Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WIK en het Besluit krediethypotheek bijstand in verband met de vaststelling van de vermogenswaarde van de bezittingen, met zowel een zakelijk als een privé karakter, noodzakelijk voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar en de voorwaarden voor de verlening van een WIK-uitkering onder verband van hypotheek.


Volledige tekst

Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WIK en het Besluit krediethypotheek bijstand in verband met de vaststelling van de vermogenswaarde van de bezittingen, met zowel een zakelijk als een privé karakter, noodzakelijk voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar en de voorwaarden voor de verlening van een WIK-uitkering onder verband van hypotheek.

Bij Kabinetsmissive van 19 juli 2000, no.00.004318, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WIK en het Besluit krediethypotheek bijstand in verband met de vaststelling van de vermogenswaarde van de bezittingen, met zowel een zakelijk als een privé karakter, noodzakelijk voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar en de voorwaarden voor de verlening van een WIK-uitkering onder verband van hypotheek.

Het ontwerpbesluit regelt de waardering van vermogensbestanddelen met een gemengd zakelijk - privé karakter in het kader van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK). Voorts regelt het ontwerp de voorwaarden voor de verlening van een WIK-uitkering onder verband van hypotheek. De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.

1. Het ontwerpbesluit geeft met betrekking tot vermogensbestanddelen met een gemengd karakter nadere regels voor het bepalen van het gedeelte van de waarde daarvan dat buiten beschouwing blijft. In verband met de uitvoeringsaspecten wordt het aan de centrumgemeente gelaten om in samenspraak met de kunstenaar in elk individueel geval te bepalen of een bepaald vermogensbestanddeel een gemengd karakter heeft. Bij het bepalen van de in aanmerking te nemen waarde is gekozen voor een forfaitaire benadering. Voor een in eigendom bewoonde woning die tevens voor de uitoefening van het beroep wordt gebruikt, wordt ingevolge artikel 10a, eerste lid, 20% van de waarde niet in aanmerking genomen. Voor andere zaken wordt het percentage ingevolge artikel 10a, tweede lid, vastgesteld op 50. Deze forfaitaire percentages zijn volgens de artikelsgewijze toelichting gekozen "om niet terug te vallen op gedetailleerde regelgeving rond het vaststellen van de vermogenwaarde van de bezittingen van de kunstenaar met zowel een zakelijk karakter als een privé-karakter".
De vraag komt op waarom niet is gekozen voor een benadering die aansluit bij de regeling zoals die geldt in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw) ten aanzien van zelfstandigen (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen). Daarbij kan worden gewezen op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de desbetreffende wetswijziging heeft geleid (kamerstukken 27 035, nr.3, blz.3).
Voorts merkt de Raad op dat de keuze voor deze percentages (20 en 50) niet nader is gemotiveerd.
De Raad adviseert in de toelichting nader in te gaan op vorenstaande aspecten.

2. Voor het bepalen van de waarde van onroerende zaken ten behoeve van de krediethypotheek, alsmede voor het bepalen van de waarde van onroerende zaken met een gemengd karakter, wordt uitgegaan van de waarde in het economische verkeer. Deze regeling sluit aan bij de regeling zoals die geldt in het kader van de

Abw. Ten behoeve van de krediethypotheek vindt taxatie plaats door een taxateur of een gemeentelijke ambtenaar (dat zal veelal een gemeentelijke taxateur zijn die waarderingen verricht in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ)). Aan deze taxaties zijn kosten verbonden. De vraag komt op waarom niet de waarderingen die reeds door de gemeentelijke taxateurs worden verricht in het kader van de WOZ als uitgangspunt worden gehanteerd, eventueel met een mogelijkheid tot tegentaxatie. Een en ander zou een sterke vereenvoudiging en kostenbesparing tot gevolg hebben. De Raad adviseert hierop nader in te gaan.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State



Nader rapport (reactie op het advies) van 18 september 2000


1. De Raad van State vraagt zich af waarom in het besluit bij het systeem voor het vaststellen van de waarde van vermogensbestanddelen van een gemengd karakter (zakelijk en privé) niet gekozen is voor een zelfde systeem van waardebepaling als in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). In de toelichting van het besluit wordt naar aanleiding van deze vraag thans aangegeven dat voor het betreffend systeem uitdrukkelijk is gekozen omdat er rekening mee moet worden gehouden dat - in tegenstelling tot het Bbz - er in de WIK behalve zelfstandigen ook deelnemers zijn die in loondienst werken of een combinatie van loondienst en zelfstandig ondernemerschap uitoefenen.
Bij het opstellen van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel terzake is dit destijds onvoldoende onderkend.

De Raad van State heeft in haar advies ook gevraagd in de toelichting aan te geven waar de forfaitaire percentages voor de waardevaststelling van 20% voor de woning met bijbehorend erf en de 50% voor andere vermogensbestanddelen met een gemengd zakelijk en privékarakter vandaan komen. Dit advies van de Raad is overgenomen. Het forfaitaire percentage van 20% in geval van een woning met bijbehorend erf dat tevens voor de uitoefening van het beroep wordt gebruikt is gekozen met het oog op een gemiddelde woningindeling van 5 kamers waarbij 1 kamer is bestemd als bijvoorbeeld praktijkruimte, atelier of studio. Het percentage van 50% voor andere bezittingen van de kunstenaar met zowel een zakelijk als een privékarakter is gekozen omdat dit een redelijke verdeling oplevert die aansluit op het doel van de WIK: het stimuleren van een rendabele beroepspraktijk.

2. Tot slot vraagt de Raad van State in de toelichting nader in te gaan op de mogelijkheid uit een oogpunt van kostenbesparing bij taxaties gebruik te maken van bestaande WOZ-taxaties. In de Nota van toelichting bij het besluit wordt thans aangegeven dat de gemeente altijd moet uitgaan van recente taxaties. Dit kan ook een WOZ-taxatie zijn. Aangezien echter WOZ-taxaties ongeveer eenmaal per 5 jaar plaatsvinden is het zaak dat een gemeente alleen dan gebruik maakt van een WOZ-taxatie als deze van recente datum is. In het geval dat uitgegaan kan worden van een WOZ-taxatie zijn er voor de kunstenaar geen kosten aan de taxatie verbonden.

De nota van toelichting bij het besluit is in vorenbedoelde zin aangepast.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid