Uitspraak 201201243/1/R1


Volledige tekst

201201243/1/R1.
Datum uitspraak: 3 april 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Vlaardingen,
2. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Doe-het-Zelf Center B.V. en Praxis Vastgoed B.V. (hierna tezamen in enkelvoud: Praxis), beide gevestigd te Amsterdam,

en

de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 2e herziening (Boterberg 2)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en Praxis beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hornbach Holding B.V. en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door G.I.J.G. Sperber, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting Hornbach en andere, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam, en mr. J.P.F. Tijchon, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in het oprichten van een zogenoemd drive-in/afhaalcentrum op het perceel Boterberg 2 ten behoeve van de Hornbach-bouwmarkt en tuincentrum. Het Hornbach-filiaal is gesitueerd direct ten zuidoosten van het plangebied, op het perceel Hestiastraat 1.

2. Hornbach en andere betogen dat [appellante sub 1] en Praxis niet eerder dan in beroep hebben aangevoerd dat de raad bij het vaststellen van het plan niet is uitgegaan van een maximale representatieve invulling van de gronden in het plangebied, dat het plan in strijd is met het gemeentelijk detailhandelsbeleid en met de provinciale verordening en dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van het plan voor de ecologie. Niet valt in te zien waarom is nagelaten om voornoemde aspecten reeds in het kader van de zienswijze aan te voeren, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is, aldus Hornbach en andere.

2.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat evenwel geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

De zienswijzen van [appellante sub 1] en Praxis richten zich evenals hun beroepen tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", voor zover het betreft de aanduidingen "detailhandel perifeer" en "opslag" voor het perceel Boterberg 2. Dat [appellante sub 1] en Praxis in hun zienswijzen niet hebben gewezen op de representatieve invulling van de gronden, de gevolgen voor de ecologie, de ruimtelijke verordening en het detailhandelsbeleid laat onverlet dat zij dit in beroep alsnog kunnen doen, nu deze beroepsgronden gericht zijn tegen het plandeel dat reeds ter sprake is gekomen in het kader van de zienswijze.

3. [appellante sub 1] en Praxis betogen dat de in het plan voorziene drive-in aangemerkt dient te worden als een vorm van detailhandel, gelet ook op de onderlinge verbondenheid van de drive-in met het Hornbach-filiaal op het perceel Hestiastraat 1. De raad heeft de in het plan voorziene ontwikkeling volgens hen ten onrechte aangemerkt als opslag. Het al dan niet bestaan van een kassafunctie ter plaatse is geen doorslaggevend criterium bij de beoordeling of een drive-in/afhaalcentrum als detailhandel dient te worden gekwalificeerd. De in het plan voorziene activiteiten op het perceel Boterberg 2 voldoen aan de definitie van "detailhandel" als opgenomen in de planregels. Het gemeentelijke detailhandelsbeleid als vastgelegd in de "Nota detailhandel 2002" en in de "Voortgangsrapportage Detailhandel 2007" (hierna: Voortgangsrapportage) verzet zich tegen detailhandel op het perceel Boterberg 2, aldus [appellante sub 1] en Praxis.

3.1. Volgens de raad dient de drive-in aangemerkt te worden als perifere detailhandel, met dien verstande dat het functioneren daarvan beperkt is tot een opslag- en afhaalfaciliteit ten behoeve van het Hornbach-filiaal op het perceel Hestiastraat 1. Klanten van Hornbach dienen op voornoemd adres de gewenste producten uit te kiezen en af te rekenen. Vervolgens rijden zij met hun voertuig naar de drive-in om deze producten af te halen. Een zelfstandige detailhandelsfunctie, derhalve los van een elders bestaande winkel, is ter plaatse niet toegelaten, aldus de raad.

3.2. Aan de gronden binnen het plangebied is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend met de functieaanduidingen "opslag" en "detailhandel perifeer".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels zijn de als "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten […].

Ingevolge lid 3.1.2 zijn ter plaatse van de aanduiding:

a. "detailhandel perifeer" - voor zover dit betreft doe het zelf, plant en dieren en wat betreft de hoofdbranche wonen: keukens, sanitair, wand- en vloertegels;

b. "opslag";

de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden mede bestemd voor perifere detailhandel, beperkt tot een opslagruimte/afhaalcentrum, dat wil zeggen zonder zelfstandige detailhandelsfunctie.

Ingevolge artikel 1, lid 1.29, wordt onder "detailhandel" verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven enzovoorts.

Ingevolge lid 1.54 wordt onder "perifere detailhandel" verstaan: detailhandel welke behoort tot specifieke hierna genoemde branches, waarvan de vestiging […] ook is toegestaan binnen aangewezen gebieden op percelen met de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Bedrijf". De in het kader van het gemeentelijk detailhandelsbeleid specifiek aangewezen perifere detailhandelslocaties zijn:

1. Vossenberg-Oost (doe het zelf, plant en dieren en wat betreft hoofdbranche wonen: keukens, sanitair, wand- en vloertegels);

[…].

3.3. Naar het oordeel van de Afdeling voldoet de voorziene drive-in aan de definitie van detailhandel als bedoeld in artikel 1, lid 1.29, van de planregels. Het betreft hier immers een faciliteit waar de goederen, die elders zijn besteld en afgerekend, worden geleverd aan consumenten. Gelet op het assortiment van Hornbach betreft de voorziene ontwikkeling perifere detailhandel als bedoeld in artikel 1, lid 1.54, van de planregels.

3.4. Het detailhandelsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota detailhandel en geactualiseerd in de Voortgangsrapportage. Dit beleid staat perifere en grootschalige detailhandel expliciet toe in aangewezen gebieden. De locatie Vossenberg-Oost is aangewezen als een themalocatie voor de branches "bouwmarkten", "keukens" en "sanitair". In de Voortgangsrapportage staat dat voor het gebied Vossenberg-Oost concentratie van doe-het-zelf met daarnaast keukens en sanitair uitgangspunt is.

Wat betreft de stelling van Praxis dat alleen in een beperkt deel van het gebied Vossenberg-Oost perifere detailhandel is toegestaan, overweegt de Afdeling als volgt. De passage uit de toelichting bij het voorheen geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008", waar Praxis naar verwijst, is beschrijvend van aard. Uit deze passage valt niet af te leiden dat op grond van het gemeentelijke detailhandelsbeleid perifere en grootschalige detailhandel alleen is toegelaten op de percelen die gesitueerd zijn direct ten westen van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het gemeentelijke detailhandelsbeleid zich niet verzet tegen de voorziene perifere detailhandel ter plaatse van het perceel

Boterberg 2.

4. [appellante sub 1] en Praxis betogen dat het plan in strijd is met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening), omdat daarin het gebruik van bedrijventerreinen ten behoeve van detailhandel gekwalificeerd wordt als oneigenlijk gebruik van gronden.

4.1. Volgens de raad is geen sprake van oneigenlijk ruimtegebruik omdat de voorziene drive-in geen zelfstandige detailhandel betreft.

4.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Verordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie een verantwoording over de wijze waarop door middel van regels zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd.

Ingevolge het derde lid, onder e, betreft de wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in het eerste lid, onder c, bevorderd wordt, in het bijzonder regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegen te gaan.

Ingevolge het vierde lid, onder b, wordt onder oneigenlijk ruimtegebruik bedoeld in het derde lid, onder e, wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisure-voorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd.

Ingevolge artikel 3.7 bevat de toelichting bij de herziening van een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestemming voor een bedrijventerrein of een kantorenlocatie is aangewezen, een verantwoording over:

a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden voor herstructurering alsmede voor zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 3.6, derde lid;

[…].

4.3. In de toelichting bij de Verordening staat dat uitgeefbare ruimte op bedrijventerreinen en kantorenlocaties in het algemeen beschikbaar dient te zijn voor bedrijfsactiviteiten die vanwege hun milieuhinder, omvang en hun verkeersaantrekkende werking niet in een (gemengde) woonomgeving of op een woon-werklocatie passen. Uit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik dient oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen te worden voorkomen. Als een activiteit die goed inpasbaar is in een (gemengde) woonomgeving of op een woon-werklocatie en die in het algemeen geweerd dient te worden op een zwaar bedrijventerrein wordt onder meer genoemd detailhandel, voor zover niet direct verband houdend met een op het desbetreffende terrein gelegen bedrijf.

4.4. De Afdeling is van oordeel dat de in het plan voorziene ontwikkeling op het perceel Boterberg 2, gelet op de aard van het bedrijventerrein Vossenberg-Oost, niet kan worden aangemerkt als oneigenlijk ruimtegebruik als bedoeld in de Verordening. Zoals hiervoor in 3.4 is overwogen, is het gebied in de Nota detailhandel en de Voortgangsrapportage aangewezen als themalocatie voor onder meer de branche "bouwmarkten". De reeds bestaande perifere detailhandel op het bedrijventerrein is geconcentreerd in de directe omgeving van het perceel Boterberg 2. Het betreft het Hornbach-filiaal op het perceel Hestiastraat 1, Gamma en Praxis. De raad heeft in de Verordening op dit punt geen aanleiding hoeven te zien de drive-in niet mogelijk te maken. De betogen falen.

5. [appellante sub 1] betoogt dat de raad bij het vaststellen van het plan niet is uitgegaan van een maximale representatieve invulling van het plangebied. De bij het voorbereiden van het plan verrichte onderzoeken hebben als uitgangspunt een gebruik van de gronden overeenkomstig de verleende bouwvergunning van 6 mei 2010 voor een drive-in/afhaalcentrum ten behoeve van de Hornbach-bouwmarkt op het perceel Hestiastraat 1. Het plan laat volgens [appellante sub 1] echter andere, meer intensieve, vormen van gebruik toe. Het plan leidt tot meer verkeer ter plaatse dan waarvan in het verkeerskundig onderzoek is uitgegaan. Dat betekent tevens dat de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit zijn onderschat. Ook is de in het plan voorziene parkeercapaciteit onvoldoende, aldus [appellante sub 1].

5.1. Volgens de raad zijn bij de voorbereiding van het plan onderzoeken verricht naar de verkeerseffecten, de gevolgen voor de luchtkwaliteit en de benodigde parkeercapaciteit. De drive-in/het afhaalcentrum leidt tot een geringe toename van het aantal bezoekers, gelet op de omstandigheid dat het assortiment van de Hornbach-vestiging niet wordt uitgebreid en dat ter plaatse geen kassafunctie aanwezig is. De capaciteit van het omliggende wegenstelsel is voldoende om deze toename op te vangen. In de benodigde extra parkeerbehoefte wordt voorzien door het vrijkomen van achttien parkeerplaatsen op het terrein van het Hornbach-filiaal op het perceel Hestiastraat 1. Wat de luchtkwaliteit betreft blijkt uit onderzoek dat de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) niet worden overschreden, aldus de raad.

5.2. De Afdeling overweegt dat het gebruik van de gronden op het perceel Boterberg 2 voor perifere detailhandel beperkt wordt door de toegekende aanduiding "opslag". Artikel 3.1.2 van de planregels verzet zich tegen zelfstandige detailhandel ter plaatse. Het als zodanig functioneren van de drive-in is afhankelijk van het bestaan van het Hornbach-filiaal op het perceel Hestiastraat 1. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht laat het plan toe dat het perceel in gebruik wordt genomen door een andere exploitant dan Hornbach, maar ook dan zal het gebruik van de gronden dienen te passen binnen de genoemde branches en gerelateerd dienen te zijn aan een elders aanwezige faciliteit waar de feitelijke handelingen plaatsvinden die voorafgaan aan het tot stand komen van een koopovereenkomst.

[appellante sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de planregeling voorziet in een gebruik van het perceel op een wijze die in aard of schaal in noemenswaardige wijze afwijkt van het gebruik waarvan de raad bij het voorbereiden van het plan is uitgegaan.

5.3. In het rapport "Verkeerseffecten drive-in Hornbach Tilburg" van 21 mei 2008, geactualiseerd op 25 juli 2011, (hierna: Verkeersrapport) staat dat de drive-in zal leiden tot een beperkte toename van het aantal bezoekers van de Hornbach-bouwmarkt. Het aantal bezoekers van de vestiging op het perceel Hestiastraat 1, met een winkelvloeroppervlakte van 10.000 m², bedraagt op een gemiddelde dag 2.292. Het aantal bezoekers per vierkante meter winkelvloeroppervlakte bedraagt derhalve 0,23. Uitgaande van dit gemiddelde zou de drive-in op het perceel Boterberg 2, gelet op de oppervlakte daarvan, hypothetisch 1.048 bezoekers trekken op een gemiddelde dag. Daarbij wordt in het Verkeersrapport de kanttekening geplaatst dat het lineaire verband tussen de oppervlakte van de "winkel" en het aantal bezoekers zwakker wordt bij een toenemende winkeloppervlakte. Naarmate een "winkel" groter wordt neemt het aantal extra bezoekers per vierkante meter vloeroppervlakte af.

In het Verkeersrapport wordt de aanname gedaan dat 33% van het hypothetische aantal extra bezoekers geheel nieuwe bezoekers zijn. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze aanname berust op elders opgedane ervaringen, onder meer in de gemeente Breda. Geconcludeerd wordt dat de drive-in tot gevolg heeft dat het aantal bezoekers van de Hornbach-bouwmarkt op een gemiddelde dag stijgt met 348. Uitgaande hiervan leidt de vestiging van de drive-in op een gemiddelde dag tot 389 extra autoverplaatsingen.

Gelet op de verbondenheid van de drive-in met de Hornbach-vestiging op het perceel Hestiastraat 1 en de omstandigheid dat de drive-in gebruikt zal worden als opslag- en afhaalfaciliteit, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van het aantal bezoekers van de Hornbach-bouwmarkt niet lineair is aan de toename van de vloeroppervlakte door de vestiging van de drive-in. [appellante sub 1] heeft deze aanname van de raad bestreden, echter zonder te motiveren waarom de toegepaste "korting" op het aantal nieuwe bezoekers niet realistisch is. De Afdeling acht een dergelijke "korting" niet onaannemelijk. Zoals hiervoor in 5.2. is overwogen heeft [appellante sub 1] evenmin aannemelijk gemaakt dat het plan voorziet in een ander, meer intensief gebruik van de plangronden, dan waarvan de raad is uitgegaan.

5.4. Wat betreft de gestelde onderschatting van de verkeersaantrekkende werking overweegt de Afdeling, in aanvulling van hetgeen hiervoor in 5.3 is overwogen, als volgt. In paragraaf 3.3 van het Verkeersrapport staat dat de invloed van de drive-in op de intensiteit van het verkeer op de wegen in de nabijheid van het plangebied marginaal is. Alleen op de Boterberg en de Selenakker is sprake van een merkbare groei van de verkeersintensiteiten ten gevolge van de vestiging van de drive-in met onderscheidenlijk ongeveer 50 en 30%.

Uit het Verkeersrapport volgt dat de beschikbare overcapaciteit van het wegenstelsel in de omgeving van het plangebied voldoende is, ook indien het plan leidt tot een hoger aantal nieuwe bezoekers en extra vervoersbewegingen dan waarvan de raad is uitgegaan. [appellante sub 1] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot problemen met de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied.

5.5. Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 1] dat de raad de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ter plaatse heeft onderschat, wordt overwogen dat uit het rapport "Effect Drive-in Hornbach Tilburg op de luchtkwaliteit - revisie 1" van KEMA van 10 augustus 2011 (hierna: Luchtkwaliteitsrapport) volgt dat wat betreft zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden van de Wet milieubeheer. Bovendien is de bijdrage van de verkeersemissies aan de totale concentraties zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide onderscheidenlijk ruim 4 en ongeveer 24%. [appellante sub 1] heeft de conclusies van het Luchtkwaliteitsrapport niet gemotiveerd weersproken.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot een overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide.

