Goedkeuring van de op 22 juni 2000 te Cotonou totstandgekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten.


Volledige tekst

Voorstel van wet met memorie van toelichting houdende goedkeuring van de op 22 juni 2000 te Cotonou totstandgekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten.

Bij Kabinetsmissive van 6 september 2000, no.00.005017, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting houdende goedkeuring van de op 22 juni 2000 te Cotonou totstandgekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten.

De Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en de Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (hierna: ACS-landen), anderzijds, strekt ter vervanging van de op 29 maart 2000 afgelopen Vierde ACS-EG-Overeenkomst (hierna: Lomé IV).
De nieuwe overeenkomst verschilt fundamenteel van Lomé IV, daar zij voorziet in een geleidelijke, maar definitieve wijziging van de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen. Naast wijzigingen op andere onderdelen, zoals het beoogde partnerschap (gelijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel), en het opnieuw bevestigen van de zogenaamde essentiële elementen (respect voor de democratie, rechtstaat en mensenrechten) en de opschortingsbepaling in geval van ernstige vormen van corruptie, is het nieuwe handelsregime het meest ingrijpend.
De Raad van State onderschrijft het voorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.

1. Blijkens Verklaring XXII(zie noot 1) zal de Gemeenschap aan de ACS-staten een preferentiële regeling voor bepaalde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten toekennen. In verband daarmee zullen aanzienlijke verlagingen van heffingen plaatsvinden en in een aantal gevallen vrijstellingen worden ingevoerd. Dit past in een ontwikkeling die al langer gaande is waarbij belemmeringen voor de toegang van landbouwproducten uit derde landen op de Europese markt steeds meer worden weggenomen. De vraag komt op welke gevolgen dit heeft voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en, in het verlengde daarvan, voor het Nederlandse landbouwbeleid. De Raad adviseert hierop in de toelichting nader in te gaan.

2. Artikel 13, derde lid, bevat voor EG-lidstaten een verbod op discriminatie ten aanzien van werknemers met de nationaliteit van één van de ACS-staten. Het gaat onder meer om arbeidsvoorwaarden, beloning en ontslag. De Raad vraagt zich af welke gevolgen deze bepaling zal hebben voor de toepassing van de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. In het bijzonder gaat het om de vraag omtrent de toepassing van de Wet beperking export uitkeringen. De Raad adviseert hierop in de toelichting in te gaan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 26 maart 2001


1. Zoals geadviseerd door de Raad van State is aan de toelichting op Bijlage 5 een passage toegevoegd, waarin wordt ingegaan op de gevolgen van het toekennen van een preferentiële regeling door de Gemeenschap aan de ACS-staten voor bepaalde landbouwproducten.

2. Gelet op het advies van de Raad is aan de artikelsgewijze toelichting op artikel 13 een passage toegevoegd met betrekking tot de reikwijdte van het onderhavige verdrag.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken



(1) Gemeenschappelijke verklaring over de in artikel 1, tweede lid, onder a) van Bijlage V bedoelde landbouwproducten.