Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende bepalingen inzake de verdeling van de capaciteit van spoorweginfrastructuur (Interimbesluit capaciteitstoewijzing spoorwegen).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende bepalingen inzake de verdeling van de capaciteit van spoorweginfrastructuur (Interimbesluit capaciteitstoewijzing spoorwegen).

Bij Kabinetsmissive van 29 mei 2000, no.00.003461, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende bepalingen inzake de verdeling van de capaciteit van spoorweginfrastructuur (Interimbesluit capaciteitstoewijzing spoorwegen).

Het ontwerpbesluit bevat een tijdelijke regeling voor de verdeling van capaciteit van spoorweginfrastructuur. De regeling zal gelden tot het tijdstip waarop de voorgenomen nieuwe Spoorwegwet in werking zal treden. Blijkens de nota van toelichting wordt met dit interimbesluit beoogd te bevorderen dat de verdeling van de capaciteit zal geschieden op een objectieve, niet-discriminatoire en toetsbare wijze. In het besluit wordt tevens een publiekrechtelijke grondslag gegeven voor de bevoegdheid van Railned B.V. voor de capaciteitsverdeling. Gelet ook op het feit dat het hier gaat om een tijdelijke regeling die gebaseerd is op de huidige Spoorwegwet, kan de Raad van State zich verenigen met doel en strekking van het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit geeft de Raad aanleiding tot de volgende opmerkingen.

1. In de nota van toelichting(zie noot 1) wordt opgemerkt dat het besluit grotendeels tegemoetkomt aan de aanbeveling die de Algemene Rekenkamer in het rapport "Toezicht op het spoor" heeft gedaan om voor de komende periode tot de inwerkingtreding van de nieuwe Spoorwegwet maatregelen te treffen. In dit rapport merkt de Algemene Rekenkamer onder meer op dat in de periode 1995-1998 de gewenste onafhankelijkheid van de taakorganisaties (NS Railinfrabeheer B.V., Railned B.V. en NS Verkeersleiding B.V.) enkele malen in het geding is geweest. Tevens wijst de Algemene Rekenkamer erop dat de taakorganisaties conform de afspraken uit 1995 zijn ingebed in het NS-concern, waarbij de leden van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Spoorwegen tevens de statutaire directie vormen van de taakorganisaties. Door het ontbreken van toereikende waarborgen voor onafhankelijkheid kunnen de taakorganisaties, aldus de Algemene Rekenkamer, onvoldoende afstand nemen van de inhoudelijke beïnvloeding door het NS-concern. Voor een objectieve, toetsbare en niet-discriminatoire capaciteitstoedeling is naar de mening van de Raad onafhankelijkheid van de instantie die is belast met toewijzing van capaciteit van spoorweginfrastructuur een essentiële voorwaarde.
De Raad mist in de nota van toelichting een passage waarin wordt uiteengezet op welke wijze de onafhankelijkheid van Railned zal zijn gewaarborgd gedurende de periode waarin het Interimbesluit zal gelden.
De Raad adviseert in de nota van toelichting aan te tonen dat en hoe deze onafhankelijkheid gewaarborgd zal zijn.

2. De artikelen 6, 8, tweede lid, en 10, derde lid, geven met betrekking tot nader genoemde onderwerpen de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling. De grondslag van deze artikelen is artikel 27 van de Spoorwegwet. In hoofdstuk 2 van de nota van toelichting staat dat in de huidige wetgevingsoptiek op grond van dit artikel slechts nadere regels gesteld kunnen worden bij algemene maatregel van bestuur en niet bij ministeriële regeling. Tevens wordt vastgesteld dat de Spoorwegwet dateert uit 1875 en dat toen dergelijke regels nog niet golden. Uit de wetsgeschiedenis en uit de besluiten die op dit artikel zijn gebaseerd, is volgens de toelichting te concluderen dat delegatie van bevoegdheden aan de minister zeer wel mogelijk is.
De Raad stelt vast dat artikel 27 delegatie aan de minister niet toestaat. Ook indien zulks wel het geval zou zijn, dan betwijfelt de Raad of de desbetreffende onderwerpen zich wel lenen voor een ministeriële regeling. Zo kunnen op grond van artikel 10, derde lid, bij ministeriële regeling andere belangen dan die bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld en die in acht worden genomen bij toewijzing van capaciteit. Het betreft hier een hoofdelement van de regeling.
De Raad adviseert, mede gelet op aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar), de delegatiebepalingen te heroverwegen.

3. De definities van artikel 1 lopen niet synchroon met de op grond van het tweede lid van dit artikel van toepassing zijnde definities van artikel 28 van de Spoorwegwet. Zo gelden voor het begrip "beheerder" twee verschillende definities.
De Raad adviseert, waar nodig, de definities op elkaar af te stemmen.

4. In artikel 4 is bepaald dat de artikelen 31a tot en met 31e van de Spoorwegwet mede van toepassing zijn op de aan de toewijzende instantie en de instantie belast met de verkeersleiding bij of krachtens dit besluit opgedragen taak. In de nota van toelichting bij artikel 4 wordt opgemerkt dat deze artikelen van de Spoorwegwet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. De Raad neemt aan dat bedoeld is dat de genoemde artikelen van de Spoorwegwet van overeenkomstige toepassing zijn, omdat anders de werkingssfeer van de wet zou worden uitgebreid door middel van een algemene maatregel van bestuur en hij adviseert de tekst van artikel 4 aldus aan te passen.

5. Artikel 8 regelt de wijze waarop een aanvraag moet worden ingediend. Uit de nota van toelichting wordt onvoldoende duidelijk of het daarbij uitsluitend gaat om procedurele eisen of dat er tevens inhoudelijke eisen ten aanzien van de aanvraag kunnen worden gesteld.
De Raad adviseert de nota van toelichting op dit punt te verduidelijken.

6. In de slotzin van de nota van toelichting op artikel 14 wordt gesteld dat, indien blijkt dat de houder van capaciteit schade lijdt door wijziging of intrekking van capaciteit in verband met dringend noodzakelijke werkzaamheden aan of nabij de spoorweginfrastructuur, die niet eerder kon worden voorzien, en deze schade niet te zijnen laste behoort te komen, hem volgens in de jurisprudentie ontwikkelde criteria een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding zal worden toegekend.
Indien het de bedoeling is een recht tot schadevergoeding toe te kennen, dient de basis daartoe in het besluit zelf te worden vastgelegd.
Indien dit de bedoeling is, adviseert de Raad een schaderegeling in het besluit op te nemen.

7. Artikel 17 bevat de regeling omtrent de inwerkingtreding van het besluit. Aangezien het een tijdelijke regeling betreft, adviseert de Raad - mede tegen de achtergrond van onderdeel c van aanwijzing 181 Ar - om in dit artikel het tijdstip waarop het besluit vervalt op te nemen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 12 oktober 2000


1. Naar aanleiding van het advies van de raad is in paragraaf 1 van het algemeen gedeelte van de nota van toelichting een passage over dit onderwerp opgenomen.

2. Naar aanleiding van deze opmerkingen van de raad zijn de in de oorspronkelijke tekst opgenomen delegatiebepalingen heroverwogen. Overeind blijft evenwel staan dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 27 van de Spoorwegwet en de toepassingspraktijk valt af te leiden dat krachtens algemene maatregel van bestuur aan de minister bepaalde bevoegdheden kunnen worden opgedragen die strekken tot het stellen van nadere voorschriften. Het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen, dat mede op artikel 27 van de Spoorwegwet is gebaseerd, is een voorbeeld waarin deze zienswijze is nagevolgd. Enkele voorbeelden hiervan zijn: artikel 17, zevende lid, artikel 18, vierde lid, artikel 20, vijfde en zesde lid en artikel 33, derde lid, van het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen. Aan het advies van de raad is evenwel tegemoet gekomen door de in het oorspronkelijke ontwerpbesluit opgenomen subdelegatie te schrappen. In de artikelen 3 en 4 is voor een zodanige constructie gekozen dat nadere regelgeving niet meer nodig is: in plaats van de oorspronkelijke constructie, waarbij diverse organisaties als toewijzende instanties kunnen functioneren (Railned, NS Verkeersleiding of andere door de minister aangewezen instanties voor bij ministeriële regeling aangewezen spoorweginfrastructuur), is de reikwijdte van het besluit beperkt tot de spoorweginfrastructuur waarvan Railinfrabeheer de beheerder is. Omdat er hierdoor nog maar twee toewijzende instanties overblijven, namelijk Railned en NS Verkeersleiding, is ter wille van de toegankelijkheid van de regeling nu telkens met name aangegeven welke instantie waartoe bevoegd is. Voorts zijn aan het besluit bepalingen toegevoegd die in de oorspronkelijke opzet bij ministeriële regeling vastgesteld zouden worden (dit zijn de nieuwe artikelen 6, 7, 11, 12 en 13). De artikelen 1, 9, 10 en 14 zijn voorts in technische zin aangepast als gevolg van het vervallen van grondslagen voor het vaststellen van ministeriële regelingen. Het besluit bevat aldus geen subdelegatie van regelgevende bevoegdheid. De nota van toelichting is als gevolg van het bovenstaande op diverse plaatsen aangepast.

