Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met de invoering van de Wet stedelijke vernieuwing (Invoeringsbesluit Wet stedelijke vernieuwing).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met de invoering van de Wet stedelijke vernieuwing (Invoeringsbesluit Wet stedelijke vernieuwing).

Bij Kabinetsmissive van 26 oktober 2000, no.00.005870, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met de invoering van de Wet stedelijke vernieuwing (Invoeringsbesluit Wet stedelijke vernieuwing).

In het ontwerpbesluit worden in aanvulling op de komende Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing (Iwsv) wijzigingen en overgangsbepalingen opgenomen in een aantal algemene maatregelen van bestuur. De Raad van State kan zich met de inhoud van het ontwerpbesluit verenigen, behoudens het volgende punt.

In de memorie van toelichting op artikel 16 van het voorstel Iwsv is mede naar aanleiding van ‘s Raads advies over dat wetsvoorstel onder meer opgemerkt dat artikel 126 van de Wet geluidhinder onverkort van toepassing blijft met betrekking tot maatregelen ten behoeve van de resterende saneringsopgave, die onder andere bestaat uit geluidwerende maatregelen met betrekking tot woningen op de B-lijst, bedoeld in artikel 9a van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer (Solm).(zie noot 1) Verder blijkt daaruit dat in afwachting van een definitieve regeling op basis van de uitkomst van de voorgenomen wijziging van de bestuurlijk-juridische verhoudingen in het kader van de Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid er niets zal veranderen met betrekking tot de verplichting om de andere overheden in staat te stellen deze maatregelen uit te voeren. In artikel 6 van het ontwerpbesluit wordt evenwel voorzien in het vervallen van de desbetreffende artikelen van het Solm (paragraaf 2.2), met een overgangsregeling voor gevallen waarin een subsidie is verleend voor de datum van inwerkingtreding van artikel 6, die in artikel 13 is bepaald op 1 januari 2001. In de nota van toelichting op de artikelen 6 en 7 van het ontwerpbesluit wordt herhaald dat er voor vorenbedoelde resterende saneringsopgave nog een definitieve regeling moet komen. Daardoor is niet duidelijk of paragraaf 2.2 van het Solm zonder betekenis is, zolang die definitieve regeling niet tot stand is gekomen, en of het vervallen van die paragraaf wellicht gepaard dient te gaan met een meer uitgebreide overgangsregeling dan is voorzien in artikel 13 van het ontwerpbesluit. In ieder geval dient hierover duidelijkheid te worden verschaft in de nota van toelichting.
De Raad adviseert de overgangsregeling zo nodig aan te passen dan wel in de nota van toelichting nader op dit punt in te gaan.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 7 december 2000


In het artikelsgewijze deel van de nota van toelichting (de artikelen 6 en 7) is duidelijker aangegeven dat de regeling van paragraaf 2.2 van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer (verder: Solm) met de invoering van de Wet stedelijke vernieuwing zonder betekenis is. Reeds in het met ingang van 1 januari 1999 in werking getreden Besluit milieusubsidies is bepaald dat de in het Solm opgenomen subsidieregeling met ingang van 1 januari 2003 wordt ingetrokken. In de artikelen 10 en 10a van het Solm is bepaald dat de te verlenen subsidie voor woningen op de B-lijst pas betrekking kan hebben op de kalenderjaren 2004 en volgende. De subsidieregeling met betrekking tot woningen op de B-lijst is dus feitelijk reeds vervallen met het in werking treden van het Besluit milieusubsidies. Wel blijft het rijksbeleid er op gericht dat bij voorrang de sanering van de woningen op de A-lijst wordt afgerond en wel rond 2010. Om die reden zijn in het investeringsbudget stedelijke vernieuwing gelden beschikbaar gesteld voor de sanering van deze woningen. Pas na afronding van de sanering van de woningen op de A-lijst wordt het restant van de saneringsopgave (waaronder de woningen op de B-lijst) aangepakt. Hoe een en ander definitief wordt geregeld is nu nog niet duidelijk. Dat dit geen regeling zal zijn op grond van het Solm is echter met het in werking treden van artikel 18, eerste lid, onder d, van het Besluit milieusubsidies reeds duidelijk geworden. De regeling in het Solm heeft dus geen betekenis meer voor de woningen op de B-lijst en kan derhalve vervallen.
Aangezien er op basis van artikel 10a van het Solm geen subsidie is verleend voor de sanering van woningen op de B-lijst is uitbreiding van het overgangsrecht op dit punt niet noodzakelijk.

In het ontwerpbesluit is de inwerkingtredingsbepaling geactualiseerd. Voor de inwerkingtreding kan immers niet meer worden aangesloten bij de inmiddels in werking getreden Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing (Stb. 2000, 505).

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer



(1) Kamerstukken II 1999/2000, 27 160, B, en nr. 3.