Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren in verband met het stellen van nadere regels met betrekking tot de beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren in verband met het stellen van nadere regels met betrekking tot de beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.

Bij Kabinetsmissive van 17 april 2000, no.00.002405, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren in verband met het stellen van nadere regels met betrekking tot de beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.

Met de inwerkingtreding van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het Academisch Statuut gewijzigd.(zie noot 1) Hierdoor zijn vereisten vervallen waaraan de inhoud van een doctoraal examen Nederlands recht en fiscaal-juridische studierichting moet voldoen. Dit heeft geleid tot wijziging van wettelijke bepalingen over gereglementeerde juridische beroepen in onder meer de Wet op de rechterlijke organisatie (WRO). Deze bepalingen in de WRO stellen als beroepsvereiste het recht de meesterstitel te voeren en geven aan dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Dit ontwerpbesluit stelt deze nadere regels, die in werking zullen treden tegelijk met de bedoelde bepalingen in de WRO.
De Raad van State kan zich vinden in de strekking van dit ontwerpbesluit, maar plaatst opmerkingen met betrekking tot de beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren, de opleidingseisen voor rechterlijke ambtenaren in opleiding (raio’s) en voor leden van de andere rechtsprekende instanties, en tot het opnemen van gemeenschapsrecht als verplicht onderdeel van het doctoraal examen.

1. Beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren

a. In de toelichting op de artikelen I en II, laatste alinea, wordt enige uitleg gegeven van het vereiste "grondige kennis van en inzicht in" de verschillende in de nieuwe artikelen 38b en 38c genoemde vakgebieden. Omdat de studieprogramma's aan de verschillende juridische faculteiten nogal uiteen plachten en plegen te lopen, geeft de Raad in overweging in de nota van toelichting een toelichting te geven op de zwaarte van de vereiste onderdelen, uitgedrukt - bijvoorbeeld - in studiepunten. Dat geeft een extra houvast bij de toepassing van de bepalingen. Aan de hand daarvan kunnen gegadigden bovendien gemakkelijker bepalen of zij, wat hun opleiding betreft, voor benoeming in aanmerking kunnen komen.

b. In de praktijk zullen de vragen of de meestertitel toegang geeft tot het rechterschap in het bijzonder rijzen bij de fiscaalrechtelijk afgestudeerden. De Raad adviseert om - mede in het licht van de onder a aanbevolen kwantificering – een beschouwing te wijden aan de mogelijkheden voor fiscalisten om te worden benoemd als rechterlijk ambtenaar.

2. Opleidingseisen voor raio’s
Voor de raio's wordt een afsluitend examen vereist in de vakken burgerlijk recht, strafrecht en bestuursrecht.(zie noot 2) Volgens de toelichting sluiten deze beroepsvereisten aan bij de voor de met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht en die voor de leden van het openbaar ministerie. Voor deze categorie geldt de eis dat zij doctoraal examen hebben afgelegd in drie van de vijf rechtsgebieden burgerlijk recht, strafrecht, bestuursrecht, staatsrecht en belastingrecht. Aan raio's wordt aldus, anders dan de toelichting suggereert, minder keuzevrijheid gelaten.
Indien ook aan raio's de eis van "drie uit vijf rechtsgebieden" zou worden gesteld, heeft dit een gedifferentieerde instroom tot gevolg; zo zouden ook fiscaalrechtelijk afgestudeerden die geen doctoraal examen strafrecht hebben afgelegd, raio kunnen worden. Op deze wijze zou beter kunnen worden voorzien in de behoefte aan specialisten bij het openbaar ministerie en bij verschillende gerechten. Zowel de gesignaleerde behoefte aan specialisten als de gedifferentieerde instroom van raio's zouden overigens aanpassingen van de opleiding tot rechter noodzakelijk maken.
Een gedifferentieerde instroom als geopperd wordt met het ontwerpbesluit niet mogelijk gemaakt. De Raad geeft in overweging de vereisten voor de aanstelling als raio in het licht van het vorenstaande opnieuw te bezien.

3. Opleidingsvereisten voor leden van de andere rechtsprekende instanties
In verschillende bepalingen, zoals artikel 29 van de Wet op de Raad van State en artikel 2, tweede lid, van de Beroepswet, zijn - al dan niet rechtstreeks - opleidingseisen voor andere rechtsprekende instanties aan de orde. De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de vraag wanneer de beroepsvereisten voor leden van de andere rechtsprekende instanties zullen worden aangepast.

4. Gemeenschapsrecht
De Minister van Justitie stelt bij zijn standpuntbepaling inzake de oprichting van een Europees kenniscentrum voor de rechterlijke macht dat uitgangspunt moet zijn dat iedere Nederlandse rechter beschikt over een adequate basiskennis van gemeenschapsrecht.(zie noot 3) De Raad onderschrijft dit standpunt. Daarom geeft hij in overweging om in dit ontwerpbesluit gemeenschapsrecht toe te voegen als van belang zijnd onderdeel van het doctoraal examen.

5. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 22 mei 2000, no.W03.00.0153/I, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

- De artikelen 38b en 38c niet in het hoofdstuk Herplaatsing en ontslag opnemen, maar in een apart hoofdstuk van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren plaatsen, dan wel de titel van het hoofdstuk aanpassen.



Nader rapport (reactie op het advies) van 7 september 2000


1. Ingevolge de in het onderhavige ontwerpbesluit vervatte artikelen dient een betrokkene, om te kunnen worden benoemd als rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, op basis van de door hem met goed gevolg afgeronde juridische universitaire opleiding te beschikken over grondige kennis van en inzicht in een aantal met name genoemde rechtsgebieden. Zoals in de nota van toelichting is aangegeven houdt dit in dat kennis op propedeutisch niveau in elk geval onvoldoende is, dat de vereiste rechtsgebieden moeten corresponderen met een substantieel deel van het totale aantal vakken dat tijdens de opleiding wordt gevolgd, en dat de grondige kennis van een rechtsgebied zowel de materiële als de formele aspecten dient te betreffen. Over de aard en de zwaarte van de kennis die wordt opgedaan gedurende de juridische universitaire opleiding heeft onder meer overleg met de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten plaatsgevonden. Naar mijn oordeel verdient het met het oog op de programmeervrijheid van universiteiten, die bijvoorbeeld tot uitdrukking kan komen in het per universiteit verschillend ingericht zijn van het op bepaalde rechtsgebieden betrekking hebbend onderwijs, niet de voorkeur om de beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding verder te detailleren. Mede vanwege artikel 7.6, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zou de programmeervrijheid van universiteiten te zeer worden ingeperkt indien het voor toetreding tot de rechterlijke macht vereiste kennisniveau bijvoorbeeld ook nog in studiepunten zou worden uitgedrukt. In dit verband verwijs ik ook naar de memorie van toelichting bij de Wet van 2 november 1994, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten, houdende verbeteringen en aanvullingen van overwegend technische aard (Stb. 803) (hierna: Aanpassingswet WHW). Daarin is benadrukt dat de bij algemene maatregelen van bestuur als de onderhavige met betrekking tot beroepsvereisten te stellen nadere regels in beginsel beperkt dienen te blijven tot een omschrijving van de hoofdgebieden van het recht waarin moet zijn geëxamineerd, alsmede dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is daarin gedetailleerde beroepsvereisten te stellen omdat daardoor afbreuk zou worden gedaan aan de programmeervrijheid van de universiteiten.
Het voorstel van de Raad van State om in de nota van toelichting de zwaarte van de van de rechtsgebieden vereiste kennis bijvoorbeeld in studiepunten uit te drukken, is derhalve niet overgenomen.

