Uitspraak 201405993/1/A1


Volledige tekst

201405993/1/A1.
Datum uitspraak: 1 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 13 juni 2014 in zaken nrs. 14/881 en 14/465 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Texel.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college aan [appellant] een gedoogverklaring afgegeven voor het aanleggen en exploiteren van een maisstruunhof op een perceel tussen Klif en het Lagewegje te Den Hoorn.

Bij besluit van 4 februari 2014 heeft het college, voor zover hier van belang, het door onder meer de vereniging 10 voor Texel en de vereniging Landschapszorg Texel daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2013 herroepen en alsnog een gedoogverklaring geweigerd.

Bij uitspraak van 13 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2015, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2008 in zaak nr. 200708645/1, wordt overwogen dat de rechtbank [appellant] terecht in beroep heeft ontvangen, aangezien het college de aan [appellant] afgegeven gedoogverklaring naar aanleiding van daartegen gemaakte bezwaren in bezwaar heeft herroepen.

2. [appellant] heeft het betoog dat de rechtbank ten onrechte direct uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak ter zitting ingetrokken.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het college bij het besluit van 4 februari 2014 ten onrechte tevens is overgegaan tot intrekking van een op 19 juni 2012 aan hem afgegeven gedoogverklaring.

3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de op 19 juni 2012 aan [appellant] afgegeven gedoogverklaring, die gold tot 1 november 2014, is vervangen door de op 26 juni 2013 aan [appellant] afgegeven gedoogverklaring. Bij besluit van 4 februari 2014 heeft het college op schrift gesteld dat met de verlening van de gedoogverklaring van 25 juni 2013 de gedoogverklaring van 19 juni 2012 is vervallen.

3.2. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn betoog over de intrekking van de op 19 juni 2012 aan hem afgegeven gedoogverklaring. Dat betoog kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt als volgt overwogen.

Het college heeft de op 19 juni 2012 aan [appellant] afgegeven gedoogverklaring op 1 augustus 2012 ingetrokken. Vast staat dat die intrekking - voor zover daartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend - onherroepelijk is. Anders dan [appellant] stelt, is de intrekking van die gedoogverklaring niet herroepen bij uitspraak van de rechtbank van 13 december 2013 in zaak nr. 13/89 (aangehecht). Die uitspraak ziet op het in bezwaar gehandhaafde besluit van het college van 23 augustus 2012 waarbij het [appellant] onder meer heeft gelast het perceel te sluiten en gesloten te houden voor publiek. Bij die uitspraak heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van het college van 6 december 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 23 augustus 2012 herroepen en heeft het bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Met die uitspraak heeft de gedoogverklaring van 19 juni 2012 geen nieuw leven gekregen. Dat is ook niet vermeld in de beslissing van de rechtbank. Dit betekent dat het college in het besluit van 4 februari 2014 terecht heeft gesteld dat de gedoogverklaring van 19 juni 2012 is vervallen.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte is overgaan tot intrekking van de op 25 juni 2013 aan hem afgegeven gedoogverklaring. Daartoe voert hij aan dat het bestemmingsplan geactualiseerd dient te worden. Voorts doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

4.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot intrekking van de gedoogverklaring. Daarbij heeft de rechtbank terecht het standpunt van het college betrokken dat de aanleg en exploitatie van een maisstruunhof op het perceel geen situatie van overgang is, als bedoeld in het door het college gehanteerde beleid zoals neergelegd in de "Visie + Handhavingstrategie en werkwijze Wabo 2011-2015". Anders dan [appellant] betoogt, maakt de omstandigheid dat het bestemmingsplan "Den Hoorn beschermd dorpsgezicht" geactualiseerd dient te worden, niet dat een situatie van overgang aan de orde is. Het college heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat het, mede gelet op de bezwaren tegen de gedoogverklaring, nog geen definitief standpunt heeft ingenomen over de toekomstige gebruiksmogelijkheden van het perceel. Over het betoog van [appellant] dat het gebruik van het perceel voor recreatieve doeleinden in de toekomst moet worden toegestaan, wordt overwogen dat een procedure over de vaststelling van een bestemmingsplan thans niet ter beoordeling voorligt.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Het college heeft in dat verband ter zitting van de Afdeling gesteld dat tegen het gebruik van een nabijgelegen perceel voor het spelen van boerengolf zonder dat daarvoor een vergunning is verleend, handhavend zal worden opgetreden indien dat gebruik niet - zoals met het college is overeengekomen - wordt beëindigd.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015

672.