Ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet personenvervoer 2000 (Besluit personenvervoer 2000).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet personenvervoer 2000 (Besluit personenvervoer 2000).

Bij Kabinetsmissive van 17 juli 2000, no.00.004265 heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet personenvervoer 2000 (Besluit personenvervoer 2000).

Het ontwerpbesluit geeft een uitwerking van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de wet) ten behoeve van het openbaar vervoer, besloten busvervoer en taxivervoer. Het besluit bevat een regeling over onder meer de werkingssfeer van de wet, reisinformatie, vergunningen, aanbestedingsprocedures, vervoerbewijzen, de rijksbijdrage voor openbaar vervoer, de chauffeurspas en internationaal vervoer per bus en auto. Een deel van de onderwerpen komt wat inhoud betreft sterk overeen met de regeling in het thans vigerende Besluit personenvervoer.
De Raad van State kan zich vinden in de strekking van het ontwerpbesluit, maar formuleert enkele bezwaren.

1. Aan het verstrekken van het vergunningbewijs, het bewijs van kredietwaardigheid en de verklaring van vakbekwaamheid zijn volgens de vigerende regeling geen kosten verbonden. Op grond van de nieuwe regeling moet de aanvrager evenwel de bij ministeriële regeling vast te stellen kosten van behandeling van te voren voldoen (artikelen 17, 25 en 27). Deze verandering wordt niet toegelicht. De Raad adviseert het vergoedingenstelsel alsnog toe te lichten en daarbij althans enige indicatie te geven van de omvang van de in rekening te brengen vergoeding.

2. Artikel 23, eerste en tweede lid, regelt in welke gevallen de vervoerder niet of niet langer voldoet aan de eis van betrouwbaarheid. Kort gezegd is dat het geval indien sprake is van een strafrechtelijke veroordeling dan wel van een civiel vonnis wegens het in ernstige mate overtreden van bepaalde nader genoemde wetten en besluiten onderscheidenlijk het niet-nakomen van een arbeidsovereenkomst.
De redactie van deze artikelonderdelen noopt tot de uitleg van rechterlijke vonnissen om te kunnen vaststellen of er sprake is van "het in ernstige mate overtreden". De Raad acht dit ongewenst. Uit de artikelsgewijze toelichting valt af te leiden dat een interpretatie van rechterlijke vonnissen ook niet de bedoeling is. Bedoeld is om naast een onherroepelijk vonnis (straf en/of civiel) nog een eigen bestuursrechtelijke beoordeling ten aanzien van het vervallen van de betrouwbaarheid mogelijk te maken. Op zichzelf acht de Raad dit begrijpelijk. Om ieder misverstand te voorkomen, dient het ontwerpbesluit op dit punt in overeenstemming met de toelichting te worden gebracht. Tevens adviseert de Raad in deze artikelonderdelen alsnog de criteria op te nemen aan de hand waarvan wordt vastgesteld dat sprake is van een ernstige overtreding.

3. Hoofdstuk 4 van het ontwerpbesluit bevat een aantal bepalingen voor de reiziger - bijvoorbeeld dat hij moet beschikken over een geldig vervoerbewijs. Deze bepalingen zijn grotendeels overgenomen uit het thans nog geldende Besluit personenvervoer. De Raad vraagt zich af of al deze bepalingen nog passen binnen de thans geldende geprivatiseerde verhoudingen. Niet valt in te zien op welke basis de wetgever rechtstreeks eisen en voorwaarden aan reizigers kan opleggen. De Raad geeft in overweging de bedoelde bepalingen nader te bezien en waar mogelijk te schrappen.