Het advies van de Raad van State om een beschouwing te wijden aan de mogelijkheden van fiscaalrechtelijk afgestudeerden om tot rechterlijk ambtenaar te worden benoemd, is wel gevolgd. In de nota van toelichting wordt nu aangegeven dat op grond van de in het ontwerpbesluit vervatte artikelen, in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende artikelen in de Wet op de rechterlijke organisatie, ook degenen die de fiscaal-juridische studierichting hebben gevolgd in redelijkheid kunnen voldoen aan de voor benoeming in de rechtsprekende macht geldende beroepsvereisten.

2. Om tot rechterlijk ambtenaar in opleiding te worden benoemd dient een betrokkene op basis van zijn juridische universitaire opleiding te beschikken over grondige kennis van en inzicht in de rechtsgebieden burgerlijk recht, strafrecht en bestuursrecht. Deze vereisten komen niet geheel overeen met de beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren, zoals de Raad van State terecht vaststelt.
Voor de met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht en de leden van het parket bij de Hoge Raad kan de grondige kennis van twee van de drie bovengenoemde rechtsgebieden, in plaats van met grondige kennis van het derde van die rechtsgebieden, ook aangevuld worden met grondige kennis van staats- of belastingrecht; voor de leden van het openbaar ministerie wordt in ieder geval grondige kennis van het strafrecht vereist en daarnaast grondige kennis van twee van de drie rechtsgebieden burgerlijk recht, bestuursrecht en staatsrecht. Voor het verschil in beroepsvereisten tussen rechterlijke ambtenaren in opleiding en rechterlijke ambtenaren is aanleiding gezien met het oog op de opzet en de inhoud van de opleiding van de eerstbedoelde groep (de raio-opleiding). Deze opleiding van zes jaar omvat, naast een theoretisch vormingsprogramma en een buitenstage, een binnenstage die het grootste gedeelte van de opleidingsduur in beslag neemt en bestaat uit deelstages die worden doorgebracht bij de civiele sector, de strafsector en de sector bestuursrecht van een arrondissementsrechtbank en een arrondissementsparket. Dit maakt het naar mijn oordeel noodzakelijk dat rechterlijke ambtenaren in opleiding, in tegenstelling tot degenen die als zogeheten buitenstaander tot de rechterlijke macht willen toetreden, beschikken over grondige kennis van de met de verschillende deelstages corresponderende rechtsgebieden. De beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren in opleiding sluiten overigens wel aan op die voor rechterlijke ambtenaren, in die zin dat na het voltooien van de raio-opleiding zonder meer voldaan kan worden aan de vereisten voor benoeming in een rechterlijk ambt. Weliswaar bestaat het voornemen om de regelgeving betreffende de raio-opleiding op enige punten, zoals de (nu nog geldende) leeftijdsgrens, aan te passen, doch de opzet en de inhoud van de raio-opleiding zullen vooralsnog geen ingrijpende wijzigingen ondergaan. Voor een aanpassing van de in dit ontwerpbesluit opgenomen beroepsvereisten voor rechterlijke ambtenaren in opleiding zie ik derhalve geen aanleiding.

3. Ten aanzien van de met rechtspraak belaste leden van de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Tariefcommissie is in artikel 2, tweede lid, van de Beroepswet, artikel 3, tweede lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie onderscheidenlijk artikel 2, tweede lid, van de Tariefcommissiewet bepaald dat zij moeten voldoen aan de opleidingseisen die gelden voor benoeming in een vergelijkbaar rechtsprekend ambt bij een gerechtshof.
Voorts is tot l januari 2001 (de datum met ingang waarvan de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering werking krijgt) ten aanzien van de met rechtspraak belaste leden van het College van beroep studiefinanciering nog bepaald dat zij dienen te voldoen aan de vereisten geldend voor benoeming tot rechter in een arrondissementsrechtbank (artikel 111, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering). Hierom hoeft, naast de regeling in het nieuwe artikel 38b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de daaraan ten grondslag liggende artikelen in de Wet op de rechterlijke organisatie (in dit geval in het bijzonder de artikelen 48, eerste lid, en 64), voor de met rechtspraak belaste leden van deze bestuursrechtelijke colleges de regelgeving niet nog eens afzonderlijk te worden aangepast. Hetzelfde geldt overigens voor de leden van andere rechtsprekende instanties ten aanzien van wie de benoemingsvereisten voor rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing zijn verklaard; zie bijvoorbeeld de artikelen 55, derde en vierde lid, en 56, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het vorenstaande is in de nota van toelichting expliciet gemaakt. Wat de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreft wordt door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel bezien in welke zin de beroepsvereisten zullen worden aangepast.

