Uitspraak 202100599/1/R2


Volledige tekst

202100599/1/R2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellante sub 1] en anderen, allen gevestigd of wonend te Boxtel,

2.       Boxly Drankenhandel B.V. en anderen, gevestigd te Boxtel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Boxtel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietsonderdoorgang Tongersestraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en Boxly en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 17 februari 2022 behandeld, waar Boxly en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.A. Pronk, rechtsbijstandverlener te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. van der Meijden en ing. C.D. Brons, bijgestaan door mr. H. Nijman, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt de aanleg van een fietsonderdoorgang mogelijk in de Tongersestraat, tussen de Van Hornstraat en de Kapelweg in Boxtel. Deze fietsonderdoorgang kruist de Van Salmstraat en de spoorlijnen Boxtel-Tilburg en Boxtel-Eindhoven.

[appellante sub 1] en anderen exploiteren een autobedrijf aan de [locatie 1] op het bedrijventerrein Ladonk in Boxtel ten zuiden van de Tongersestraat. Boxly en anderen exploiteren een drankenhandel aan de Van Hornstraat 1 gelegen in het plangebied. Zij zijn het niet eens met het plan vanwege de gevolgen voor de bereikbaarheid hun eigendommen.

2.       Het plan is gebaseerd op het Maatregelenpakket Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) Boxtel (hierna: Maatregelenpakket). Dit pakket moet een oplossing bieden voor de slechte staat van de leefbaarheid en verkeersveiligheid die wordt veroorzaakt door de dubbele spoorwegovergang bij de Tongersestraat in Boxtel.

Het pakket bestaat uit vijf deelprojecten, die samen het knelpunt moeten oplossen. Deelproject 1 betreft het opheffen van de bestaande dubbele spoorwegovergang bij de Tongersestraat. De deelprojecten 2 tot en met 5 hebben als doel alternatieven voor de gesloten spoorwegovergang te bieden voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Deelproject 2 betreft de realisatie van de verbindingsweg Ladonk - Kapelweg (hierna: VLK) en de uitvoering van maatregelen bij enkele andere spoorwegoverwegen. Deelproject 3 betreft de aanleg van een weg tussen de Mezenlaan en de VLK. Daarnaast zijn binnen deelproject 3 diverse maatregelen voorzien om de snelheid van gemotoriseerd verkeer te beperken en wordt een regionale fietsverbinding aangepast. Deelproject 4 betreft de capaciteitsuitbreiding van de ten zuiden van Boxtel gelegen Keulsebaan. Deelproject 5, dat hier aan de orde is, betreft de aanleg van een fietsonderdoorgang ter plaatse van de gesloten dubbele spoorwegovergang bij de Tongersestraat.

3.       Deze uitspraak gaat over het bestemmingsplan "Fietsonderdoorgang Tongersestraat", voor deelproject 5 (zaaknummer 202100599/1/R2).

Voor deelprojecten 1 en 2 heeft de Afdeling bij uitspraak van 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2765, het bestemmingsplan "VLK 2017" en de bestreden besluiten die gecoördineerd met dat bestemmingsplan waren voorbereid, vernietigd. De reden hiervoor was, kort gezegd, dat het bestemmingsplan ten onrechte was gebaseerd op de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS). Op de zitting heeft de raad toegelicht dat een nieuw ontwerpbestemmingsplan voor de VLK en bijbehorende ontwerp uitvoeringsbesluiten met ingang van 11 februari 2022 ter inzage zijn gelegd.

Het bestemmingsplan voor deelproject 3, "Verbindingsweg Tongeren", is inmiddels onherroepelijk. De Afdeling heeft bij uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4231) de beroepen tegen dit plan, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard.

Het bestemmingsplan en het bijbehorende hogere waardenbesluit voor deelproject 4 komen aan de orde in de zaak 202100596/1/R2 en 202100597/1/R2.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Integrale besluitvorming en motivering Maatregelenpakket

5.       [appellante sub 1] en anderen en Boxly en anderen betogen dat er geen noodzaak is voor het Maatregelenpakket, waar deelproject 5 deel van uitmaakt. Volgens [appellante sub 1] en anderen heeft ten onrechte geen gecoördineerde besluitvorming over alle deelprojecten van het Maatregelenpakket plaatsgevonden. De raad heeft volgens deze appellanten bij vaststelling van het plan voor deelproject 3 ten onrechte volstaan met een verwijzing naar het GVVP uit 2008, waarop het Maatregelenpakket is gebaseerd. Dat is verouderd en inmiddels vindt er een actualisatie van het verkeersbeleid plaats onder de werktitel "MOVE'31". Volgens hen moet de raad opnieuw nut en noodzaak van het Maatregelenpakket als geheel beoordelen en dan een integraal besluit nemen over de deelprojecten samen. [appellante sub 1] en anderen wijzen in dit verband op het tegenrapport "Verkeersaspecten ontwerpbestemmingsplan verbindingsweg Ladonk Kapelweg 2017" van 8 augustus 2017 door bureau VAGN (hierna: rapport VLK), dat is opgesteld voor het bestemmingsplan VLK.

Volgens [appellante sub 1] en anderen en Boxly en anderen moet de gekozen voorkeursvariant met sluiting van de dubbele spoorwegovergang, die heeft geleid tot het Maatregelenpakket met onder meer dit deelproject, worden heroverwogen.

[appellante sub 1] en anderen wijzen er verder op dat nog onzeker is of alle deelprojecten kunnen doorgaan. Deelprojecten 1 en 2, voor de VLK, leiden tot stikstofdepositie en het is nog onzeker of de effecten gesaldeerd kunnen worden. Volgens hen is de raad er ten onrechte van uitgegaan dat alle deelprojecten uitgevoerd kunnen worden.

5.1.    De raad heeft toegelicht dat het GVVP 2008 het geldende beleidskader is. Dit biedt een integrale visie op de gemeentelijke verkeerstructuur. De verkeersknelpunten volgens het GVVP 2008 zijn op dit moment nog steeds volop actueel. Met de komst van het PHS nemen deze knelpunten in ernst en omvang verder toe. Het GVVP bevat een aantal doelstellingen die nodig zijn om Boxtel leefbaar, verkeersveilig en bereikbaar te houden. Als concrete maatregelen worden genoemd het vergroten van de capaciteit van de Keulsebaan, de verbinding Ladonk Kapelweg, de parallelstructuur en een voorziening voor een veilige oversteek van de spoorwegovergang. Nut en noodzaak van deze maatregelen worden in het GVVP 2008 nader toegelicht. Op basis van dit GVVP 2008 is vervolgens gewerkt aan plannen om bovenstaande doelstellingen te realiseren. In het kader van de uitgevoerde variantenstudies voor de VLK en de dubbele spoorwegovergang zijn diverse alternatieven en varianten integraal onderzocht, waarbij de afweging heeft plaatsgevonden in hoeverre de varianten bijdragen aan het oplossen van de knelpunten. Deze afweging heeft geleid tot de keuze van de voorkeursvariant die ten grondslag ligt aan het Maatregelenpakket. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat met het Maatregelenpakket invulling wordt gegeven aan een groot aantal belangrijke doelstellingen uit het GVVP 2008. Het Maatregelenpakket vormt op zijn beurt het uitgangspunt voor de actualisatie van de verkeersbeleid in "MOVE’31". In dit nieuwe beleidskader worden resterende knelpunten en mogelijke oplossingen hiervoor nader onderzocht. Maar die actualisatie is nog niet vastgesteld.

5.2.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 december 2019 de beroepen tegen het bestemmingsplan voor deelproject 3, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard. De Afdeling is in die uitspraak ingegaan op een aantal algemene onderwerpen over integrale besluitvorming, de verhouding met de actualisatie van het GVVP uit 2008 en het nut en de noodzaak van de maatregelen als geheel. De Afdeling heeft zich in die uitspraak echter niet uitgelaten over de aanvaardbaarheid van de ontwikkelingen in andere deelprojecten dan het bestemmingsplan voor deelproject 3.

5.3.    In overweging 5.2 van haar uitspraak van 18 december 2019 heeft de Afdeling geoordeeld dat de keuze van de raad om voor het plan en andere bijbehorende besluiten in het kader van het Maatregelenpakket geen toepassing te geven aan artikel 3.30 van de Wro niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of algemeen rechtsbeginsel. Daarbij is in aanmerking genomen dat artikel 3.30 van de Wro geen verplichting tot coördinatie bevat.

In overweging 5.3 van de uitspraak van 18 december 2019 gaat de Afdeling in op de verkeersproblematiek in de gemeente, die in overweging 5.1 van de bovenstaande uitspraak staat beschreven. De Afdeling beschrijft dat een getrechterd keuzeproces ertoe heeft geleid dat de raad op 26 november 2013 heeft besloten dat de "B14/B15 variant 6 omleiding Zuidelijke Randweg" de voorkeur geniet. In deze variant wordt de dubbele spoorwegovergang in de Tongersestraat opgeheven, wordt de VLK aangelegd en worden maatregelen getroffen bij Tongeren en de Keulsebaan. Deze voorkeursvariant ligt ten grondslag aan het Maatregelenpakket. De Afdeling heeft in overweging 5.3 vastgesteld dat de raad dus op basis van een getrechterd keuzeproces als uitgangspunt heeft genomen dat het plan moet bijdragen aan een oplossing voor de problematiek die wordt veroorzaakt door de dubbele spoorwegovergang bij de Tongersestraat. De overige verkeersproblematiek zal, samen met de al gemaakte keuzes, worden betrokken in het nog vast te stellen nieuwe GVVP MOVE'31. De Afdeling heeft dat uitgangspunt niet onredelijk geacht. Dat het nieuwe beleid later zal worden vastgesteld dan aanvankelijk was beoogd, gaf de Afdeling geen grond voor een ander oordeel. Verder heeft de raad blijkens de plantoelichting de aanvaardbaarheid van het plan beoordeeld in samenhang met de andere in het Maatregelenpakket opgenomen deelprojecten en niet als ware het een op zichzelf staande ontwikkeling. In dat verband heeft de raad onderkend dat het Maatregelenpakket leidt tot een verschuiving van de verkeersdruk, maar heeft hij de voordelen daarvan groter geacht dan de nadelen. In het aangevoerde heeft de Afdeling geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft mogen stellen of dat de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van een zo onjuiste voorstelling van zaken over de betrokken feiten en belangen dat het bestreden besluit daarom niet is voorbereid met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid.

5.4.    De Afdeling sluit voor de beoordeling van het beroep tegen het hier voorliggende plan voor deelproject 5 aan bij overwegingen 5.2 en 5.3 van haar uitspraak van 18 december 2019. Zij ziet in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat ten onrechte geen gecoördineerde besluitvorming heeft plaatsgevonden. De raad kon zich baseren op het GVVP 2008, dat nog steeds het geldende beleidskader vormt. De actualisatie daarvan (GVVP MOVE'31) is nog niet vastgesteld en zal juist aansluiten bij het Maatregelenpakket, dat voortvloeit uit het GVVP 2008.

Wat betreft het Maatregelenpakket en het getrechterd keuzeproces tot de gekozen variant ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad dit eerst had moeten heroverwegen, voordat hij een besluit nam over het hier voorliggende plan voor deelproject 5. De Afdeling benadrukt daarbij wel dat aan elk bestemmingsplan voor een deelproject, dus ook aan dat voor de "Fietsonderdoorgang Tongersestraat", een actuele, sluitende motivering ten grondslag moet liggen, waaruit blijkt dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling zal hierna aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of hieraan is voldaan.

Gevolgen [appellante sub 1] en anderen

Stikstof

6.       [appellante sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat het plan geen significante negatieve effecten heeft voor het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen. Er wordt verwezen naar externe saldering in het kader van het bestemmingsplan voor VLK, maar dat is nog niet rond. Het plan is daarom in strijd met artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) vastgesteld. Zij verwijzen daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:105), over de zogenoemde "5 km-afkap" bij wegen in Aerius.

6.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een

Natura 2000-gebied, zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, in het bijzonder overwegingen 10.49-10.52, volgt dat de individuele belangen van natuurlijke personen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellante sub 1] en anderen zich op ten minste 1 km tot het meest nabije

Natura 2000-gebied bevinden. Gelet hierop maakt het betreffende Natura 2000-gebied geen onderdeel uit van de directe leefomgeving van [appellante sub 1] en anderen. Hierdoor bestaat geen verwevenheid tussen de individuele belangen van [appellante sub 1] en anderen en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het besluit op basis van de beroepsgrond van [appellante sub 1] en anderen, zodat de Afdeling niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

Bedrijfsvoering

7.       [appellante sub 1] en anderen zijn eigenaars van de bedrijfspanden aan de [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 1] en het perceel aan de [locatie 6]. Deze percelen worden gebruikt voor de exploitatie van een autobedrijf op het bedrijventerrein Ladonk. Dit bedrijventerrein wordt gescheiden van het centrum en de woonwijken door de dubbele spoorwegovergang aan de Tongersestraat. Het autobedrijf is afhankelijk van een goede bereikbaarheid met gemotoriseerd verkeer. Deze bereikbaarheid wordt door het voorliggende plan ernstig verminderd. Het is [appellante sub 1] en anderen onduidelijk of de raad dit belang heeft meegewogen.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat een weloverwogen keuze is gemaakt om de dubbele spoorwegovergang te sluiten en voor gemotoriseerd verkeer te kiezen voor de VLK en voor langzaam verkeer te kiezen voor een fietsonderdoorgang aan de Tongersestraat. De raad erkent dat het Maatregelenpakket, en daarmee ook dit plan, zal leiden tot een verschuiving van verkeersbewegingen en een verandering van de bereikbaarheid binnen Boxtel. De verkeerseffecten hiervan zijn in diverse studies onderzocht en afgewogen. De raad acht de positieve effecten op de verkeersveiligheid en leefbaarheid van doorslaggevend belang en het effect op de bereikbaarheid aanvaardbaar. Daarbij stelt de raad zich ook op het standpunt dat hij het aanvaardbaar acht dat de klanten van [appellante sub 1] en anderen moeten omrijden. Het garagebedrijf blijft bereikbaar en is volgens de raad niet afhankelijk van toevallige passanten, maar werkt veelal op afspraak. Hierdoor acht de raad eventuele gevolgen voor de bereikbaarheid aanvaardbaar.

7.2.    De Afdeling overweegt dat weliswaar niet is uitgesloten dat [appellante sub 1] en anderen gevolgen kunnen ondervinden voor de bereikbaarheid vanuit het centrum van Boxtel en zichtbaarheid van de bedrijfspanden. Maar naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, op grond van het vorenstaande, redelijkerwijs een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid in Boxtel en met name rondom de spoorwegovergang. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bedrijventerrein Ladonk vanuit het centrum bereikbaar blijft via de Keulsebaan en de Eindhovenseweg.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen voor Boxly en anderen

8.       Boxly en anderen exploiteren een drankenhandel en slijterij aan de Van Hornstraat 1. Op dit perceel zijn een woongebouw, kantoor en diverse bedrijfsgebouwen aanwezig. Het bedrijf heeft de huidige percelen volledig nodig voor de bedrijfsvoering en profiteert van de ligging aan een drukke doorgaande weg. Het voorliggende plan doorsnijdt haar percelen en leidt tot een veel kleiner bedrijfsperceel en daardoor tot een ernstige beperking van de bedrijfsactiviteiten, aldus Boxly en anderen.

Daarnaast vrezen Boxly en anderen dat de mogelijkheden op resterende grond ook zullen worden beperkt, aangezien de gronden aangrenzend aan het bedrijfsperceel aangewezen zijn als Natuur Netwerk Brabant en het bedrijfsperceel ook is bestemd voor een ecologische verbindingszone en beekherstel. Hierdoor is het niet mogelijk om oppervlakteverhardingen aan te brengen. De raad had de gronden van Boxly en anderen moeten betrekken in het plan en het hele gebied moeten herbestemmen, waarbij Boxly en anderen vervangende gronden aangeboden hadden moeten krijgen.

8.1.    De raad erkent dat het plan ingrijpende gevolgen heeft voor Boxly en anderen, want het bedrijfsperceel wordt verkleind van 3500 m2 naar 1800 m2. Hierdoor is voortzetting van de huidige bedrijfsvoering na realisering van het plan, niet mogelijk. Toch acht de raad het plan aanvaardbaar na afweging van alle belangen. Het belang van Boxly en anderen bij het behoud van zoveel mogelijk grond is meegenomen, maar uit onderzoek is gebleken dat er geen tracé mogelijk is waarbij genoeg ruimte voor Boxly en anderen overblijft om door te kunnen gaan met de huidige bedrijfsvoering. Het is wel mogelijk om de markante bebouwing in de vorm van de mouttoren te behouden. Uiteindelijk heeft de raad doorslaggevend gewicht toegekend aan de belangen van sociale- en verkeersveiligheid en de toegankelijkheid van het tracé. Volgens de raad blijft invulling van de bedrijfsfunctie op het perceel van 1800 m2 in enige vorm mogelijk en kan een alternatieve ontsluiting worden gerealiseerd voor het bedrijf. Wel wil de raad zo mogelijk overgaan tot minnelijke verwerving van het gehele perceel.

8.2.    Zoals is overwogen in 5.4, moet aan elk bestemmingsplan van het Maatregelenpakket een sluitende motivering ten grondslag liggen, waarin de raad onder andere een belangenafweging maakt op grond van de relevante belangen. Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft de raad doorslaggevend gewicht toegekend aan de verkeersveiligheid, toegankelijkheid en de mogelijkheid tot het behoud van de cultuurhistorische bebouwing op het perceel van Boxly en anderen en de gevolgen voor de bedrijfsvoering van Boxly en anderen aanvaardbaar geacht.

De Afdeling oordeelt dat de raad de belangen van Boxly en anderen onvoldoende heeft betrokken in de afweging. Hiertoe overweegt de Afdeling dat er niet alleen ingrijpende gevolgen zijn voor de huidige bedrijfsvoering van Boxly en anderen- deze is feitelijk niet meer mogelijk - en de bereikbaarheid van het perceel, maar dat ook onzeker is of er nog een bedrijfsfunctie mogelijk is op de resterende gronden.

Op de resterende gronden met de bedrijfsbestemming rusten op grond van dit plan ook de gebiedsaanduidingen "milieuzone-beekherstel" en "milieuzone-ecologische verbindingszone". Uit artikel 13.1 in samenhang gelezen met 3.7.1 van de planregels volgt dat het niet zonder meer mogelijk is om oppervlakteverhardingen aan te brengen, terwijl dit soort werken onderdeel kunnen zijn van het vestigen van een bedrijf, bijvoorbeeld voor parkeergelegenheid. Daarbij rust op de gronden naast het bedrijfsperceel de bestemming "Water" met gebiedsaanduiding "milieuzone-NNB". Deze gebiedsaanduiding rust ook op een klein gedeelte van de gronden met de bedrijfsbestemming. Hierdoor gelden ook beperkingen voor de ontwikkeling van de bedrijfsfunctie op grond van de provinciale Interim Omgevingsverordening.

De Afdeling overweegt hierbij ook dat op de zitting door de raad is bevestigd dat de ontwikkeling die met dit plan mogelijk wordt gemaakt, pas wordt gerealiseerd nadat deelprojecten 1 (sluiting spoorwegovergang) en 2 (VLK) zijn voltooid. Dit plan is daarmee afhankelijk van de realisatie van de andere deelprojecten, terwijl het plan, bij eventuele wijziging of uitbreiding van het bedrijf nu al gevolgen kan hebben voor Boxly en anderen. Gelet hierop en de onzekerheden over de invulling van de toekomstige bedrijfsfunctie heeft de raad zich niet op het standpunt mogen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt.

Conclusie

9.       Het beroep van [appellante sub 1] en anderen is ongegrond.

10.     In wat Boxly en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

Slotoverwegingen

11.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

12.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen ongegrond;

II.       verklaart het beroep van Boxly Drankenhandel B.V. en anderen gegrond;

III.      vernietigt het besluit van 10 november 2020 van de raad van de gemeente Boxtel tot vaststelling van het bestemmingsplan "Fietsonderdoorgang Tongersestraat";

IV.      draagt de raad van de gemeente Boxtel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het  hiervoor vermelde onderdeel III. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Boxtel tot vergoeding van bij Boxly Drankenhandel B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan de betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      gelast de raad van de gemeente Boxtel aan Boxly Drankenhandel B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €360,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan de betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van J.F. van Toor, griffier.

w.g. Venema
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.