Ontwerpbesluit houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de uitbreiding van de spoorbaan tussen Amsterdam en Utrecht, het gedeelte vanaf de grens tussen de gemeente Loenen en de gemeente Breukelen bij km ± 20.450 nabij de Ter Aase weg tot aan km ± 30.500 gelegen ongeveer 980 meter ten zuidoosten van de overweg in de Niels Bohrweg, met bijkomende werken, in de gemeenten Breukelen, Maarssen en Utrecht.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de uitbreiding van de spoorbaan tussen Amsterdam en Utrecht, het gedeelte vanaf de grens tussen de gemeente Loenen en de gemeente Breukelen bij km ± 20.450 nabij de Ter Aase weg tot aan km ± 30.500 gelegen ongeveer 980 meter ten zuidoosten van de overweg in de Niels Bohrweg, met bijkomende werken, in de gemeenten Breukelen, Maarssen en Utrecht.

Krachtens machtiging van Uwe Majesteit heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat met een schrijven van 8 september 2000, no.HKW/R 11266, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt een voordracht met ontwerpbesluit, houdende de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van de uitbreiding van de spoorbaan tussen Amsterdam en Utrecht, het gedeelte vanaf de grens tussen de gemeente Loenen en de gemeente Breukelen bij km ± 20.450 nabij de Ter Aase weg tot aan km ± 30.500 gelegen ongeveer 980 meter ten zuidoosten van de overweg in de Niels Bohrweg, met bijkomende werken, in de gemeenten Breukelen, Maarssen en Utrecht.

1. Naar aanleiding van de zienswijze van reclamante sub 2 wordt onder meer overwogen dat de verzoeker om onteigening heeft aangegeven dat deze, niettegenstaande de eigendomsverwerving van de onroerende zaken waarin dit waterleidingbedrijf leidingen heeft liggen, bereid is om overleg te voeren over het behoud (hervestiging) van zakelijke rechten ten behoeve van waterleidingen. Gelet op de nutsfunctie van het waterleidingbedrijf komt het juister voor dat bij het onteigeningsbesluit ervan wordt uitgegaan dat de bedoelde zakelijke rechten in ieder geval zullen worden hergevestigd en dat daarover met reclamante zal worden overlegd.
De Raad van State adviseert deze overwegingen in het ontwerpbesluit in vorenbedoelde zin aan te passen.

2. Uit de overwegingen naar aanleiding van de zienswijze van reclamante sub 6 kan worden opgemaakt dat het minnelijke overleg met deze beheerder van de weg langs de Keulse Vaart is toegespitst op de werkzaamheden en het gebruik van de weg bij de uitvoering van de onderhavige spoorbaanverdubbeling en dat deze reclamante als stichting in dat overleg de belangen van de bij haar aangesloten bedrijven behartigt. Voorts blijkt dat de verzoeker om onteigening aansluitend individueel overleg voert over de minnelijke verwerving van de benodigde gronden van de bedrijven die op deze weg uitwegen. Dat laatste overleg zou dan moeten worden aangemerkt als het minnelijke overleg waarmee uit oogpunt van zorgvuldig bestuur voor de aanvang van de administratieve onteigeningsprocedure had moeten zijn begonnen, te weten 7 april 2000. De Raad kan uit de stukken niet opmaken of daaraan in alle gevallen is voldaan. Zo wordt bij de behandeling van de zienswijze van reclamante sub 7 overwogen dat de beide partijen "recentelijk" op 11 april 2000 ter plaatse minnelijk overleg hebben gevoerd. In dit verband is van belang of de betrokken eigenaren het met hen gevoerde overleg zelf afhankelijk hebben gesteld van vorenbedoeld centraal overleg. Indien dat het geval is, kan een eventuele late aanvang van de individuele onderhandelingen in redelijkheid niet aan de verzoeker om onteigening worden tegengeworpen.

De Raad adviseert in het ontwerpbesluit op dit punt duidelijkheid te verschaffen.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 1 november 2000


De Raad merkt in voornoemd advies naar aanleiding van de zienswijze van n.v. Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland op, dat gelet op de nutsfunctie van het waterbedrijf het juister voorkomt dat bij het onteigeningsbesluit in ieder geval wordt uitgegaan van hervestiging van bedoelde zakelijke rechten en dat daarover met reclamante zal worden overlegd. Het ontwerpbesluit is in deze zin aangepast.

Voorts merkt de Raad in bedoeld advies op dat uit de stukken niet blijkt of met de rechthebbenden die zijn aangesloten bij de Stichting Keulse Vaart afzonderlijk zorgvuldig minnelijk overleg is gevoerd voor de aanvang van de administratieve onteigeningsprocedure over de verwerving van de van hen benodigde gronden, nu niet voldoende duidelijk is gemaakt dat deze eigenaren zelf het met hen gevoerde overleg afhankelijk hebben gesteld van het overleg met deze stichting. Hierop heb ik het ontwerpbesluit in deze zin aangevuld met enige overwegingen.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat