Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen en van het Rijksreglement ontgrondingen.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen en van het Rijksreglement ontgrondingen.

Bij Kabinetsmissive van 4 januari 2000, no.99.006530, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen en van het Rijksreglement ontgrondingen.

Het ontwerpbesluit bevat allereerst een aanpassing van dit besluit aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht waar het gaat om de bevoegdheid tot heffing en kwijtschelding van waterschapsbelastingen.
Voorts bevat het ontwerpbesluit een wijziging van het Rijksreglement ontgrondingen inhoudende dat aanvragen en vergunningen voortaan kunnen worden gebaseerd op een maximale diepte en een maximaal te winnen hoeveelheid stoffen, in plaats van een exact bepaalde diepte onderscheidenlijk hoeveelheid. In samenhang daarmee wordt de regeling van de leges aangepast.

Het besluit geeft aanleiding tot de navolgende bezwaren en opmerkingen.

1. De in artikel III neergelegde regeling is naar het oordeel van de Raad van State voor een deel overbodig. De in dit artikel geconstrueerde fictie dat de uitoefening van bevoegdheden in het kader van de heffing en kwijtschelding, die door of namens het waterschapsbestuur is verricht in de periode vóór de inwerkingtreding van het besluit, geacht worden te zijn verricht door de in de Waterschapswet (artikel 123, derde lid, onder b en c) bedoelde ambtenaar is voor de periode ná de inwerkingtreding van de aanpassingswet zonder betekenis aangezien in de aanpassingswet de bevoegdheden inzake heffing en kwijtschelding reeds aan de bedoelde ambtenaar waren geattribueerd (artikel 15, aanhef en onder a, respectievelijk artikel 7, onderdelen P en X hoofdstuk 11, van de aanpassingswet).
Indien voor de periode vóór de inwerkingtreding van de aanpassingswet in aanvulling op de daarin voorziene overgangsregeling nog behoefte is aan een fictie als in artikel 3 bedoeld dan dient daarin te worden voorzien bij formele wet en niet, zoals thans voorgesteld, bij algemene maatregel van bestuur. Wijziging van een formeel-wettelijke bevoegdheid door een lagere regeling is juridisch onmogelijk en de fictiefiguur staat op gespannen voet met aanwijzing 34 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Op grond van het vorenstaande is de Raad van State van mening dat artikel III dient te vervallen.

2. Artikel II behelst naast enige technische wijzigingen van het Rijksreglement ontgrondingen ook een verhoging met tien procent van de opslag van de leges voor de behandeling van een aanvraag voor een ontgrondingsvergunning, met vermelding van de maximale diepte van de ontgronding. Volgens de toelichting is dit percentage gebaseerd op ervaringsgegevens wat betreft de hoeveelheid niet bruikbare stoffen die bij een ontgronding vrijkomen.
Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom deze gegevens geen betekenis zouden hebben voor aanvragen waarin niet de maximale maar de exacte diepte van de ontgronding is aangegeven. Waarom geldt voor die gevallen niet ook een verhoging van tien procent van de opslag? In ieder geval zal naar het oordeel van de Raad de beperking van de verhoging tot de eerstgenoemde categorie moeten worden voorzien van een draagkrachtige motivering.
3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-president van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 25 februari 2000, no.W09.99.0639/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In artikel I, onderdeel C, voor "vervangen" invoegen: telkens.
- In artikel II aanwijzing 233, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen



Nader rapport (reactie op het advies) van 28 november 2000


1. De in artikel III neergelegde regeling is, anders dan de Raad van State meent, niet voor een deel overbodig. Op basis van het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen zoals dat thans luidt, is slechts het dagelijks bestuur bevoegd om op basis daarvan bevoegdheden uit te oefenen. Ambtenaren van het waterschap kunnen aan het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen niet rechtstreeks bevoegdheden ontlenen. Ik ben gezien het bovenstaande van mening dat er geen sprake van een wijziging van een formeelwettelijke bevoegdheid door een lagere regeling. In dit verband kan ook worden verwezen naar het besluit van 9 april 1999, houdende wijziging van het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing en van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen in verband met de aanpassing aan de derde tranche Awb (Stb.179), dat in artikel III een soortgelijke bepaling bevat.

2. In de nota van toelichting zijn naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State de navolgende volzinnen toegevoegd.
Door de aangebrachte wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de berekening van de opslag voor de verschuldigde leges bij benadering in beide gevallen is gebaseerd op dezelfde grootheid, te weten de hoeveelheid (extra) vaste stoffen waarop de aanvraag betrekking heeft. Een (extra) hoeveelheid te winnen vaste stoffen in de aanvraag vermeerderd met 10 percent is immers bij benadering gelijk aan de (extra) hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvraag betrekking heeft.
De redactionele kanttekeningen die de Raad van State in overweging geeft zijn overgenomen.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat