Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende vaststelling van de regeling inzake de aanvullende voorzieningen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende vaststelling van de regeling inzake de aanvullende voorzieningen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren.

Bij Kabinetsmissive van 24 augustus 2000, no.00.004773, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende vaststelling van de regeling inzake de aanvullende voorzieningen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren.

Het ontwerpbesluit strekt ertoe om in aansluiting op de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen(zie noot 1) regels te geven voor bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren. De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit dat vrijwel geheel aansluit op het besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk(zie noot 2), maar maakt daarbij de volgende opmerking over de inwerkingtreding van de maatregel na opschorting daarvan overeenkomstig artikel 19, tweede lid.

1. Het voorgenomen artikel 19 geeft een regeling over wijzigingen van wettelijke en bovenwettelijke aanspraken indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemeen neerwaartse wijziging ondergaat. Deze neerwaartse wijziging vindt in beginsel plaats, tenzij anders wordt overeengekomen na overleg met de Sectorcommissie rechterlijke macht. Op basis van het tweede lid van dit artikel wordt, indien in het overleg, bedoeld in het eerste lid, een geschil ontstaat, de doorvoering van de neerwaartse wijziging, in afwijking van het eerste lid, opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil voor advies dan wel arbitrale uitspraak is voorgelegd aan de Advies- en Arbitragecommissie, genoemd in artikel 53 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
De Raad wijst er in dit verband op dat na het advies zal moeten worden beslist of doorvoering, met opheffing van de opschorting, zal plaatsvinden; na de arbitrale uitspraak, die een bindend karakter heeft(zie noot 3), zal meteen duidelijkheid bestaan of de doorvoering kan plaatsvinden. In beide gevallen geeft het ontwerpbesluit indien de weg tot doorvoering openstaat evenwel geen duidelijke regeling omtrent de inwerkingtreding van de maatregel, nu niet zonder meer teruggevallen kan worden op hetgeen daaromtrent is bepaald in het eerste lid van artikel 19. De Raad adviseert artikel 19 van het ontwerpbesluit op dit punt aan te vullen.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 21 september 2000, no.W03.00.0384/I, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In het opschrift van het ontwerpbesluit in aansluiting op de citeertitel, "aanvullende voorzieningen" vervangen door: bovenwettelijke uitkeringen.
- In de artikelen 14, tweede lid, 15, eerste lid, en 16 het begrip "verzoek" conform de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht, vervangen door: aanvraag.



Nader rapport (reactie op het advies) van 14 november 2000


De Raad van State adviseert om artikel 19 van het ontwerpbesluit aan te vullen. In artikel 19, eerste lid, van het ontwerp is bepaald dat ingeval de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemeen neerwaartse wijziging ondergaat, deze wijziging op overeenkomstige wijze wordt doorgevoerd ten aanzien van het totaal aan wettelijke en bovenwettelijke aanspraken bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, tenzij er in het Sectoroverleg rechterlijke macht anders wordt overeengekomen. De wijziging wordt doorgevoerd met ingang van de dag van inwerkingtreding van de desbetreffende maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de publicatie daarvan in het Staatsblad. In artikel 19, tweede lid, is bepaald dat de doorvoering wordt opgeschort wanneer een geschil terzake voor advies of arbitrale uitspraak is voorgelegd aan de Advies- en Arbitragecommissie, genoemd in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De Raad van State adviseert om een regeling te treffen voor de doorvoering indien na het advies of de arbitrale uitspraak de weg tot doorvoering openstaat.

In navolging van het advies van de Raad van State wordt artikel 19 aangevuld met een nieuw derde lid, waarin is bepaald dat ingeval de Advies- en Arbitragecommissie geen bedenkingen heeft tegen doorvoering van de neerwaartse wijziging, de doorvoering plaatsvindt met ingang van de datum waarop de betrokken maatregel in werking treedt. Ingeval de maatregel reeds in werking is getreden voordat het advies is uitgebracht of de arbitrale uitspraak is gedaan, vindt de doorvoering plaats met ingang van de eerste dag na de maand waarin het advies is uitgebracht of de arbitrale uitspraak is gedaan. Ir, beide gevallen vindt doorvoering echter nier eerder plaats dan zes maanden na de publicatie van de maatregel in her Staatsblad.
De nota van toelichting is aangepast in verband met de nieuwe bepaling.

Aan de redactionele opmerkingen van de Raad van State is gevolg gegeven. Van de gelegenheid is tevens gebruikgemaakt om enkele redactionele aanpassingen aan te brengen in artikel 19.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie



(1) Stb.1997, 768 en het besluit van 17 juli 1999 tot vaststelling van het tijdstip van aanvang van fase 2 en fase 3 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, Stb.354.
(2) Stb.1996, 352.
(3) Artikel 53, vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.