Ontwerpbesluit houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de aanleg van een gedeelte van Rijksweg 30 (A30), vanaf de Postweg tot en met Rijksweg 12 (A12), met bijkomende werken, in de gemeente Ede.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de aanleg van een gedeelte van Rijksweg 30 (A30), vanaf de Postweg tot en met Rijksweg 12 (A12), met bijkomende werken, in de gemeente Ede.

Krachtens machtiging van Uwe Majesteit heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat met een schrijven van 4 september 2000, no.HKW/R 2000/11006, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt een voordracht met ontwerpbesluit, houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de aanleg van een gedeelte van Rijksweg 30 (A30), vanaf de Postweg tot en met Rijksweg 12 (A12), met bijkomende werken, in de gemeente Ede.

1. In het ontwerpbesluit zijn ook perceelsgedeelten ter onteigening aangewezen die daartoe reeds eerder waren aangewezen in het koninklijk besluit van 29 oktober 1996, nr.96.005284. Bij dagvaarding van 27 november 1998 is bij de arrondissementsrechtbank te Arnhem de onteigeningsprocedure ingeleid. Bij tussenvonnissen van 10 juni 1999 en van 31 augustus 2000 heeft de rechtbank de procedure tweemaal aangehouden, bij het laatstgenoemde vonnis tot 14 december 2000. De reden voor aanhouding van de procedure was het feit dat het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland tot goedkeuring van het bestemmingsplan A30 van de gemeente Ede door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vernietigd en het nieuwe bestemmingsplan "A30-Zuid" nog niet door gedeputeerde staten is goedgekeurd, zodat het onzeker is of binnen vijf jaar na de totstandkoming van het genoemde koninklijk besluit van 29 oktober 1996 met de uitvoering van het werk waarvoor onteigend wordt een aanvang zal zijn gemaakt.
In het ontwerpbesluit is overwogen dat de desbetreffende percelen in de onderhavige onteigeningsprocedure opnieuw worden meegenomen teneinde er zeker van te zijn dat de percelen tot onteigening worden aangewezen. Indien de rechtbank de percelen alsnog tot onteigening aanwijst, zullen zij uit de bij het ontwerpbesluit behorende onteigeningslijst worden geschrapt, aldus het besluit.
Hoewel de Raad van State begrip heeft voor de problemen die inmiddels zijn ontstaan als gevolg van de vertraging die is opgelopen in de planologische procedure en als gevolg van de aanhoudingen van de onteigeningsprocedure voor de rechtbank, is hij van mening dat het entameren van een nieuwe onteigeningsprocedure op basis van een gewijzigde planologische grondslag zonder dat het koninklijk besluit van 29 oktober 1996 wordt ingetrokken tot rechtsonzekerheid leidt en daarom moet worden ontraden.
De Raad wijst er daarbij op dat het nieuwe koninklijk besluit niet kan dienen als titel voor de reeds aanhangige onteigeningsprocedure, terwijl het evenmin mogelijk lijkt dat voor de onteigening van dezelfde percelen twee parallel lopende rechtbankprocedures kunnen worden gevoerd.
Het college adviseert om indien besloten wordt een nieuwe onteigeningsprocedure op basis van het voorliggende ontwerpbesluit in gang te zetten, het eerste koninklijk besluit in te trekken.

2. Blijkens de stukken is namens reclamanten sub 1 naar voren gebracht dat de met hen gevoerde onderhandelingen worden bemoeilijkt doordat van de zijde van de verzoeker om onteigening wordt geweigerd het aan zijn aanbod ten grondslag liggende taxatierapport over te leggen of ter inzage te geven. Hierop wordt in de overwegingen van het ontwerpbesluit niet ingegaan. De Raad wijst erop dat anders dan de hoogte van de schadeloosstelling die in de gerechtelijke procedure aan de orde dient te komen, de wijze waarop door de verzoeker om onteigening is onderhandeld in de administratieve onteigeningsprocedure dient te worden getoetst aan de door deze in acht te nemen zorgvuldigheid. Die brengt onder meer mee dat de wijze waarop de verzoeker om onteigening aan zijn aanbod is gekomen aan de wederpartij wordt kenbaar gemaakt. Ook is de noodzaak van de onteigening van de betrokken gronden niet aangetoond, wanneer de verzoeker om onteigening door het achterhouden van taxatiegegevens zelf de voortgang van het met reclamanten sub 1 te voeren minnelijk overleg heeft belemmerd.

De Raad adviseert het ontwerpbesluit op dit punt nader te bezien.

3. In de zienswijze van reclamanten sub 5 wordt opgemerkt dat het door verzoeker om onteigening in het kader van de minnelijke verwerving gedane aanbod aanmerkelijk lager is dan het bedrag dat in onderhandelingen met de gemeente voor hetzelfde object kan worden verkregen. Het gaat hierbij om de gronden van deze reclamanten die nodig zijn voor de reconstructie van de Schutterweg en Galvanistraat die in samenhang met de verbreding van Rijksweg 30 door Rijkswaterstaat ten behoeve van de gemeente Ede zal worden uitgevoerd. Nu uit de zienswijze van reclamanten sub 5 kan worden opgemaakt dat deze reclamanten eerder met de gemeente Ede dan met verzoeker om onteigening tot overeenstemming kunnen komen over de verwerving van de voor deze reconstructie benodigde gronden ligt het meer in de reden dat die gronden reeds thans door de gemeente Ede worden verworven in plaats van dat deze door de Staat worden onteigend en na realisatie van het werk worden doorverkocht aan deze gemeente. Tegen deze achtergrond staat de noodzaak van de onteigening van de gronden van reclamanten sub 5 niet vast.

De Raad adviseert het ontwerpbesluit ook op dit punt te heroverwegen, althans van een nadere motivering te voorzien.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 17 oktober 2000


Naar aanleiding van het advies van de Raad is de lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken aangepast. Specifiek zijn de grondplannummers 54-1, 54-2, 70,129-1 en 129-2 geschrapt.

Uit nader onderzoek is gebleken, dat de verzoeker om onteigening op 16 februari 2000 een bod op de betrokken gronden heeft uitgebracht met inbegrip van enige voor de toekomstige verbreding van rijksweg 12 benodigde gronden. De administratieve onteigeningsprocedure is gestart met de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden op 16 maart 2000. Niettegenstaande de juistheid van de opmerking van de Raad, was aldus in het voorliggende geval, uitgaande van een redelijk handelend koper en verkoper, het tijdstip nog niet aanwezig om het taxatierapport al op onderdelen bekend te maken. Nadien zijn taxatiegegevens tussen beide partijen aan de orde gekomen in juli 2000 en op onderdelen besproken op 7 september 2000.

Het bovenstaande in aanmerking nemende, heeft de verzoeker om onteigening geen onzorgvuldige invulling gegeven aan het te voeren minnelijk overleg over verwerving van de noodzakelijke gronden. Niet gebleken is, dat de verzoeker om onteigening gedurende langere tijd heeft geweigerd om taxatiegegevens kenbaar te maken en daarmee het minnelijk overleg heeft belemmerd. Hierbij merk ik overigens op, dat het minnelijk overleg voldeed aan de vereisten om te kunnen starten met een administratieve onteigeningsprocedure.

Het ontwerpbesluit is naar aanleiding van deze opmerking van de Raad aangevuld.

Tot slot merkt de Raad in het voornoemde advies op, dat uit de stukken blijkt dat reclamanten sub 5 voor de gronden benodigd voor de reconstructie van de Schutterweg en de Galvanistraat een aanmerkelijk hoger bedrag van de gemeente Ede kunnen krijgen dan in het minnelijk overleg met de verzoeker om onteigening aan de orde is. Omdat zij blijkens de stukken eerder met de gemeente tot overeenstemming over verwerving van deze gronden zullen komen dan met de verzoeker om onteigening, ligt het naar de mening van de Raad meer in de rede dat die gronden thans door de gemeente worden verworven in plaats van door de Staat worden onteigend en na realisatie van het werk worden doorverkocht aan deze gemeente. De Raad adviseert de noodzaak van onteigening tegen deze achtergrond nader te motiveren.

Naar aanleiding van advies wordt in algemene zin het volgende opgemerkt. Het enkele feit dat een andere instantie al dan niet met succes met rechthebbenden in overleg is over verwerving van gronden die voor de verzoeker om onteigening noodzakelijk zijn voor de aanleg van het werk doet niet af aan de noodzaak van onteigening van deze gronden. Voorop gesteld dient te worden, dat de gronden onlosmakelijk zijn verbonden met de aanleg van rijksweg 30.

Gedurende het minnelijk overleg en de onderhandelingen biedt een dergelijk feit (zeker in geval van een andere overheid) evenwel mogelijkheden tot bespoediging van overeenstemming over aankoop van de benodigde gronden. Hierbij valt te denken aan nadere afstemming en coördinatie in de sfeer van de verwerving. Zo brengt zorgvuldig overheidsoptreden bijvoorbeeld met zich mee, dat desgevraagd aankoop van gehele onroerende zaken aan de orde kan komen in situaties waar rechthebbenden anders (volgtijdig) met meerdere grondbehoeften ten behoeve van overheidsprojecten geconfronteerd worden.

In het voorliggende geval zijn reclamanten met de gemeente Ede in overleg getreden over aankoop van het gehele perceel en verplaatsing van het daarop gesitueerde bedrijf.

De verzoeker om onteigening heeft overleg gevoerd met de gemeente over nadere afstemming en coördinatie van het met reclamanten te voeren overleg, waarop de belangen van de verzoeker om onteigening worden meegenomen in dit overleg. Voorts zijn tussen de verzoeker om onteigening en de gemeente afspraken gemaakt over doorlevering van voor de aanleg van rijksweg 30 benodigde gronden.

Met reclamanten is, ondanks diverse aanbiedingen nog geen overeenstemming bereikt, zodat aanwijzing ter onteigening van de voor de aanleg van rijksweg 30 benodigde gronden noodzakelijk blijft.

Tot slot merk ik nog op, dat overeenstemming is bereikt over verwerving van de onroerende zaken aangeduid met het grondplannummer 11. Het ontwerpbesluit is in deze zin aangepast.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat