Voorstel van wet met memorie van toelichting van de leden Van Wijmen en Ross-van Dorp tot wijziging van de Wet op de adeldom in verband met het wegnemen van onevenwichtigheden in het overheidsbeleid ten aanzien van adellijke ouders en hun kinderen (overerving adeldom in de vrouwelijke lijn).


Volledige tekst

Voorstel van wet met memorie van toelichting van de leden Van Wijmen en Ross-van Dorp tot wijziging van de Wet op de adeldom in verband met het wegnemen van onevenwichtigheden in het overheidsbeleid ten aanzien van adellijke ouders en hun kinderen (overerving adeldom in de vrouwelijke lijn).

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 13 april 2000, heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting van de leden Van Wijmen en Ross-van Dorp tot wijziging van de Wet op de adeldom in verband met het wegnemen van onevenwichtigheden in het overheidsbeleid ten aanzien van adellijke ouders en hun kinderen (overerving adeldom in de vrouwelijke lijn).

Het initiatiefwetsvoorstel beoogt de Wet op de adeldom op een tweetal punten te wijzigen. Voorgesteld wordt een einde te maken aan de ongelijke behandeling van kinderen die voor 1 augustus 1994 buiten het huwelijk zijn geboren, alsmede het mogelijk te maken dat adeldom ook via de vrouwelijke lijn overgaat. Het voorstel geeft de Raad van State aanleiding tot de volgende opmerkingen.

1. De Raad merkt op dat het mogelijk maken van vererving van de adeldom via de vrouwelijke lijn gevolgen heeft voor de regeling van het naamrecht in het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 1:5, tiende lid, BW, is bepaald dat indien een kind, wiens vader van adel is, niet zijn geslachtsnaam verkrijgt, de adeldom niet overgaat op het kind. Dit artikellid is overbodig als het voorgestelde artikel 3 van het initiatiefwetsvoorstel in werking treedt. Artikel 1:5, tiende lid, BW, zou dan ook moeten vervallen.

2. Ingevolge het geldende artikel 3 van de Wet op de adeldom gaat adeldom ook over op buiten het huwelijk geboren kinderen. Dit artikel heeft slechts consequenties voor kinderen die geboren zijn of worden na de inwerkingtreding van de genoemde wetswijziging uit 1994. Zoals in de memorie van toelichting wordt opgemerkt, heeft dit tot gevolg dat kinderen binnen hetzelfde gezin met dezelfde ouders en dezelfde geslachtsnaam ongelijk worden behandeld. De oudste kinderen worden adelsrechtelijk als bastaarden uitgesloten, terwijl de jongsten van adel zijn.(zie noot 1) Het wetsvoorstel strekt er mede toe om deze ongelijkheid weg te nemen. Om dit te bewerkstelligen wordt in het voorgestelde nieuwe artikel 3 van de Wet op de adeldom bepaald dat adeldom overgaat op "alle kinderen die in familierechtelijke betrekking staan tot de adellijke ouder". Deze formulering roept de vraag op of een kind dat voor 1 augustus 1994 buitenechtelijk is geboren uit een adellijke vader en een niet adellijke moeder van adel wordt indien de vader voor de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel is overleden. In het geval dat een kind voor 1 augustus 1994 buitenechtelijk is geboren uit een adellijke vader en een niet adellijke moeder, en het kind voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel is overleden, rijst dezelfde vraag ten aanzien van de eventuele kinderen van dit overleden kind. Onduidelijk is immers of in deze gevallen nog sprake is van "familierechtelijke betrekkingen". Uit artikel 4:879, eerste lid, BW, waarin is bepaald dat tot de erfenis worden geroepen "zij die tot de overledene in familierechtelijke betrekking stonden", zou kunnen worden afgeleid dat dit niet het geval is. De Raad acht het wenselijk dat de indieners van het wetsvoorstel in de memorie van toelichting op deze problematiek ingaan.

3. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 19 juni 2000, no.W04.00.0158/I, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

- Het woord "sexeneutrale" en de zinsnede "op gelijke wijze zowel in mannelijke als in vrouwelijke lijn" in het voorgestelde artikel 3 van het wetsvoorstel zijn overbodig; artikel 3 zou daarom als volgt kunnen worden vereenvoudigd: "Erfelijk verleende adeldom gaat, na inschrijving in het filiatieregister, volgens de bestaande verervingsregelingen over op alle kinderen die in familierechtelijke betrekking staan tot de adellijke ouder en die tevens diens geslachtsnaam dragen".



Reactie (op het advies) van 13 december 2000


1. De indieners delen de mening van de Raad van State en nemen het voorstel van de Raad op in het Voorstel van wet.

2. De indieners constateren dat de Raad van State van mening is dat het begrip «familierechtelijke betrekkingen» onvoldoende duidelijkheid biedt of deze betrekkingen alleen van toepassing zijn op hedendaagse, bestaande, situaties of dat ze ook betrekking kunnen hebben op situaties die in het verleden hebben bestaan. Wanneer het laatste in juridische zin het geval is, zou dit het effect met zich mee kunnen brengen dat niet alleen ongelijke behandeling van kinderen in heden bestaande gezinnen zal worden weggenomen.
Ook wordt dan namelijk mogelijk dat adellijke titels worden geclaimd op grond van afstamming van reeds (lang) overleden personen die, op grond van de bepalingen van het onderhavige Voorstel van wet, tot de adel zouden hebben behoord, hadden zij nog geleefd. Dit is nadrukkelijk niet de bedoeling van de initiatiefnemers. Het is de bedoeling van de initiatiefnemers om de ongelijke behandeling van adellijke mannen en vrouwen voor de wet teniet te doen, evenals de ongelijke behandeling van kinderen die, volgens de huidige wetgeving, in heden bestaande gezinssituaties kan ontstaan, of reeds is opgetreden. Daarom wensen de initiatiefnemers de wetgeving inzake de overerving van adeldom aan hedendaagse opvattingen aan te passen, echter niet om deze hedendaagse opvattingen, met terugwerkende kracht, op situaties in het verleden van toepassing te laten zijn (dus geen «Hineininterpretierung» van hedendaagse normen in de adelsgeschiedenis). Deze overwegingen hebben de initiatiefnemers er toe gebracht om het Voorstel van wet aan te passen.

3. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt. Voorts zij opgemerkt dat inschrijving in het filiatieregister als constitutief element uit het wetsvoorstel is geschrapt omdat deze eis ook in de bestaande verervingsregels niet wordt gesteld.

De indieners



(1) Kamerstukken II 1999/2000, 27 024, nr.3, blz.2.