3 Overeenkomstig het advies van de raad is in artikel 1 de definitie van 'beheerder' geschrapt.

4 Artikel 4 is overeenkomstig het advies van de raad aangepast.

5 Overeenkomstig het advies van de raad IS de nota van toelichting op dit punt verduidelijkt.

6. De opmerking in de nota van toelichting was niet gemaakt met de intentie een nieuw recht op schadevergoeding te vestigen. Wanneer Railned een besluit tot wijziging of intrekking van de toegewezen capaciteit neemt, zal Railned op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een redelijke belangenafweging moeten maken. Hieruit blijkt dat de nadelige gevolgen van de wijziging of intrekking van de capaciteit voor de spoorwegonderneming niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, namelijk het handhaven van de openbare orde en de veiligheid of een ander doel dat een zodanig dringende reden vormt dat wijziging of intrekking van de capaciteit noodzakelijk is. De wijze waarop deze belangenafweging in een specifiek geval uitpakt, wordt in het besluit niet nader uitgewerkt maar volgt de richtsnoeren die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. Het eindresultaat (met of zonder schadevergoeding) dient uiteindelijk als redelijk bestempeld te kunnen worden.
Het ontwerpen van meer specifieke regels omtrent de gevallen waarin schadevergoeding kan worden toegekend en de wijze waarop de hoogte van de vergoeding kan worden vastgesteld, verdient een zorgvuldig onderzoek. Gelet op het doel van dit besluit - een tijdelijke regeling waarin de meest noodzakelijke onderwerpen zijn geregeld om te komen tot een objectieve, nondiscriminatoire en toetsbare capaciteitsverdeling door Railned - verdient het de voorkeur om dit onderwerp nader uit te werken in het kader van de nieuwe Spoorwegwet. Tot die tijd biedt artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voldoende houvast. De nota van toelichting is ter zake aangepast.

7. Het artikel is overeenkomstig het advies van de raad aangepast.

8. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het besluit en de nota van toelichting op enkele, overwegend wetstechnische punten aan te passen. Vermelding verdient het punt van de wijze waarop de reikwijdte van de bevoegdheden van Railned en NS Verkeersleiding in het besluit in de artikelen 2 en 3 zijn geformuleerd. In het ontwerpbesluit zoals dat aan de raad was voorgelegd, werd de reikwijdte van de bevoegdheden van Railned en NS Verkeersleiding bepaald door de concessie die in 1937 aan NS is verleend. Echter, bij de splitsing van het NS concern zoals dat in 1995 is geschiedt, is op bepaalde delen van de spoorweginfrastructuur de capaciteitstoewijzing aan een spoorwegonderneming overgelaten. In het kader van dit besluit is er voor gekozen de actuele situatie weer te geven. De spoorweginfrastructuur waar deze spoorwegondernemingen deze taak uitoefenen, is thans van de reikwijdte van het ontwerpbesluit uitgesloten.

Ik moge U het hierbij gevoegde gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat



(1) Algemeen gedeelte, paragraaf 1.