5.6. In het Verkeersrapport staat dat de toename van het aantal bezoekers van de Hornbach-vestiging leidt tot een grotere parkeerbehoefte op piekmomenten (op zaterdagen tussen 15.00 en 16.00 uur). In deze behoefte kan worden voorzien door het aanleggen van acht extra parkeerplaatsen bij de Hornbach-vestiging op het perceel Hestiastraat 1. De vestiging van de drive-in zal tot gevolg hebben dat een gedeelte van het parkeerterrein aan de Hestiastraat 1, dat thans gebruikt wordt voor opslag van grove (bouw)materialen, vrijkomt. Het betreft in totaal achttien parkeerplaatsen. Hiermee wordt volgens de raad voorzien in de toegenomen parkeerbehoefte. Wat het functioneren van de drive-in betreft heeft de raad ter zitting uiteengezet dat op het perceel Boterberg 2 door klanten niet geparkeerd zal worden. De verblijfsduur ter plaatse is beperkt tot de tijd die nodig is voor het inladen van de gekochte producten. Daartoe worden ten behoeve van de drive-in zogenoemde opstelplaatsen gerealiseerd.

In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat kan worden voorzien in voldoende parkeercapaciteit.

6. [appellante sub 1] en Praxis betogen dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten binnen het plangebied. Het perceel Boterberg 2 ligt reeds geruime tijd braak en is daardoor uitermate geschikt voor de vestiging van zogeheten pionierssoorten. Volgens [appellante sub 1] en Praxis staat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) dan ook aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.

Voorts heeft de raad bij het vaststellen van het plan geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor het ten noordoosten van het plangebied gelegen natuurgebied Loonse Heide dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur, aldus [appellante sub 1] en Praxis.

6.1. Volgens de raad was het niet noodzakelijk om bij het voorbereiden van het plan ecologisch (veld)onderzoek te verrichten. Het plangebied was enkel begroeid met kort gras. Voorts is in 2008 bij de voorbereiding van het voorheen geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat binnen het plangebied geen beschermde soorten verblijven. De Ffw staat derhalve niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg, aldus de raad.

6.2. De vragen of voor de uitvoering van een plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

6.3. Het perceel Boterberg 2 is gesitueerd binnen een bestaand bedrijventerrein. In de directe nabijheid van het perceel zijn bedrijfsgebouwen gesitueerd. Het perceel wordt in het noorden begrensd door de Dongenseweg. Dat het perceel enkel begroeid is met kort gras, hebben [appellante sub 1] en Praxis niet bestreden. Gelet hierop en op de omstandigheid dat het plangebied relatief gering van omvang is, namelijk 135 m bij 48 m, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. [appellante sub 1] en Praxis hebben niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse beschermde soorten voorkomen.

De raad heeft na planvaststelling een ecologisch onderzoek laten uitvoeren door het onderzoeksbureau Van der Goes en Groot. In het rapport "Uitbreiding Hornbach Tilburg, toetsing in het kader van de Flora- en fanawet" van 12 september 2012 wordt bevestigd dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Ten aanzien van de gestelde aantasting van het ten noordoosten van het perceel Boterberg 2 op een afstand van ongeveer 1 km gelegen natuurgebied Loonse Heide, overweegt de Afdeling als volgt. [appellante sub 1] en Praxis hebben niet aannemelijk gemaakt dat de planregeling zal leiden tot een aantasting van het gebied Loonse Heide, gelet op voornoemde afstand in samenhang met de aard en omvang van de voorziene ontwikkeling op het perceel Boterberg 2.

7. [appellante sub 1] en Praxis hebben zich voor het overige in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 1] en Praxis hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

8. In hetgeen [appellante sub 1] en Praxis hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013

371-739.