Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels ten aanzien van faunabeheereenheden en faunabeheerplannen (Besluit faunabeheer).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels ten aanzien van faunabeheereenheden en faunabeheerplannen (Besluit faunabeheer).

Bij Kabinetsmissive van 24 februari 2000, no.00.000873, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende regels ten aanzien van faunabeheereenheden en faunabeheerplannen (Besluit faunabeheer).

Het ontwerpbesluit strekt tot uitvoering van de - op dit moment nog niet in werking getreden - artikelen 29 en 30 van de Flora- en faunawet.(zie noot 1) In deze artikelen is bepaald dat nadere regels worden gesteld over de erkenning van samenwerkingsverbanden van jachthouders als zogenoemde faunabeheereenheden en over de eisen waaraan faunabeheerplannen - dit zijn de plannen op basis waarvan de faunabeheereenheden handelen - moeten voldoen.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.

1. In artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het ontwerpbesluit is bepaald dat de binnen het werkgebied van het samenwerkingsverband gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot het genot van de jacht een oppervlakte hebben van ten minste 5.000 hectare. In de nota van toelichting wordt opgemerkt dat in bepaalde beheerssituaties samenwerking binnen een groter verband noodzakelijk kan zijn; dit is onder meer het geval voor het beheer van hoefdieren in een voedselarm gebied.(zie noot 2) Het lijkt wenselijk om de erkenning van een faunabeheereenheid te kunnen weigeren, als zich de situatie voordoet dat de oppervlakte van de gronden weliswaar groter is dan 5.000 hectare, maar kleiner dan de voor de beheerssituatie noodzakelijke. Hiervoor biedt het ontwerpbesluit echter geen mogelijkheid.
De Raad adviseert hierin alsnog te voorzien.

2. In artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het ontwerpbesluit is bepaald dat de binnen het werkgebied van het samenwerkingsverband gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot het genot van de jacht ten minste 75% van de totale oppervlakte van het werkgebied van het samenwerkingsverband vormen. In het kader van de nota van wijziging waarbij de artikelen 29 en 30 zijn ingevoegd (destijds als de artikelen 27a en 27b) is opgemerkt dat het nodig is dat de bij de faunabeheereenheid aangeslotenen in "ten minste de helft" van het gebied de jachtrechten hebben en ook kunnen uitoefenen.(zie noot 3) Het college adviseert het gesignaleerde verschil weg te nemen, tenzij daarvoor een deugdelijke verklaring in de nota van toelichting kan worden gegeven.

3. Ingevolge artikel 8 van het ontwerpbesluit geldt het faunabeheerplan voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid. In artikel 5, tweede lid, van het ontwerpbesluit is bepaald dat de oppervlakte van de gronden waarop de in het eerste lid van dat artikel bedoelde jachthouders gerechtigd zijn tot het genot van de jacht, in afwijking van onderdeel a van dat artikellid, kleiner kan zijn dan 5.000 hectare indien daartoe om geografische redenen aanleiding bestaat. Van onderdeel b van artikel 5, eerste lid, kan echter niet worden afgeweken; deze gronden moeten dus ten minste 75% van de totale oppervlakte van het werkgebied van het samenwerkingsverband vormen. Aldus is het niet uitgesloten dat het werkgebied van een faunabeheereenheid kleiner is dan 5.000 hectare. Voor die gevallen zou op grond van artikel 8 van het ontwerpbesluit geen faunabeheerplan kunnen gelden. Dit zou betekenen dat ook geen ontheffing op grond van artikel 68, eerste lid, van de Flora- en faunawet kan worden verleend; ingevolge het tweede lid van die bepaling wordt die ontheffing immers slechts verleend op basis van zo’n faunabeheerplan. De Raad adviseert in artikel 8 van het ontwerpbesluit een voorziening voor een dergelijke situatie te treffen.

4. In artikel 12 van het ontwerpbesluit is bepaald dat faunabeheereenheden jaarlijks een verslag over hun werkzaamheden in het kader van een goedgekeurd faunabeheerplan aan gedeputeerde staten doen toekomen.
In artikel 69, eerste lid, van de Flora- en faunawet is reeds bepaald dat een faunabeheereenheid waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van die wet is verleend, jaarlijks aan gedeputeerde staten verslag uitbrengt van de wijze waarop zij van de ontheffing gebruik heeft gemaakt en van de uitvoering van het faunabeheerplan. Artikel 12 van het ontwerpbesluit heeft dan ook slechts meerwaarde voorzover aan faunabeheereenheden taken zijn toegekend op grond van artikel 67 van de Flora- en faunawet.(zie noot 4)
Het college adviseert artikel 12 aan te passen.

5. In de nota van toelichting wordt opgemerkt dat een grondgebruiker of diens jachthouder niet aangesloten hoeft te zijn bij een faunabeheereenheid om gebruik te kunnen maken van de ontheffing van die faunabeheereenheid. Zij moeten er dan - zo vervolgt de toelichting - voor zorgdragen dat zij in de ontheffing worden opgenomen als één van de jachthouders die onder het regime van de ontheffing daadwerkelijk mogen zorgdragen voor beheer en schadebestrijding.(zie noot 5)
Aldus wordt de indruk gewekt dat de niet bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders zelfstandig, dus zonder dat zij onder toezicht staan van een jachthouder die wel bij die eenheid is aangesloten, van de ontheffing gebruik kunnen maken. In artikel 68, tweede lid, van de Flora- en faunawet is bepaald dat een ontheffing als hiervoor bedoeld in beginsel slechts wordt verleend aan een faunabeheereenheid. Slechts in drie uitzonderlijke gevallen kan ook aan anderen een dergelijke ontheffing worden verleend (artikel 68, vierde lid, Flora- en faunawet). Als de ontheffing wordt verleend aan de faunabeereenheid, kan zij naar het oordeel van de Raad slechts worden gebruikt door de bij die eenheid aangesloten jachthouders. Er kan dan ook geen sprake van zijn dat andere jachthouders "in de ontheffing worden opgenomen". De suggestie dat dit wel mogelijk zou zijn, dient te worden vermeden. De Raad adviseert de nota van toelichting met het oog hierop aan te passen.

6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 11 mei 2000, no.W11.00.0065/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In artikel 5, eerste en tweede lid, de woorden "het genot van" schrappen; deze woorden komen reeds voor in de definitie van "jachthouder" in artikel 1, eerste lid, van de Flora- en faunawet.
- In de laatste alinea van paragraaf 4.2 van de nota van toelichting, aangeven dat het faunabeheerplan ook een rol kan spelen in het kader van artikel 67, derde lid, van de Flora- en faunawet. Ook op andere plaatsen in de nota van toelichting waar sprake is van vergelijkbare passages (onder meer in de paragrafen 4.3 en 5) niet slechts verwijzen naar artikel 68, eerste lid, maar ook naar (de procedure van) artikel 67, eerste lid, juncto derde lid, van de Flora- en faunawet.



Nader rapport (reactie op het advies) van 21 november 2000


1. In artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het ontwerpbesluit is bepaald dat de binnen het werkgebied van het samenwerkingsverband gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht een oppervlakte hebben van ten minste 5.000 hectare. In de nota van toelichting wordt in paragraaf 3.2., eerste alinea, opgemerkt dat in bepaalde beheerssituaties samenwerking binnen een groter verband noodzakelijk kan zijn. De Raad van State merkt terecht op dat het wenselijk is om de erkenning van een faunabeheereenheid te kunnen weigeren, indien de oppervlakte van de gronden weliswaar groter is dan 5.000 hectare, maar kleiner dan de voor de beheerssituatie noodzakelijke. Dienovereenkomstig is in een nieuw tweede lid van artikel 5 van het besluit bepaald dat de oppervlakte van de gronden waarop in het eerste lid bedoelde jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht groter dan 5.000 hectare is, indien daartoe uit het oogpunt van duurzaam en effectief beheer van diersoorten aanleiding bestaat. De nota van toelichting is aangepast.

In dit kader is tevens de mogelijkheid opgenomen goedkeuring aan een faunabeheerplan te kunnen onthouden, indien de situatie van artikel 5, tweede lid, zich voordoet. Het is immers gewenst dat faunabeheerplannen betrekking hebben op de oppervlakte die zo groot is als uit het oogpunt van duurzaam en effectief beheer van diersoorten wenselijk is. Deze voorziening is in artikel 8, tweede lid, van het besluit opgenomen.

2. De Raad van State merkt op dat in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het ontwerpbesluit is bepaald dat de binnen het werkgebied van het samenwerkingsverband gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht ten minste 75 % van de totale oppervlakte van het werkgebied van het samenwerkingsverband vormen, terwijl in het kader van de nota van wijziging waarbij de artikelen 29 en 30 zijn ingevoegd, is opgemerkt dat het nodig is dat de bij de faunabeheereenheid aangeslotenen in "ten minste de helft" van het gebied de jachtrechten hebben en ook kunnen uitoefenen. Conform het advies van de Raad van State is dit gesignaleerde verschil in de nota van toelichting verduidelijkt.

3. In artikel 5, tweede lid, van het ontwerpbesluit is bepaald dat de oppervlakte van de gronden waarop de in het eerste lid van dat artikel bedoelde jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht, in afwijking van onderdeel a van dat artikellid, kleiner kan zijn dan 5.000 hectare indien daartoe om geografische redenen aanleiding bestaat. Bij nader inzien is geconcludeerd dat er geen behoefte bestaat aan de erkenning van faunabeheereenheden die kleiner zijn dan 5.000 hectare. De praktijk tendeert naar grotere faunabeheereenheden. Bij het ontbreken van de noodzaak kleinere faunabeheereenheden te kunnen erkennen, is artikel 5, tweede lid, geschrapt. In dit kader is behandeling van het advies van de Raad van State omtrent de mogelijkheid tot goedkeuring van faunabeheerplannen die betrekking hebben op een kleinere oppervlakte dan 5.000 hectare als bedoeld in artikel 8 van het besluit niet meer relevant.

4. De Raad van State merkt op dat artikel 12 van het besluit gedeeltelijk ondervangen wordt door artikel 69, derde lid, van de Flora- en faunawet.
In dit artikel is reeds bepaald dat een faunabeheereenheid waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van die wet is verleend, jaarlijks aan gedeputeerde staten verslag uitbrengt van de wijze waarop zij van de ontheffing gebruik heeft gemaakt en van de uitvoering van het faunabeheerplan. Artikel 12 van het ontwerpbesluit heeft dan ook slechts meerwaarde voorzover aan faunabeheereenheden taken zijn toegekend op grond van artikel 67 van de Flora- en faunawet. Conform het advies van de Raad van State is artikel 12 van het besluit aangepast.

5. In de nota van toelichting wordt opgemerkt dat een grondgebruiker of diens jachthouder niet aangesloten hoeft te zijn bij een faunabeheereenheid om gebruik te kunnen maken van de ontheffing van de faunabeheereenheid.
Zij moeten er dan voor zorgdragen dat zij in de ontheffing worden opgenomen als één van de jachthouders die onder het regime van de ontheffing daadwerkelijk mogen zorgdragen voor beheer en schadebestrijding. De Raad van State merkt op dat aldus de indruk wordt gewekt dat de niet bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders zelfstandig, dus zonder dat zij onder toezicht staan van een jachthouder die wel bij die eenheid is aangesloten, van de ontheffing gebruik kunnen maken. Deze in de toelichting gewekte indruk is inderdaad onjuist. In paragraaf 3.2 van de nota van toelichting is verduidelijkt dat gebruik van de aan de faunabeheereenheid verleende vergunning op gronden van jachthouders, die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen, onder toezicht van de betreffende faunabeheereenheid plaatsvindt. In dit kader wordt eveneens verwezen naar paragraaf 4.5 van de toelichting.

De Raad is van oordeel dat als een ontheffing aan de faunabeheereenheid wordt verleend, deze ontheffing slechts kan worden gebruikt door de bij die eenheid aangesloten jachthouders. Het oordeel van de Raad van State wordt niet gedeeld. Het is inderdaad juist dat gedeputeerde staten in beginsel slechts aan faunabeheereenheden op basis van een faunabeheerplan ontheffingen verlenen als bedoeld in artikel 68 van de wet. Deze ontheffingen kunnen worden verleend voor het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid. Behoudens de uitzonderingen als vermeld in het vierde lid van dat artikel worden deze ontheffingen derhalve in principe niet aan anderen dan bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders verleend. Het is derhalve gewenst op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten de mogelijkheid te bieden van de ontheffing als verleend aan de faunabeheereenheid gebruik te maken, mits die gronden binnen het werkgebied vallen waarop planmatig beheer noodzakelijk is. Deze mogelijkheid is een voortzetting van het huidige beleid. Artikel 53 van de Jachtwet biedt deze mogelijkheid.

In dit kader is ter verduidelijking aan artikel 10 van het besluit een nieuw onderdeel k ingevoegd. Dit onderdeel bepaalt dat een faunabeheerplan, indien van toepassing, de mogelijkheid en de voorwaarden moet bevatten om van aan de faunabeheereenheid verleende ontheffing gebruik te maken op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied vallen en voorzover die gronden plaatsen omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is. De toelichting is in de paragrafen 3.2 en 4.5 verduidelijkt en zo nodig aangevuld.

6. De redactionele kanttekeningen van de Raad van State zijn integraal verwerkt.

Bovendien is in de nota van toelichting de terminologie omtrent werkgebied van faunabeheereenheden en de gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht verduidelijkt.

Niet alleen het onder punt 5 bedoelde gebruik van een aan een faunabeheereenheid verleende ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de wet op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten geschiedt onder toezicht van de faunabeheereenheid. Ook de jachthouders die wel bij een faunabeheereenheid zijn aangesloten, handelen onder toezicht van de faunabeheereenheid. Ten einde dit toezicht te waarborgen, is in artikel 4, tweede lid, van het besluit bepaald, dat de plichten die de bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de op grond van de wet verleende bevoegdheden bij of krachtens de statuten van de vereniging of stichting worden opgenomen.
De nota van toelichting is op dit punt aangevuld en waar nodig verduidelijkt.

Teneinde misverstanden te voorkomen is in artikel 9 van het ontwerpbesluit het woord "uitsluitend" geschrapt. Zoals reeds uit de nota van toelichting bleek, kan het faunabeheerplan veelomvattend zijn.

Voorts is naar aanleiding van adviezen van de Raad van State bij het Jachtbesluit (nr. W11.00.0068/V) en bij het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (nr. W11.00.0067/V) artikel 13 van het besluit, waarmee de verschillende artikelen of onderdelen van het besluit op verschillende tijdstippen in werking konden treden, vervangen door een meer gangbare inwerkingtredingsbepaling.
Bij nader inzien hangen de artikelen en onderdelen in het besluit zodanig met elkaar en met de andere algemene maatregelen van bestuur in het kader van de Flora- en faunawet samen dat het uitgesloten is dat te zijner tijd tot gefaseerde inwerkingtreding zal worden overgegaan.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij



(1) Stb.1998, 402.
(2) Paragraaf 3.2, eerste alinea.
(3) Kamerstukken II 1995/96, 23 147, nr.7, blz.27.
(4) Dat faunabeheereenheden ook zijn begrepen onder "personen of categorieën van personen" als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Flora- en faunawet, blijkt uit kamerstukken II 1995/96, 23 147, nr.7, blz.29 (artikel 67 was oorspronkelijk genummerd 65).
(5) Paragraaf 3.2, tweede alinea.