

3. De toelichting geeft niet aan of het voorstel onderwerp is geweest van overleg met de vakorganisaties. Het college adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 4 december 2000


1. Ik ben het eens met de opmerking van de Raad van State dat artikel 125 AW slechts de basis kan zijn voor regels met betrekking tot ambtenaren, door of vanwege het Rijk aangesteld. Voor de ambtenaren, aangesteld door of vanwege een provincie, een gemeente of een waterschap biedt dit artikel geen basis voor het stellen van nadere regels. Ik meen overigens dat het besluit voor deze categorieën personeel ook geen regels bevat, die gezien zouden kunnen worden ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet.
Voor deze categorieën gaat het immers niet om regels die betrekking hebben op de relatie tussen ambtenaren en hun overheidswerkgever, maar uitsluitend om de voorwaarden waaronder de terbeschikkingstelling door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties plaatsvindt. Omdat ik het uit een oogpunt van rechtsgelijkheid noodzakelijk vind, dat dezelfde regels gelden voor alle uitgezonden ambtenaren, onafhankelijk van welk orgaan zij afkomstig zijn, volg ik het advies van de Raad om artikel 3 te schrappen niet. Teneinde aan het besluit voor de categorie niet-rijksambtenaren toch een rechtsbasis te geven is de aanhef van het besluit aangevuld met een verwijzing naar artikel 89 van de Grondwet. Ingevolge dit artikel kunnen zelfstandige algemene maatregelen van bestuur in het leven worden geroepen. Hoewel hiermee terughoudend dient te worden omgegaan, ben ik van mening dat het argument van rechtsgelijkheid in deze situatie zwaarder moet wegen.

2. Overeenkomstig de opmerkingen van de Raad is de nota van toelichting aangevuld met de redenen waarom gekozen is voor terugwerkend kracht tot en met 1 oktober 1999 en waarom het ontwerpbesluit niet eerder is vastgesteld.

3. In de nota van toelichting is, overeenkomstig de opmerking van de Raad van State, aangegeven waarom over het ontwerpbesluit geen overleg met de vakorganisaties heeft plaatsgevonden.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties