Uitspraak 201608185/2/R2


Volledige tekst

201608185/2/R2.
Datum uitspraak: 11 september 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

Vereniging het Zijper Landschap, gevestigd te Schagen, en Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2016, kenmerk RUD16.194306, heeft het college een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de aanleg en het gebruik van strand gebonden recreatieve voorzieningen voor de kustzone Petten.

Tegen dit besluit hebben Zijper Landschap en Duinbehoud beroep ingesteld.

Overwegingen

1.    Het college heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor de aanleg en het gebruik van strand gebonden recreatieve voorzieningen voor de kustzone Petten. De aanvraag heeft betrekking op een recreatieve ontwikkeling die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Het college heeft bij de vergunningverlening toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens het college worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens het college gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de recreatieve ontwikkeling zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.

2.    De strekking van het beroep is - kort gezegd - dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

3.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.

4.    Het voorgaande betekent dat het college de vergunning voor de aanleg en het gebruik van strand gebonden recreatieve voorzieningen voor de kustzone Petten niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 19e en 19f van de Nbw 1998. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.

5.    Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

6.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan het college voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Het college dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen.

7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 15 september 2016, kenmerk RUD16.194306;

III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij Vereniging het Zijper Landschap en Stichting Duinbehoud in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan Vereniging het Zijper Landschap en Stichting Duinbehoud het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Helder    w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019

388.