4. Artikel 75 stelt voor het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht een door de minister verstrekte chauffeurspas verplicht. Artikel 118 stelt overtreding van dit voorschrift strafbaar.
Het Overlegorgaan Personenvervoer (hierna: OPV), waaraan het ontwerpbesluit is voorgelegd, heeft in zijn reactie de suggestie gedaan een voorlopige pas te introduceren, die geldig blijft tot de afgifte van een chauffeurspas. Dit in verband met de tijd die gemoeid is met het verlenen van een chauffeurspas. Blijkens de nota van toelichting (Algemeen deel, paragraaf 8.7) wordt het pleidooi van het OPV niet ondersteund, omdat de kwaliteit van de taxisector en van de daarin werkzame personen centraal staat. Deze klare taal wordt gelogenstraft door de mededeling in de toelichting dat de aanvrager na overlegging van de vereiste documenten en betaling van de kosten een ontvangstbevestiging van de aanvraag krijgt, die in afwachting van de pas voor taxivervoer kan worden gebruikt.
Niet alleen is dit onderdeel van de nota van toelichting innerlijk tegenstrijdig. Ook verdraagt deze passage zich niet met artikel 75.
De Raad wijst erop dat de toelichting niet kan worden gebruikt voor het stellen van nadere regels en adviseert hetzij de toelichting aan te passen hetzij artikel 75 te herzien.

5. In de nota van toelichting, Algemeen deel, wordt melding gemaakt van "beraad met de branche" over de inhoud van een aantal bepalingen. Het verdient aanbeveling van de uitslag van dat beraad, voorzover mogelijk, in de nota van toelichting melding te maken.

6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 18 september 2000, no.W09.00.0283/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In artikel 23, derde lid, "Het in lege toestand verplaatsen van een vervoermiddel" vervangen door: Het verplaatsen van een leeg vervoermiddel.
- In artikel 27, vijfde lid, "vrijstelling" vervangen door: ontheffing.
- In artikel 90 tot uitdrukking brengen dat het bij "vervoer in Nederland" gaat om internationaal vervoer door Nederland of waarbij Nederland wordt aangedaan.
- Het begrip "collectief personenvervoer" in artikel 92 alsnog definiëren.
- In de artikelen 111, 112 en 113 "als bedoeld in artikel 4" vervangen door: als bedoeld in artikel 4 van de wet.
- Artikel 119 wekt ten onrechte de indruk dat de artikelen 6 en 7 de basis zouden kunnen vormen voor overeenkomsten. Echter deze artikelen verklaren de wet en het besluit van toepassing op bepaalde overeenkomsten. De redactie van artikel 119 herzien.



Nader rapport (reactie op het advies) van 7 december 2000


1, Ingevolge het Besluit personenvervoer 2000 dienen - overeenkomstig het Besluit personenvervoer - voor het verstrekken van bepaalde documenten de bij ministeriële regeling vastgestelde kosten te worden voldaan. De Raad constateert terecht dat in het Besluit personenvervoer 2000 voor de afgifte van enkele documenten een grondslag voor het in rekening brengen van kosten is opgenomen, voor de afgifte waarvan tot op heden geen kosten in rekening werden gebracht. Voor wat betreft het in de Wet personenvervoer 2000 opgenomen vergoedingenstelsel is aansluiting gezocht bij het toetsingskader dat hiervoor is gegeven in het rapport "Maat houden" (Stcrt. 2000, 90).
Voor zover wordt getoetst of bedrijven (openbaar vervoer-, besloten busvervoer- of taxibedrijven) of burgers voldoen aan de bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000 gestelde eisen en toestemming wordt gegeven voor het verrichten van bepaalde handelingen, kunnen deze toelatingskosten - overeenkomstig het in het genoemde rapport gegeven toetsingskader - worden doorberekend. Conform het advies van de raad is de toelichting terzake aangevuld.

2. De Raad heeft bezwaar tegen de redactie van artikel 23, eerste en tweede lid, aangezien het noopt tot uitleg van rechterlijke vonnissen om te kunnen vaststellen of er bij een strafrechtelijke veroordeling dan wel een civiel vonnis sprake is van "het in ernstige mate overtreden" van een voorschrift. Naar aanleiding van de opmerking van de raad is de redactie van artikel 23 aangepast met dien verstande dat niet langer wordt gesproken over "het in ernstige mate overtreden van bepaalde artikelen", maar over "het veroordeeld zijn wegens het, naar het oordeel van Onze Minister in ernstige mate, overtreden van bepaalde artikelen". Het tweede lid van artikel 23 - dat vernummerd is tot eerste lid, onderdeel c - is op overeenkomstige wijze aangepast.
Het advies van de Raad om de criteria, aan de hand waarvan wordt vastgesteld dat sprake is van een ernstige overtreding, in artikel 23 op te nemen, is niet opgevolgd. Deze bevoegdheid tot het vaststellen van nadere criteria is in artikel 23, vierde lid, aan de minister gedelegeerd. Aangezien het de nadere uitwerking betreft van de meer wezenlijke criteria die zijn opgenomen in het eerste lid, en in verband met het feit dat de delegatiebepaling zoals deze is opgenomen in het vierde lid, zelf een beperkt karakter heeft, kan deze bevoegdheid aan de minister worden gedelegeerd.

3. De Raad van State plaatst vraagtekens bij de bepalingen die in hoofdstuk 4 van het ontwerpbesluit personenvervoer 2000 zijn opgenomen ten aanzien van de reiziger in het licht van de "thans geldende geprivatiseerde verhoudingen". Wat betreft de thans geldende verhoudingen is vooralsnog geen sprake van "geprivatiseerde verhoudingen".
Wel zijn de bestuurlijke verhoudingen gewijzigd ten gevolge van de decentralisatie van bevoegdheden. Zo zijn de bevoegdheden voor het streekvervoer naar de provincies gedecentraliseerd sinds 1 januari 1998 en is in de vorm van enkele experimenten een eerste, voorzichtige start gemaakt met de decentralisatie van verantwoordelijkheden voor het regionaal spoorvervoer. In de Wet personenvervoer 2000 is de grondslag neergelegd voor algemene bepalingen ten aanzien van het gedrag van de reizigers in het openbaar vervoer in het onderhavig besluit. Het is wenselijk en doelmatig om op deze manier op uniforme wijze duidelijkheid te verschaffen aan de reizigers in het openbaar vervoer in geheel Nederland over de bepalingen waaraan zij zich moeten houden bij gebruikmaking van het openbaar vervoer. Bovendien hoeven de verschillende decentrale overheden door het opnemen van deze algemene bepalingen in dit besluit niet ieder afzonderlijk deze of vergelijkbare voorschriften vast te stellen. Voorts is het in het licht van een nationaal geldig tarief- en kaartsysteem niet wenselijk dat door de decentrale overheden verschillende bepalingen voor de reiziger zouden (kunnen) worden vastgesteld.
Ten aanzien van het vervoeren van handbagage kan een uitzondering worden gemaakt omdat dit reeds voor een deel door de vervoerder wordt bepaald. Artikel 46 laat ruimte aan de vervoerders om zaken niet als handbagage aan te merken. Overigens heeft de opmerking van de raad aanleiding gegeven om in hoofdstuk 4 een helder onderscheid aan te brengen tussen de bepalingen die betrekking hebben op nationale vervoerbewijzen en op bepalingen die zich richten tot de reizigers. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de delegatiebepaling in artikel 41 (oud) nader te preciseren in de artikelen 41 tot en met 43 (nieuw). Aangevuld is tevens dat de artikelen over nationale vervoerbewijzen niet gelden voor openbaar vervoer op afroep als bedoeld in artikel 6 en openbaar vervoer te water als bedoeld in artikel 7.

4. Naar aanleiding van de opmerking van de raad met betrekking tot artikel 75, waarin de verplichting tot het voorzien zijn van een chauffeurspas is opgenomen, en de daarbij behorende - naar de mening van de raad innerlijk tegenstrijdige - toelichting, wordt het volgende opgemerkt. De verplichting tot het voorzien zijn van een chauffeurspas is bij besluit van 25 februari 1998, houdende wijziging van het Besluit personenvervoer in verband met de invoering van een chauffeurspas en een aanpassing van de vakbekwaamheidseis bij het taxivervoer (Stb. 123, met ingang van 1 oktober 1999 in werking getreden. Het betreft hier derhalve geen nieuwe, in het Besluit personenvervoer 2000, opgenomen verplichting. In het genoemde besluit van 25 februari 1998, is een overgangsmaatregel opgenomen die erin voorzag dat de verplichting tot het voorzien zijn van een chauffeurspas niet van toepassing was, indien een aanvraag voor de afgifte van een pas werd ingediend binnen 3 maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit totdat op die aanvraag onherroepelijk werd beslist. Ten bewijze hiervan diende de bestuurder een ontvangstbevestiging van zijn aanvraag bij zich te dragen. Het betreffende deel van de nota van toelichting dat betrekking heeft op de overgangsperiode na de inwerkingtreding van het besluit van 25 februari 1998, behoort derhalve niet in de nota van toelichting van het onderhavige besluit thuis. Conform het advies van de raad zal deze passage worden geschrapt.

5. De door de raad genoemde passage in het algemeen deel van de nota van toelichting over het beraad met de branche heeft betrekking op onderwerpen waarvoor een regeling in het vooruitzicht wordt gesteld maar die geen betrekking hebben op het onderhavige besluit. Derhalve zal de betreffende passage worden geschrapt.

6. De redactionele kanttekeningen van de raad zijn overgenomen.

7. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het ontwerpbesluit in een aantal opzichten aan te vullen.
- In artikel 27 is het eerste lid, onderdeel b, komen te vervallen in verband met artikel 123 waarin werd bepaald dat artikel 27 met ingang van 1 januari 2001 zou worden gewijzigd.
Aangezien het besluit naar verwachting met ingang van die datum in werking treedt, ligt het voor de hand de bedoelde wijziging nu reeds aan te brengen en artikel 123, eerste lid, te laten vervallen. in verband hiermee is tevens het derde lid van artikel 27 komen te vervallen. De verklaring van vakbekwaamheid zal niet meer worden afgegeven aangezien het document als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, reeds als zodanig geldt. Artikel 28, eerste lid, onderdeel b, is komen te vervallen aangezien slechts tot 1 juli 2001 aan de eis van vakbekwaamheid kan worden voldaan door het aantonen van historische vakbekwaamheid. Aangezien deze bepaling een tijdelijk karakter draagt, is deze bepaling - bij wijze van overgangsrecht - opgenomen in artikel 125. Voorts is artikel 28 in redactioneel opzicht zoveel mogelijk aan artikel 27 aangepast.
- Met artikel 36 (nieuw) is aan de delegatieopdracht in artikel 29 van de wet voldaan.
Voorts is artikel 80 van het besluit komen te vervallen en is artikel 79 gewijzigd in die zin dat het artikel betrekking heeft op zowel auto's als bussen. Deze wijziging houdt verband met een wijziging van de Wegenverkeerswet 1994. Aangezien voor voertuigen die zijn bestemd voor het vervoer van personen naast de technische voorschriften die bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 zijn gesteld, tevens aanvullende technische voorschriften gelden op basis van de Wet personenvervoer 2000, dienen de betreffende artikelen van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet personenvervoer met elkaar in overeenstemming zijn.
- De overgangsbepaling in artikel 121 is aangevuld met een bepaling die de plicht tot het hebben van een vergunningbewijs niet van toepassing verklaart op de in dat artikel genoemde vergunningen voor openbaar vervoer voor de overgangsperiode van maximaal vijf jaar. Deze wijziging vloeit voort uit de wens om de onder de Wet personenvervoer bestaande situatie tijdelijk te continueren.
- In artikel 127 is een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling een vrijstelling te creëren van de verplichting tot het voorzien zijn van een taxameter in de auto waarmee taxivervoer wordt verricht, voor taxiondernemers die eenheidstarieven (vaste prijs per rit) in rekening brengen. In de praktijk is gebleken dat een aantal taxiondernemers vaste prijzen per rit hanteert, waardoor het verplicht gebruik van de taxameter zijn functie verliest.
- De wijziging in artikel 143 houdt verband met de wens een aantal regelingen op grond van de Wet personenvervoer 2000 vast te stellen.
- Voorts zijn in de artikelen 2, 11, 16, 37 (nieuw), 38, 61, 63, 72, 75, 76 (nieuw), 78, 115, 116, 135 en 136 en in het daarbij behorende deel van de nota van toelichting enkele redactionele verbeteringen aangebracht.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat