Uitspraak 201307315/1/A4


Volledige tekst

201307315/1/A4.
Datum uitspraak: 30 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Emmen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2012 heeft het college zijn beslissing tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens overtreding van
artikel 1.1a van de Wet milieubeheer naar aanleiding van asbestverontreiniging als gevolg van een brand op het perceel
[locatie] te Klazienaveen, gemeente Emmen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 13 december 2012 heeft het college de kosten van de bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 35.348,20.

Bij besluit van 11 juli 2013 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 17 oktober 2012 en 13 december 2012 ongegrond verklaard en de kosten van de toepassing van bestuursdwang gematigd tot een bedrag van € 32.690,57.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.J. de Boer, advocaat te Coevorden, en door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A. Haan, werkzaam bij de gemeente, en door G. Lok, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Op zaterdagavond 13 oktober 2012 is brand uitgebroken in een loods op het perceel van [appellant]. Er is geconstateerd dat bij de brand een hoeveelheid asbest is vrijgekomen. Aan [appellant] is vervolgens door de toezichthouder medegedeeld dat hij opdracht diende te verstrekken aan een asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijf voor het verrichten van onderzoek naar de aanwezigheid van asbestdeeltjes en de verwijdering hiervan. Volgens het college was op maandagmiddag 15 oktober 2012 onvoldoende concreet zicht op verstrekking van deze opdracht door [appellant] en kon niet langer worden gewacht, zodat het aan het asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijf Flory B.V. opdracht heeft gegeven voor asbestsanering op omliggende percelen en de openbare weg, waarmee onmiddellijk is aangevangen. Bij het besluit van 17 oktober 2012 heeft het college zijn beslissing om op deze wijze bestuursdwang wegens overtreding van artikel 1.1a van de Wet milieubeheer toe te passen op schrift gesteld.

Toetsingskader

2. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer neemt een ieder voldoende zorg voor het milieu in acht.

Ingevolge het tweede lid houdt de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid van hem kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.

Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang

3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast. Daartoe stelt [appellant] dat hij artikel 1.1a van de Wet milieubeheer niet heeft overtreden, omdat hij voornemens was om aan een asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijf opdracht voor asbestsanering te geven. Hij verkeerde echter in de veronderstelling dat hij die opdracht op 15 oktober 2012 nog niet behoefde te geven, nu hij meende dat het perceel wegens het daar nog te verrichten forensisch onderzoek niet mocht worden betreden.

3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer heeft overtreden, omdat hij heeft nagelaten om voor maandagmiddag 15 oktober 2012 opdracht voor asbestsanering op omliggende percelen en de openbare weg te geven, terwijl als gevolg van de verspreiding van asbestdeeltjes een gevaar voor de volksgezondheid bestond.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 december 2004 in zaak nr. 200401808/1), geldt de in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer vervatte zorgplicht in beginsel slechts in gevallen waarin ernstige nadelige gevolgen optreden of acuut dreigen op te treden, terwijl de Wet milieubeheer er niet op andere wijze in voorziet om die gevolgen te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Blijkens het verslag van de toezichthouder van 15 oktober 2012 (hierna: het controleverslag) is geconstateerd dat er zowel op het perceel als daarbuiten asbestresten verspreid lagen. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat door het vrijkomen en de verspreiding van asbestresten ten gevolge van de brand in de loods ernstige nadelige gevolgen zijn ontstaan of acuut dreigden te ontstaan voor mens en milieu, die niet op andere wijze door de Wet milieubeheer dan op grond van artikel 1.1a van die wet worden gereguleerd.

3.3. De eigenaar van een loods die na het vrijkomen en de verspreiding van asbest ten gevolge van een brand in zijn loods nalaat direct maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, kan redelijkerwijs vermoeden dat door dit nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt.

Gezien het ontstane gevaar voor de volksgezondheid heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door de asbestverspreiding ontstane situatie dermate spoedeisend was, dat uiterlijk op maandagmiddag 15 oktober 2012 opdracht voor asbestinventarisatie en zo nodig verwijdering in de omgeving van het perceel, te weten op omliggende percelen en de openbare weg, moest zijn gegeven. Vast staat dat [appellant] die opdracht niet heeft gegeven. De omstandigheid dat [appellant] in de veronderstelling was dat hiermee kon worden gewacht omdat hij meende dat het perceel niet mocht worden betreden maakt dit niet anders, nu de afscherming van het perceel niet afdeed aan de noodzaak en mogelijkheid van asbestsanering in de omgeving daarvan.

Gelet op het voorgaande heeft [appellant] artikel 1.1a van de Wet milieubeheer overtreden. Het college heeft in redelijkheid toepassing kunnen geven aan artikel 5:31, tweede lid, van de Awb.

Het betoog faalt.

Kostenverhaal

4. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft bepaald dat de kosten van de uitgeoefende bestuursdwang op hem kunnen worden verhaald. Daartoe stelt [appellant] dat hem niet kan worden verweten dat hij maandagmiddag 15 oktober 2012 geen opdracht had gegeven voor asbestinventarisatie en zo nodig verwijdering , omdat de hulpdiensten aan hem hadden medegedeeld dat het perceel niet mocht worden betreden totdat het forensisch onderzoek door de recherche was afgerond en het perceel zou zijn vrijgegeven. Anders dan in het controleverslag staat, heeft de toezichthouder hem op 15 oktober 2012 niet medegedeeld dat, in afwijking van de door de hulpdiensten gegeven informatie, reeds met de asbestsanering op die dag kon en moest worden aangevangen, aldus [appellant]. Gelet hierop meende [appellant] dat pas vanaf 18 oktober 2012 kon worden aangevangen met de asbestsanering en dat daarom kon worden volstaan met het maken van een afspraak met Flory B.V. voor een oriënterend gesprek op 16 oktober 2012.

4.1. Ingevolge artikel 5:25 van de Awb gaan bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen. Voor het maken van een uitzondering kan blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal. Daarnaast dient te worden afgewogen of de hoogte van de kosten van de bestuursdwang aanleiding geeft om daar geheel of gedeeltelijk van af te zien.

4.2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang had geen betrekking op asbestsanering ter plaatse van het perceel van [appellant]. De ontoegankelijkheid van het perceel, wat daarvan ook zij, bracht niet mee dat op omliggende percelen en de openbare weg geen asbestsanering kon plaatsvinden en belette [appellant] niet om daarvoor tijdig opdracht aan een asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijf te geven. Voorts heeft [appellant] uit de gegeven informatie over de toegankelijkheid van zijn perceel niet kunnen afleiden dat met het maken van een afspraak met Flory B.V. voor een oriënterend gesprek kon worden volstaan. Ook is niet gebleken van andere verklaringen waaruit [appellant] die conclusie mocht trekken. Het controleverslag vermeldt juist dat de toezichthouder [appellant] er meermalen op heeft gewezen dat hij tot onmiddellijke opdrachtverstrekking moest overgaan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van het controleverslag te twijfelen.

Onder deze omstandigheden kan [appellant] de ontstane situatie worden verweten. Niet gebleken is van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de kosten van de bestuursdwang redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van [appellant] zouden moeten komen.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het verhalen van de kosten van de bestuursdwang op [appellant] niet onredelijk is.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014

462-742.