4. Zoals de Raad van State al opmerkt, heb ik bij brief van 24 januari 2000 aan de Tweede Kamer (kamerstukken II 1999/2000, 26 800 VI, nr. 55) kenbaar gemaakt dat leden van de rechterlijke macht naar mijn oordeel dienen te beschikken over een adequate basiskennis van Europees recht en dat deze kennis door middel van éducation permanente op peil zou moeten worden gehouden. Momenteel worden reeds activiteiten ondernomen om de deskundigheid ten aanzien van Europees recht binnen de rechterlijke macht te bevorderen. Zo biedt de Stichting Studiecentrum Rechtspleging, het opleidingscentrum voor de rechterlijke macht, een cursus Europees recht aan, wordt in de nationaalrechtelijke cursussen zo veel mogelijk Europees recht verwerkt, en vormt Europees recht inmiddels een verplicht onderdeel van de raio-opleiding. Ook start binnenkort een project dat zich in belangrijke mate zal richten op het realiseren van concrete verbeteringen van de toegankelijkheid voor rechters van Europeesrechtelijke kennisbronnen (databanken, websites, etc.) en het ontwikkelen van een zogeheten helpdesk. Voorts ben ik voornemens om op korte termijn in contact te treden met de universiteiten teneinde vast te stellen in welke mate Europees recht deel uitmaakt van de studieprogramma’s alsmede om na te gaan in hoeverre en op welke termijn deze programma’s, met het oog op de kennis waarover (toekomstige) leden van de rechterlijke macht dienen te beschikken, zo nodig aangepast zouden kunnen worden. Mede naar aanleiding van de uitkomsten hiervan zal ik te zijner tijd beoordelen of de voor toetreding tot de rechterlijke macht vereiste grondige kennis, in aanvulling op de in dit ontwerpbesluit aangewezen rechtsgebieden, ook uitdrukkelijk het rechtsgebied Europees recht zal dienen te betreffen.

5. De redactionele kanttekening van de Raad van State is niet verwerkt. Dat de nieuwe artikelen 38b en 38c vanwege dit ontwerpbesluit in het hoofdstuk van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren handelend over herplaatsing en ontslag worden opgenomen, berust namelijk op een misverstand. Deze artikelen 38b en 38c worden namelijk niet in hoofdstuk 4 (Herplaatsing en ontslag), dat de artikelen 34 tot en met 36 omvat, opgenomen, maar in hoofdstuk 5 (Overige rechtspositionele voorschriften), dat de artikelen 37, 37a, 38, 38a en 39 omvat.

6. Van de gelegenheid is nog gebruik gemaakt om de derde alinea van het algemene gedeelte van de nota van toelichting aan te passen. In de in deze alinea opgenomen opsomming van artikelen in de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals deze komen te luiden ingevolge artikel III van de Aanpassingswet WHW, ontbrak namelijk abusievelijk artikel 112, eerste lid. Dit is nu hersteld.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie



(1) Stb.1988, 315.
(2) Artikel II van het ontwerpbesluit.
(3) Brief van 24 januari 2000 aan de Tweede Kamer, kenmerk 5005354/800.