Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels omtrent de hoogte van op te leggen administratieve boeten op grond van enkele socialezekerheidswetten alsmede het tijdstip van inwerkingtreding van enkele wettelijke bepalingen (Boetebesluit socialezekerheidswetten).


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting houdende regels omtrent de hoogte van op te leggen administratieve boeten op grond van enkele socialezekerheidswetten alsmede het tijdstip van inwerkingtreding van enkele wettelijke bepalingen (Boetebesluit socialezekerheidswetten).

Bij Kabinetsmissive van 12 juli 2000, no.00.004209, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting, houdende regels omtrent de hoogte van op te leggen administratieve boeten op grond van enkele socialezekerheidswetten alsmede het tijdstip van inwerkingtreding van enkele wettelijke bepalingen (Boetebesluit socialezekerheidswetten).

Op dit moment zijn het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de Sociale Verzekeringsbank bevoegd nadere regels te stellen voor de hoogte van de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd bij fraude met sociale uitkeringen. Deze bevoegdheid wordt, door wetswijziging, gewijzigd in een bevoegdheid om nadere regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur. Doel van deze wijziging is om meer uniformiteit te bereiken. Het ontwerpbesluit geeft hieraan uitwerking.
De Raad van State maakt naar aanleiding van het ontwerpbesluit een opmerking met betrekking tot de afstemming op de grondslagbepalingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerp wenselijk is.

1. In een van de grondslagbepalingen van het ontwerpbesluit - artikel 14a van de Algemene bijstandswet - wordt geregeld dat als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot bijstandsfraude, burgemeester en wethouders kunnen volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. In de andere grondslagbepalingen komen bepalingen met gelijke strekking voor. In artikel 2, derde lid, van het ontwerpbesluit wordt nu bepaald dat, als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een "benadelingsbedrag", de boete wordt vastgesteld op f.100,--. Dit betekent, zo merkt de Raad op, een afwijking van de regeling op wettelijk niveau. Uit de toelichting op het artikel blijkt dat zo’n afwijking niet is beoogd; de Raad beveelt aan dit dan ook in het artikel tot uitdrukking te brengen.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State



Bijlage bij het advies van de Raad van State van 11 augustus 2000, no.W12.00.0269/IV, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

- In artikel 3 "en" veranderen in: of, nu elk van de drie genoemde elementen aanleiding kan vormen om de boete te verhogen of te verlagen.
- Artikel 6, tiende lid, voor de overzichtelijkheid opnemen in een apart artikel.
- Het tijdstip van inwerkingtreding ("de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst", artikel 6, tiende lid) wijzigen in: 1 januari 2001, nu dat blijkens de aanbiedingsbrief het voorziene tijdstip is en plaatsing in het Staatsblad voor 1 oktober 2000 haalbaar moet zijn.



Nader rapport (reactie op het advies) van 11 oktober 2000


In de wetten waarop het besluit wordt gebaseerd, is telkens neergelegd dat de uitvoeringsorganen bevoegd zijn, in plaats van een boete, een schriftelijke waarschuwing op te leggen indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet tot een benadelingsbedrag heeft geleid. Dit geldt overigens niet indien in een periode van twee jaren voorafgaande aan de niet of niet behoorlijke nakoming reeds een waarschuwing is gegeven: dan moet de tweede keer een boete worden opgelegd. In artikel 2, derde lid, van het besluit zoals dat aan de Raad is voorgelegd, werd geregeld welke boete dient te worden opgelegd indien er geen benadelingshandeling is. Uiteraard was het hierbij niet de bedoeling de mogelijkheid van het opleggen van een waarschuwing uit te sluiten. Dat zou ook niet kunnen, nu die mogelijkheid telkens bij formele wet is geregeld. De Raad beveelt aan de mogelijkheid van het opleggen van een waarschuwing in het voorgestelde artikel 2, derde lid, van het besluit te verwerken. Omdat dit de toegankelijkheid van de regelgeving vergroot, heb ik dit advies van de Raad overgenomen.

Ook de redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt.

Het overleg met de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 september 2000 heeft nog tot de volgende aanpassingen geleid.

In het besluit wordt aan artikel 3 de volgende zin toegevoegd: "Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt." Dit is opgenomen ter verduidelijking voor de uitvoering. Hoewel dit ook reeds in de wet zelf is geregeld, hechtte de Kamer aan deze toevoeging. Deze toevoeging is ook verwerkt in de nota van toelichting, zowel in het algemene deel in de laatste alinea onder het kopje ‘Proportionaliteit’, als in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.

In de nota van toelichting is in het algemene deel, onder het kopje ‘Afstemming op strafrechtelijk boetebeleid’, op verzoek van de Kamer de toelichting op de mogelijkheid om bij recidive een verhoogde boete op te leggen, benadrukt. De tekst komt aldus te luiden: "Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het feit dat in het besluit geen automatische verhoogde boete op recidive wordt gesteld niet betekent dat de uitvoeringsorganen geen verhoogde boete zouden kunnen opleggen in geval van recidive. Recidive kan van invloed zijn op de bepaling van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid en daarom, gelet op artikel 3 van het besluit, reden zijn voor verhoging van de boete. Wanneer het om recidive of herhaaldelijk recidive gaat binnen een bepaald tijdsbestek kan dit aanleiding zijn om de boete te verhogen. De uitvoeringsorganen kunnen dergelijke gronden voor een verhoogde boete opnemen in hun beleidsregels als nadere uitwerking van de drie maatstaven voor de afstemming van de hoogte van de boete op de feiten en omstandigheden op individueel niveau."

In de nota van toelichting is aan de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 op verzoek van de Kamerleden een vierde zin toegevoegd:
"Hierbij zij opgemerkt dat met toepassing van artikel 3 de minimumboete van f 100,- kan worden verlaagd indien de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de overtreder daartoe aanleiding geven."
Na de laatste zin, die over de op te leggen boete gaat als er geen benadelingsbedrag is en geen schriftelijke waarschuwing wordt gegeven, wordt toegevoegd: "Ook deze boete kan worden verhoogd of verlaagd met toepassing van artikel 3."

Tot slot is ook de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten toegevoegd aan de werkingssfeer van deze algemene maatregel van bestuur.

Ik moge U hierbij, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid