Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels ten aanzien van het prepareren van dieren (Besluit prepareren van dieren).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels ten aanzien van het prepareren van dieren (Besluit prepareren van dieren).

Bij Kabinetsmissive van 24 februari 2000, no.00.000875, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende regels ten aanzien van het prepareren van dieren (Besluit prepareren van dieren).

Het ontwerpbesluit strekt tot uitvoering van de artikelen 62 tot en met 64 van de Flora- en faunawet (hierna: de wet), die bepalingen bevatten ten aanzien van het prepareren van dieren. De hoofdregel, neergelegd in artikel 62, eerste lid, van de wet, stelt dat het verboden is dode dieren, behorende tot soorten waarop de wet van toepassing is, te prepareren zonder vergunning. Het ontwerpbesluit voorziet in de invulling van een aantal delegatiebepalingen om regels te stellen over de vergunning en om vrijstelling te verlenen van wettelijke verboden ten aanzien van preparatie van dieren. De Raad van State kan zich vinden in het ontwerpbesluit doch plaatst daarbij een aantal opmerkingen.

1. Artikel 3 van het ontwerpbesluit stelt dat het preparateursexamen kennis bevat van de diersoorten die mogen worden geprepareerd en kennis van de wettelijke voorschriften ten aanzien van het prepareren van dieren. Uit de nota van toelichting blijkt dat het de bedoeling is onder laatstgenoemd onderdeel niet alleen de direct op het prepareren van dieren betrekking hebbende regelgeving te verstaan maar bijvoorbeeld ook regelgeving met betrekking tot het milieu (chemische stoffen) en met betrekking tot de destructie van dieren. De nota van toelichting vermeldt dat deze kennis ook op het examen getoetst dient te worden.(zie noot 1) Het college is, mede gelet op aanwijzing 214 van de Aanwijzingen voor de regelgeving van mening dat deze nadere vereisten voor het preparateursexamen in artikel 3 van het ontwerpbesluit zelf gesteld dienen te worden en niet in de toelichting. De Raad adviseert artikel 3 in deze zin aan te passen.

2. Artikel 9 van het ontwerpbesluit stelt dat een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 15 of 21 van de Vogelwet 1936, artikel 60 van de Jachtwet of artikel 25 van de Natuurbeschermingswet, met het oog op preparatie van dieren verleend, gelijkgesteld wordt aan een vergunning als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de wet. Blijkens de toelichting is beoogd, vanuit het oogpunt van handhaving, een omzetting van "oude" vergunningen naar "nieuwe" vergunningen te laten plaatsvinden. Uit de toelichting blijkt dat vrijwel alle "oude" vergunningen en
ontheffingen verleend zijn voor onbepaalde tijd. Omzetting kan echter naar het oordeel van de Raad niet betekenen dat, zoals de toelichting lijkt te indiceren, een vergunning die voorheen voor onbepaalde tijd is afgegeven, wordt omgezet in een vergunning voor bepaalde tijd.(zie noot 2) Een dergelijke omzetting vloeit niet voort uit de tekst van artikel 9 en zou in strijd komen met artikel 114, eerste lid, van de wet, op grond waarvan, behoudens voorzover zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 80 van de wet, vergunningen en ontheffingen van kracht blijven voor de tijd dat zij zijn verleend.
Daarnaast stelt de toelichting ten algemene dat de betrokkene, na ommekomst van de termijn van zijn vergunning voor bepaalde tijd, een nieuwe vergunning moet aanvragen doch niet opnieuw een preparateursexamen hoeft af te leggen. Het college constateert dat artikel 116 van de wet, waar de minister zich in de toelichting op beroept, slechts van toepassing is op een vergunning verleend op grond van de Vogelwet 1936 ten behoeve van het prepareren van beschermde vogels. Ten aanzien van vergunningen en ontheffingen verleend op grond van de Jachtwet of de Natuurbeschermingswet is hieromtrent in dit artikel niets geregeld.
Gelet op het voorgaande adviseert de Raad de toelichting op de vorenbedoelde punten aan de wet te conformeren.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 23 maart 2000, no.W11.00.0066/V, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In de aanhef alsnog de artikelen 64, eerste lid, en 76, eerste lid, van de wet opnemen, gelet op de artikelen 8, onderscheidenlijk 7, tweede lid, van het ontwerpbesluit.
- In artikel 4, tweede lid, onder a, "ten behoeve van erkenning" wijzigen in: ten behoeve van de erkenning, gelet op paragraaf 3 van de Algemene toelichting. In hetzelfde artikelonderdeel "het preparateursexamen" wijzigen in: "een preparateursexamen", gelet op artikel 62, tweede lid, van de wet.
- In artikel 6, derde lid, in de zinsnede: "onverminderd in artikel 8", "in" laten vervallen.
- In het ontwerpbesluit en de nota van toelichting telkenmale "land van waaruit het betrokken product binnen het grondgebied van Nederland is gebracht" en "land van uitvoer" vervangen door: "land van herkomst", ervan uitgaand dat dit in beide gevallen bedoeld is.



Nader rapport (reactie op het advies) van 21 november 2000


1. Ingevolge artikel 3, onderdeel b, dient kennis van wettelijke voorschriften betreffende het prepareren deel uit te maken van het preparateursexamen.
Hiermee wordt blijkens de nota van toelichting niet alleen gedoeld op de direct op het prepareren van dieren betrekking hebbende regelgeving, maar ook op andere regelgeving waarmee een preparateur in de praktijk te maken heeft.
De Raad merkt op dat in de tekst van de genoemde bepaling onvoldoende blijk wordt gegeven van het feit dat ook die andere regelgeving deel moet uitmaken van een prepareerexamen om erkend te kunnen worden. Naar aanleiding van deze opmerking is artikel 3, onderdeel b, uitgebreid met kennis betreffende wettelijke voorschriften met betrekking tot chemische stoffen en de destructie van dieren.

2. De Raad constateert dat de artikelsgewijze toelichting op artikel 9 lijkt te indiceren dat een prepareervergunning die voorheen voor onbepaalde tijd is verleend omgezet kan worden in een prepareervergunning voor bepaalde tijd, terwijl dat niet voortvloeit uit artikel 9 zelf. Terecht wijst de Raad erop dat dit op gespannen voet staat met artikel 114, eerste lid, van de wet, waarin bepaald is dat vergunningen en ontheffingen op grond van de Vogelwet 1936, de Jachtwet, de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten en artikel 25 van de Natuurbeschermingswet, van kracht blijven voor de tijd waarvoor zij zijn verleend. Gelet hierop is de betreffende passage uit de artikelsgewijze toelichting komen te vervallen.
Voorts merkt de Raad op dat de artikelsgewijze toelichting op artikel 9 onterecht de verwachting wekt dat in alle gevallen na het expireren van een ‘oude’ prepareervergunning voor bepaalde tijd, de houder hiervan in het kader van de aanvraag van een nieuwe vergunning geen preparateursexamen hoeft af te leggen. !n artikel 116 van de wet is immers bepaald dat deze vrijstelling van het preparateursexamen slechts geldt voorzover er sprake is van een vergunning op grond van artikel 15 van de Vogelwet 1936 ten behoeve van het prepareren van beschermde vogels. Gelet hierop is deze passage komen te vervallen.

3. De redactionele kanttekeningen die de Raad in de bijlage bij zijn advies in overweging geeft, zijn alle overgenomen.

Gezien het feit dat de redactie van artikel 4 van het Besluit prepareren van dieren (regels met betrekking tot het preparateursexamen) overeenkomt met artikel 7 van het Jachtbesluit (regels met betrekking tot het jachtexamen), wordt voorts van de gelegenheid gebruik gemaakt om het derde lid van artikel 4 te schrappen. In zijn advies inzake het Jachtbesluit van 14 mei 2000 (W11.00.0068) merkt de Raad namelijk terecht op dat het derde lid van artikel 7 van het Jachtbesluit geen zelfstandige betekenis heeft naast het eerste lid van dat artikel. Dat advies wordt derhalve ook in het Besluit prepareren van dieren verwerkt.

Voorts zijn de hazelmuis, de noordse woelmuis en alle van nature in Nederland voorkomende walvisachtigen aan artikel 8 toegevoegd. Daarmee blijft voor deze dieren het prepareerverbod dat reeds gold onder de Natuurbeschermingswet alsnog gelden. Tot de toevoeging van de hazelmuis en de noordse woelmuis is overgegaan omdat er bij nader inzien onvoldoende garantie bestaat dat de wilde populaties van deze soorten - die overigens ook op bijlage IV van de Habitatrichtlijn vermeld zijn - niet in gevaar komen, indien een dergelijk verbod niet zou gelden. Ten aanzien van de in Nederland voorkomende walvisachtigen speelt dit gevaar niet. Het stellen van een prepareerverbod ten aanzien van die diersoorten is evenwel nog steeds van belang, opdat dode exemplaren beschikbaar blijven voor wetenschappelijk onderzoek. Dat is noodzakelijk gezien de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de Overeenkomst inzake de instandhouding van kleine walvisachtigen in de Oostzee en Noordzee van 17 maart 1992 (Trb. 1992, 137).

De Euraziatische lynx en de wilde kat zijn in artikel 8 juist komen te vervallen.
Deze soorten blijken bij nader inzien niet te voldoen aan de criteria die gelden voor het opnemen van een absoluut prepareerverbod. Voor hen gold overigens wel een dergelijk verbod onder de Natuurbeschermingswet, zodat er derhalve evenals bij bijvoorbeeld de zeehond en de eikelmuis sprake is van een breuk met het verleden.

Tot slot is naar aanleiding van de adviezen van de Raad bij het Jachtbesluit (No. W11.00.0068/V) en bij het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (No. W11.00.0067/V) de bepaling, waarmee de verschillende artikelen of onderdelen van het besluit op verschillende tijdstippen in werking konden treden, vervangen door een meer gangbare inwerkingtredingsbepaling. Bij nader inzien hangen de artikelen en onderdelen in het besluit zodanig met elkaar en met de andere algemene maatregelen van bestuur in het kader van de Flora- en faunawet samen dat het uitgesloten is dat te zijner tijd tot gefaseerde inwerkingtreding zal worden overgegaan.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij



(1) Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting op artikel 3.
(2) Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting op artikel 9.