Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels betreffende de aanleg van de energie-infrastructuur door anderen dan de netbeheerders van het desbetreffende gebied (Besluit aanleg energie-infrastructuur).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels betreffende de aanleg van de energie-infrastructuur door anderen dan de netbeheerders van het desbetreffende gebied (Besluit aanleg energie-infrastructuur).

Bij Kabinetsmissive van 11 oktober 2000, no.00.005597, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels betreffende de aanleg van de energie-infrastructuur door anderen dan de netbeheerders van het desbetreffende gebied (Besluit aanleg energie-infrastructuur).

Het ontwerpbesluit bevat regels op grond van artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39 van de Gaswet. De daarin bepaalde regelgevende bevoegdheid wordt door middel van het ontwerpbesluit uitgeoefend om een belemmering weg te nemen bij de aanleg van een optimale energie-infrastructuur op (nieuwbouw) locaties.
De Raad van State maakt naar aanleiding van het ontwerpbesluit een aantal opmerkingen.
Hij is van oordeel dat in verband daarmee over het ontwerpbesluit niet positief kan worden geadviseerd.

Artikel 20, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot bij dat besluit aan te wijzen gebieden regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop, gelet op het belang van een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoorde energiehuishouding, een afweging wordt gemaakt met betrekking tot de aanleg van een net en de aanleg van leidingen voor het transport van gas of warmte. Vervolgens bepaalt het derde lid dat een dergelijke maatregel kan inhouden dat een net slechts wordt aangelegd als resultaat van een openbare aanbestedingsprocedure. Het verbod voor anderen dan de netbeheerder om een net aan te leggen, wordt ingevolge artikel 16, derde lid, juncto artikel 20, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 opzijgezet ingeval een openbare aanbestedingsprocedure als bedoeld in artikel 20, derde lid, is gevolgd. De Gaswet bevat in artikel 39 een regeling als die in artikel 20, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998.
De Raad van State acht het van belang dat regels worden gesteld met betrekking tot de aanleg van gas- en elektriciteitsnetten en de aanleg van leidingen teneinde de aanleg van energie-infrastructuur zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, alsmede om op een verantwoorde wijze een keuze te maken met betrekking tot de verschillende mogelijkheden voor de aanleg van deze infrastructuur met het oog op een betrouwbare, duurzame, doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde energiehuishouding. Daarbij merkt de Raad op dat de grote veranderingen in de energiemarkt tot gevolg hebben dat regels tot coördinatie bij de aanleg van voorzieningen meer dan voorheen noodzakelijk zijn. In het bijzonder bij grote projecten, zoals grootschalige woningbouw op zogenaamde VINEX-locaties, is coördinatie en normstelling noodzakelijk.

De bepalingen waarop het ontwerpbesluit is gebaseerd, artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39 van de Gaswet, bieden een geschikte grondslag voor het stellen van dergelijke regels. Dergelijke regels zijn evenwel in het geheel niet opgenomen in het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit bevat in het bijzonder geen regels:
a. inzake aan te wijzen gebieden;
b. over de wijze waarop een afweging wordt gemaakt tussen de aanleg van een gasnet, een elektriciteitsnet of een warmtenet;
c. waarin het volgen van een openbare aanbestedingsprocedure in bepaalde gevallen kan worden voorgeschreven, hoewel de wettelijke bepalingen daartoe de mogelijkheid bieden.
Wel bevat het ontwerpbesluit regels over het gevolg dat wordt verbonden aan het volgen van een openbare procedure. De Raad is evenwel van oordeel dat die bepaling niet op artikel 20, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998, onderscheidenlijk artikel 39, tweede lid, van de Gaswet kan worden gebaseerd. Die bepalingen regelen immers slechts dat kan worden bepaald dat de toestemming tot aanleg en een leveringsvergunning slechts worden verleend na het volgen van een openbare procedure. Bovendien kunnen, blijkens de formulering van het derde lid, de regels, bedoeld in dat lid, uitsluitend worden opgesteld in het kader van de in het tweede lid opgestelde regels.

Gezien het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat het ontwerpbesluit ernstige tekortkomingen vertoont, niet alleen wat betreft hetgeen is geregeld, maar ook wat betreft hetgeen ten onrechte niet is geregeld.

De Raad van State heeft mitsdien bezwaar tegen het ontwerpbesluit en geeft U in overweging niet dienovereenkomstig te besluiten.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 28 februari 2001


De Raad van State heeft bezwaar tegen het ontwerpbesluit en geeft in overweging niet dienovereenkomstig te besluiten. Daarvoor heeft de Raad twee argumenten. In de eerste plaats wenst de Raad regels voor de aanleg van een energie-infrastructuur om die aanleg zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en om op een verantwoorde wijze een keuze te maken met betrekking tot die aanleg. Daarvoor geven de artikelen 20 van de Elektriciteitswet 1998 en 39 van de Gaswet een geschikte grondslag, maar naar het oordeel van de Raad geeft het ontwerpbesluit dergelijke regels niet. In de tweede plaats meent de Raad dat de regeling die het ontwerpbesluit wel geeft, betrekking heeft op het gevolg dat wordt verbonden aan het volgen van een openbare procedure, waarbij hij meent dat die regeling niet gebaseerd kan worden op alleen de artikelen 20, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 39, tweede lid, van de Gaswet.
Ik heb het advies van de Raad van State ter harte genomen. Met de Raad ben ik van mening dat regels voor de efficiënte aanleg van een optimale energie-infrastructuur nuttig zijn. In het gewijzigde ontwerpbesluit heb ik daarom thans een aantal regels opgenomen, die het volgende inhouden:
1. Het ontwerpbesluit is van toepassing op alle gebieden waarin 500 of meer woningen of woningequivalenten zullen worden gebouwd of vernieuwd;
2. Voor elk van deze gebieden moet het gemeentebestuur van de gemeente waarin het gebied ligt, de afweging maken of de energie-infrastructuur daar kan worden aangelegd door de gewoonlijk daartoe bevoegde netbeheerders, dan wel of door middel van een openbare procedure bepaald moet worden wie de energie-infrastructuur aanlegt;
3. Als het gemeentebestuur kiest voor een openbare procedure, moet die procedure aan bepaalde eisen voldoen;
4. Degene die de openbare procedure "wint", mag in het desbetreffende gebied de energie-infrastructuur aanleggen.

Wel meen ik dat het niet noodzakelijk is dat het ontwerpbesluit alle onderwerpen in detail regelt. Over een eerder concept van het ontwerpbesluit is overlegd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met gemeenten die bezig zijn met de aanleg van een optimale energie-infrastructuur. Bij die gelegenheid bleek dat zij geen behoefte hebben aan uitgewerkte regels van de rijksoverheid op dit terrein, maar enkel op een wettelijke ondersteuning van de wijze waarop zij zelf vorm geven aan een optimale energie-infrastructuur. Daarom is besloten de inhoud van het ontwerpbesluit te beperken tot het strikt noodzakelijke, de voorkeur te geven aan decentrale invulling van taken en bevoegdheden en voor het overige aan te sluiten bij het zelfregulerend vermogen van de betrokken sector, overeenkomstig de aanwijzingen 7, 8 en 16 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Indien na evaluatie van de regeling blijkt dat verdere regulering op rijksniveau alsnog nodig is, omdat een decentrale aanpak niet doelmatig of doeltreffend is, kan het Besluit aanleg energie-infrastructuur worden aangevuld. Met het oog daarop is een evaluatiebepaling opgenomen in het ontwerpbesluit, zodat binnen afzienbare tijd gekozen kan worden de algemene maatregel van bestuur met nadere regels uit te breiden, indien dat nodig is.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Economische Zaken,