Uitspraak 201709752/1/R1


Volledige tekst

201709752/1/R1.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Bewonersvereniging Bergen Centrum, gevestigd te Bergen, en anderen,

2.    Stichting mr. Frits Zeiler, voorheen Vereniging Nieuw Bergen, gevestigd te Bergen,

3.    [appellante sub 3], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,

4.    Olie Exploitatiemij B.V., gevestigd te Hoorn,

en

de raad van de gemeente Bergen (NH),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "De zeven Dorpelingen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, de Stichting mr. Frits Zeiler, [appellante sub 3] en Olie Exploitatiemij beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende], Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, de Stichting mr. Frits Zeiler en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2019, waar Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], de Stichting mr. Frits Zeiler, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellante sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde], Olie Exploitatiemij, eveneens vertegenwoordigd door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, mr. J.Th. van Oostrum, advocaat te Alkmaar, en drs. S. Plezier, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn, [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied ligt in het centrum van Bergen en wordt aan de zuidzijde begrensd door de Karel de Grotelaan, aan de noordzijde door het Plein en aan de westzijde door een openbaar verbindingsstraatje tussen het Plein en de Karel de Grotelaan, te weten het zogeheten Alexanderlaantje.

Het plan maakt de herontwikkeling van de zogeheten Harmonielocatie mogelijk. Het plan voorziet onder andere in een ondergrondse parkeergarage met daarboven bebouwing met detailhandel in de plint, waaronder een supermarkt met maximaal 850 m² winkelvloeroppervlak (hierna: wvo). Op de hogere verdiepingen worden woningen gerealiseerd. Ook is voorzien in een locatie voor Muziekvereniging Bergense Harmonie. [belanghebbende] is de betrokken projectontwikkelaar.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen en de Stichting mr. Frits Zeiler

Inleiding

3.    Het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen is ingediend namens Bewonersvereniging Bergen Centrum, Stichting Mooier Bergen, [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1B]), [appellant sub 1D] en [appellante sub 1E] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1D]), [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G].

De Stichting mr. Frits Zeiler heeft ten doel de leefbaarheid in en rond Bergen als woon-, natuur- en recreatiegebied te bevorderen, te streven naar het behoud van het kenmerkende natuur- en dorpsschoon en mee te werken aan een harmonieuze ontwikkeling van dit gebied en voorts al wat hiermede verband houdt.

Intrekking

4.    Ter zitting heeft de raad zijn betoog dat het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 1F], niet-ontvankelijk is, ingetrokken.

Ontvankelijkheid

5.    De raad betoogt allereerst dat het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, voor zover ingesteld door Bewonersvereniging Bergen Centrum, niet-ontvankelijk is, omdat uit het verslag van de algemene ledenvergadering van deze vereniging van 7 februari 2017 volgt dat de vereniging geen toestemming heeft van haar leden om beroep tegen het bestreden besluit in te stellen. Ter zitting heeft de raad eveneens betoogd dat vanwege de in de statuten opgenomen doelstelling Bewonersvereniging Bergen Centrum niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

5.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder een belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Het derde lid luidt: "Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

Artikel 2:45, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt: "Het bestuur vertegenwoordigt de vereniging, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit."

Het tweede lid luidt: "De statuten kunnen de bevoegdheid tot vertegenwoordiging bovendien toekennen aan een of meer bestuurders. Zij kunnen bepalen dat een bestuurder de vereniging slechts met medewerking van een of meer anderen mag vertegenwoordigen."

Het derde lid luidt: "Bevoegdheid tot vertegenwoordiging die aan het bestuur of aan een bestuurder toekomt, is onbeperkt en onvoorwaardelijk, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. Een wettelijk toegelaten of voorgeschreven beperking van of voorwaarde voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging kan slechts door de vereniging worden ingeroepen."

5.2.    Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten van Bewonersvereniging Bergen Centrum heeft zij tot doel het behartigen van de belangen van de bewoners van woningen, gelegen in de wijk Bergen Centrum te Bergen (NH).

Blijkens artikel 2, tweede lid, tracht zij haar doel onder meer te bereiken door het opbouwen en in stand houden van een organisatie, het beleggen van bijeenkomsten, het verstrekken van informatie, het deelnemen aan overleg, het voeren van acties en het opkomen voor de belangen van haar leden, daaronder begrepen het voeren van juridische procedures, alsmede door alle overige middelen die bevorderlijk zijn voor verwezenlijking van de doelstelling.

5.3.    De Afdeling overweegt dat Bewonersvereniging Bergen Centrum, gelet op haar statutaire doelstelling, als belanghebbende is aan te merken, nu zij zich blijkens de statuten ten doel stelt het behartigen van de belangen van de bewoners van woningen gelegen in de wijk Bergen Centrum. Het bestreden besluit heeft betrekking op de Harmonielocatie, welke locatie in de wijk Bergen Centrum ligt, en valt derhalve naar het oordeel van de Afdeling binnen de reikwijdte van de doelstelling van Bewonersvereniging Bergen Centrum. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat Bewonersvereniging Bergen Centrum door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Zij kan derhalve als belanghebbende in de zin van de Awb worden aangemerkt.

De Afdeling stelt verder vast dat bestuursleden van Bewonersvereniging Bergen Centrum overeenkomstig de statuten van deze vereniging mr. L.T. van Eijck van Heslinga gemachtigd hebben om namens haar beroep in te dienen. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7611, dat, gelet op artikel 2:45, derde lid, van het BW, niet wordt getreden in de vraag of aan de machtiging van mr. L.T. van Eijck van Heslinga door bestuursleden om namens Bewonersvereniging Bergen Centrum beroep in te dienen een rechtsgeldig besluit van het bevoegde orgaan van de rechtspersoon ten grondslag ligt. Op grond van deze bepaling kan een voorwaarde voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die aan het bestuur of een bestuurder toekomt, slechts door de vereniging en niet door derden worden ingeroepen. Dat niet is gebleken dat de algemene ledenvergadering van Bewonersvereniging Bergen Centrum toestemming heeft gegeven voor het instellen van beroep, betekent dus niet dat het beroep, voor zover ingesteld door deze vereniging, om die reden niet-ontvankelijk is.

Gelet op het voorgaande is het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, voor zover ingediend door Bewonersvereniging Bergen Centrum, ontvankelijk.

6.    De raad betoogt verder dat het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, voor zover ingesteld door Stichting Mooier Bergen, niet-ontvankelijk is. Daarbij wijst hij erop dat deze Stichting uitsluitend in het leven is geroepen voor de ontwikkeling van een alternatief plan voor de Harmonielocatie. Volgens de raad is met het bestreden besluit een plan vastgesteld en valt het voeren van juridische procedures niet meer onder deze doelstelling.

6.1.    Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten van de Stichting Mooier Bergen heeft zij tot doel het voor en door Bergenaren en bezoekers van Bergen ontwikkelen van een commercieel en maatschappelijk aantrekkelijk plan op de Harmonielokatie in Bergen, welk plan dorps en duurzaam dient te zijn, een economische en toeristische impuls geeft aan kunstenaarsdorp Bergen en het cultuurhistorisch karakter van het dorp versterkt, alsmede het bewaken van het gedachtegoed van Mooier Bergen gedurende de initiatiefase, de ontwikkelingsfase en de beheerfase, en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

Blijkens artikel 2, derde lid, tracht zij haar doel onder meer te bereiken door:

- het verkrijgen van draagvlak voor haar doelstelling bij bewoners, bedrijven en bezoekers en door actief te zoeken naar partners met een belang;

- de promotie van de doelstelling en plannen bij een breed publiek;

- het maken van afspraken met de gemeente Bergen;

- het deelnemen in andere rechtspersonen met het oog op het realiseren van de doelstelling;

-  het voeren van juridische procedures om het gestelde doel te bereiken, daaronder begrepen: het voeren van bezwaarprocedures tegen andere voorgestelde plannen of bestemmingswijzigingen.

6.2.    De Afdeling overweegt dat de Stichting Mooier Bergen, gelet op haar statutaire doelstelling, als belanghebbende is aan te merken, nu zij zich blijkens de statuten onder meer ten doel stelt het ontwikkelen van een commercieel en maatschappelijk aantrekkelijk plan op de Harmonielocatie, welk plan dorps en duurzaam dient te zijn, een economische en toeristische impuls geeft aan kunstenaarsdorp Bergen en het cultuurhistorisch karakter van het dorp versterkt. Voorts heeft zij tot doel het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Het bestreden besluit heeft betrekking op de Harmonielocatie en valt naar het oordeel van de Afdeling binnen de reikwijdte van de doelstellingen van de Stichting Mooier Bergen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de Stichting Mooier Bergen door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Zij kan derhalve als belanghebbende in de zin van de Awb worden aangemerkt. Het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, voor zover ingediend door Stichting Mooier Bergen, is derhalve ontvankelijk.

Inhoudelijk

Procedureel

7.    De Stichting mr. Frits Zeiler betoogt allereerst dat het plan gewijzigd is vastgesteld in die zin dat het perceel Plein 36 buiten het plangebied is gelaten, maar dat op de verbeelding van de versie van het plan dat op de website van de gemeente Bergen te raadplegen is, dit perceel nog steeds in het plangebied ligt.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding van het plan dat op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, beschikbaar is gesteld  het perceel Plein 36 niet meer in het plangebied is opgenomen. Daargelaten de vraag of op de gemeentelijke website een versie van het plan beschikbaar is gesteld die niet in overeenstemming is met het plan zoals de raad dat blijkens het vaststellingsbesluit heeft vastgesteld, is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van een rechtsonzekere situatie nu ingevolge artikel 1.2.1a, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), gelezen in samenhang met artikel 1.2.1, tweede lid, van het Bro de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, leidend is.

Het betoog faalt.

Behoefte

8.    Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Zij wijzen erop dat de behoefte aan verplaatsing en uitbreiding van de Aldi ontbreekt, nu niet is aangetoond dat de Aldi anders haar winkel zal moeten sluiten. Daarbij komt dat de bestaande winkelruimte in dat geval kan worden gebruikt door een andere discountsupermarkt. Ook voeren Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen aan dat de veronderstelling uit het Supermarktonderzoek dat als gevolg van het verplaatsen en uitbreiden van de Aldi meer combinatiebezoeken zullen plaatsvinden onjuist is. Daarbij wijzen zij erop dat bezoekers van de Aldi met name in de ondergrondse parkeergarage zullen parkeren en de Aldi vanuit daar direct te bereiken is.

Verder is volgens hen de kwantitatieve marktruimte in het door Bureau RMC opgestelde onderzoek "Supermarktenonderzoek centrum Bergen" van 13 oktober 2016 (hierna: het Supermarktonderzoek), welk onderzoek als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd, onjuist berekend. Daartoe voeren zij aan dat er in het Supermarktonderzoek ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat op grond van het vigerende bestemmingsplan in het bestaande pand van de Aldi aan de Jan Oldenburglaan een supermarkt blijft toegestaan, zodat geen sprake is van een toename van 475 m² wvo maar van 850 m². Verder wijzen zij erop dat in het Supermarktonderzoek gebruik is gemaakt van gedateerde kencijfers uit 2011. Ten slotte betogen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen onder verwijzing naar het door hen overgelegde onderzoek van I&O Research van januari 2018 "Positie Centrum Bergen voor dagelijkse artikelen" (hierna: het tegenonderzoek van I&O) dat in het Supermarktonderzoek het aantal consumenten onjuist is berekend, nu het aandeel van toerisme niet 35% maar 10% is.

8.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

8.2.    Vast staat dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat het derhalve moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

8.3.    Tussen partijen bestaat met name discussie over de vraag of voldoende marktruimte bestaat voor het vestigen van een supermarkt ter plaatse. De door de raad en Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen overgelegde onderzoeken komen tot verschillende conclusies op basis van verschillende aannames over onder meerde binding voor dagelijks aanbod en de hoogte van de toeristische toevloeiing. De Afdeling overweegt dat het bij de beoordeling of sprake is van een behoefte aan detailhandel echter niet gaat om de vraag of daarvoor marktruimte bestaat, maar om de vraag of een ontwikkeling een zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal leiden. De omstandigheid dat een kwantitatieve behoefte ontbreekt, de omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche, de omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot marktverschuiving in een bepaalde branche, of tot sluiting van ondernemingen, of dat deze zal leiden tot leegstand betekenen nog niet dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Afdeling heeft dit eerder overwogen in overwegingen 9.3, 9.8 en 9.9 van haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724.

8.4.    In het Supermarktonderzoek staat dat consumenten in het centrum van Bergen op dit moment kunnen kiezen uit vier supermarkten waaronder de Aldi. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestaande pand van de Aldi met nog geen 400 m² aan wvo geen toekomstbestendige supermarkt betreft. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het Supermarktonderzoek volgt dat fysieke supermarkten herontwikkeld dienen te worden om zo mee te kunnen gaan met de veranderende wensen van de consument en om de komende jaren de strijd met online boodschappen aan te kunnen gaan. Supermarkten moeten voornamelijk groter worden om meer beleving toe te voegen, een ruimer assortiment aan te bieden en daarbij plezierige winkelruimte te behouden. De uitbreiding van onder meer de Aldi voorziet in deze behoefte en maakt meer gemak in boodschappen doen mogelijk. Supermarkten zijn volgens het Supermarktonderzoek in toenemende mate ook belangrijk voor sterke en toekomstbestendige winkelgebieden. Door het online winkelen binnen andere segmenten blijft de aankoop van dagelijkse goederen een belangrijke trekker om een winkelgebied fysiek te blijven bezoeken. Wanneer supermarkten aan trekkracht winnen en meer bezoekers naar hun winkels halen, neemt de kans op combinatiebezoeken volgens het Supermarktonderzoek met andere winkels in het centrum ook toe en profiteren andere ondernemers ook. De raad heeft er in dat kader op gewezen dat als gevolg van het plan aan de zuidzijde van het Plein twee naast elkaar gelegen supermarkten aanwezig zullen zijn die wat betreft assortiment complementair zijn en wat betreft omvang ook toekomstbestendig zijn. De hele zuidelijke wand van het Plein wordt een trekker voor de koopkracht van Bergen. Ook zal er visueel verbinding zijn met de overzijde van het Plein. Een extra supermarkt ter plaatse draagt volgens de raad bij aan een levendige en samenhangende centrumontwikkeling en genereert een loopstroom van winkelend publiek.

Voor zover Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen erop hebben gewezen dat de veronderstelling uit het Supermarktonderzoek dat als gevolg van het verplaatsen en uitbreiden van de Aldi meer combinatiebezoeken zullen plaatsvinden, onjuist is omdat sprake is van een ondergrondse parkeergarage, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft onder verwijzing naar de memo van Bureau RMC "Memo beantwoording vragen van Eijck van Heslinga advocatuur" van maart 2018 (hierna: de memo RMC) erop gewezen dat uit onderzoek van onderzoeksbureau DTNP blijkt dat gemiddeld 40% van de klanten van een discountsupermarkt, zoals de Aldi, dit bezoek combineert met het bezoek aan andere winkels. De kans op combinatiebezoek wordt inderdaad verkleind door de tapis roulant, die vanuit de parkeergarage de klant naar de ingang van de winkel leidt. Als het combinatiebezoek vanuit Aldi in Bergen slechts de helft is van het gemiddelde, dan komt het uit op 20%. Ondanks dit procentueel lagere combinatiebezoek is het absolute aantal bezoekers substantieel. Wanneer de Aldi ongeveer 5.000-7.500 bezoekers per week gaat trekken, resulteert dit nog steeds in 1.000 tot 1.500 klanten die één of meerdere winkels in de directe omgeving bezoeken in één week, aldus de memo RMC. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre niet van de conclusies uit het Supermarktonderzoek mag worden uitgegaan.

Gelet op het voorgaande en nu uit het Supermarktonderzoek volgt dat het centrum van Bergen een relatief laag leegstandspercentage kent van 3,9%, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene supermarkt met een wvo van 850 m² niet tot een zodanige leegstand zal leiden dat daardoor een onaanvaardbare situatie zal ontstaan. Ook in het door Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen overgelegde tegenonderzoek van I&O wordt niet geconstateerd dat sprake zal zijn van onaanvaardbare leegstand.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog faalt.

Besluit m.e.r.

9.    Verder betogen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen dat niet voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan een beslissing is genomen over de vraag of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

9.1.    Artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer luidt: "Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben."

Het vierde lid luidt: "Ter zake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt."

Artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) luidt: "Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven […]."

Het vierde lid luidt: "Als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, […] vierde lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 4 van […] onderdeel D van de bijlage zijn omschreven (…)."

Het vijfde lid luidt: "[…] Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:

a. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen;

b. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit."

In onderdeel D, categorie 11.2, eerste en tweede kolom, is als activiteit zoals hierboven bedoeld vermeld: "de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat,

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer."

In kolom 4 is bij deze categorie het bestemmingsplan aangewezen als besluit waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

Artikel 7.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer luidt: "Indien het bevoegd gezag degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen, neemt het in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit dat krachtens het vierde lid van dat artikel is aangewezen een beslissing omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 7.17, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing."

Het tweede lid luidt: "Onder een zo vroeg mogelijk stadium wordt verstaan het stadium voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-besluit."

9.2.    Artikel 6:22 van de Awb luidt: "Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld."

9.3.    De Afdeling overweegt dat het plan voorziet in een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Hoewel de drempelwaarden niet worden overschreden, is op grond van artikel 7.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Besluit m.e.r. een vormvrije m.e.r.-beoordeling vereist, welke dient te worden neergelegd in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. De Afdeling stelt vast dat in dit geval geen m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen.

Naar het oordeel van de Afdeling kan deze schending van artikel 7.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer in dit geval echter worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. In paragraaf 4.6 van de plantoelichting is inzichtelijk gemaakt dat de voorgenomen activiteiten niet zullen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, terwijl Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen geen inhoudelijke beroepsgrond over deze m.e.r.-beoordeling naar voren hebben gebracht.

Wet natuurbescherming

10.    Voorts betogen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen vergunning was verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), zodat voor het plan op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb een passende beoordeling had moeten worden opgesteld.

De Stichting mr. Frits Zeiler betoogt dat voor het plan ten onrechte geen passende beoordeling op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb is opgesteld, hoewel de toename van het aantal verkeersbewegingen gevolgen kan hebben voor het nabij gelegen Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat".

10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het besluit op grond van deze beroepsgronden in de weg staat.

10.1.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

10.1.2.    Ten aanzien van de vraag of de Wnb kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen overweegt de Afdeling het volgende. Het belang van Bewonersvereniging Bergen Centrum is blijkens de statuten het behartigen van de belangen van de bewoners van woningen gelegen in de wijk Bergen Centrum.

De bepalingen van de Wnb hebben met name ten doel om het algemeen belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. De afstand tussen het werkgebied van Bewonersvereniging Bergen Centrum en het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat" bedraagt ongeveer 25 m. Nu dit werkgebied in de onmiddellijke nabijheid van het Natura 2000-gebied ligt, zijn de belangen van Bewonersvereniging Bergen Centrum bij het behoud van een goede kwaliteit van de leefomgeving van de bewoners van de wijk Bergen Centrum dan ook zo verweven met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van haar belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat derhalve aan de vernietiging op dit punt van het bestreden besluit niet in de weg. Nu aan Bewonersvereniging Bergen Centrum in ieder geval niet het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen, ziet de Afdeling geen aanleiding hier voor Stichting Mooier Bergen, [appellant sub 1B], [appellant sub 1D], [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G] nog nader op in te gaan.

10.1.3.    Ten aanzien van de vraag of de Wnb kennelijk niet strekt ter bescherming van het statutaire belang van de Stichting mr. Frits Zeiler overweegt de Afdeling het volgende. Het belang van de Stichting mr. Frits Zeiler is blijkens de statuten onder andere gericht op het bevorderen van de leefbaarheid in en rond Bergen als woon-, natuur- en recreatiegebied en het streven naar het behoud van het kenmerkende natuur- en dorpsschoon. Blijkens de statuten omvat het werkgebied van de Stichting mr. Frits Zeiler het grondgebied van de gemeente Bergen.

Nu de statutaire belangen van de Stichting mr. Frits Zeiler mede betrekking hebben op de bescherming van natuurwaarden, vallen deze belangen in dit geval samen met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Aldus strekken de door de Stichting mr. Frits Zeiler in het betoog ingeroepen normen van de Wnb tot de bescherming van de belangen van de Stichting mr. Frits Zeiler, zodat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg staat aan vernietiging op dit punt van het bestreden besluit.

10.2.    Artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb luidt: "Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid."

Het tweede lid luidt: "Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen."

Artikel 2.8, eerste lid, luidt: "Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied."

Het tweede lid luidt: "In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project."

Het derde lid luidt: "Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten."

10.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1185, maakt artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb slechts een uitzondering op de verplichting om een passende beoordeling op te stellen als het plan een herhaling of voortzetting is van een project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt voor zover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat plan. Om toepassing te kunnen geven aan artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb, is ook vereist dat in de planregels is gewaarborgd dat sprake is van een zogenoemde één-op-één-inpassing van het in een onherroepelijke Wnb-vergunning vergunde gebruik.

10.4.    In het door Ecogroen opgestelde rapport van 24 april 2017 "Voortoets De Zeven Dorpelingen, Bergen" (hierna: de voortoets), welk onderzoek als bijlage 10 bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat het Natura 2000-gebied "Noordhollands Duinreservaat" op ongeveer 400 m afstand van het plangebied ligt. De rekenresultaten van het programma AERIUS Calculator laten zien dat het plan leidt tot een toename van 0,22 mol N/ha/jr op de stikstofgevoelige habitattypen "Duinbossen, droog, bergen-eikenbos" en "Duinbossen, binnenduinrand" en van 0,06 mol N/ha/jr op de stikstofgevoelige habitattypen "Grijze duinen, kalkarm" en "Duinheiden met struikhei". In de voortoets staat verder dat nader onderzoek nodig is om te bepalen of de Wnb aan de vaststelling van het plan in de weg staat.

10.5.    In de plantoelichting staat in paragraaf 4.5 dat op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb een vergunning is aangevraagd. Deze aanvraag lag ten tijde van de vaststelling van het plan voor bij de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (hierna: RUD). Middels deze vergunningaanvraag wordt ontwikkelruimte geclaimd en gebruik gemaakt van het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) en de daarop gebaseerde regelgeving, waardoor significante negatieve effecten op het Natura-2000 gebied uit te sluiten zijn.

Na de vaststelling van het plan is op 13 maart 2018 door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb vergunning verleend voor het woon- en winkelcentrum 'De Zeven Dorpelingen', inclusief toedeling van ontwikkelingsruimte op grond van artikel 2.7 van het Besluit natuurbescherming. Niet in geschil is dat deze vergunning inmiddels onherroepelijk is.

10.6.    Uit artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb volgt dat de raad voor het bestemmingsplan in beginsel een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied dient te maken. Vast staat dat in het kader van dit plan geen passende beoordeling is gemaakt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij met toepassing van artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb heeft gemeend te kunnen afzien van het maken van een passende beoordeling voor het plan. De Afdeling stelt echter vast dat de desbetreffende Wnb-vergunning pas na de vaststelling van het plan is verleend. Verder volgt uit de Wnb-vergunning dat deze is verleend voor onder meer maximaal 20 woningen, zijnde twee twee-onder-één kapwoningen en 18 appartementen, en maximaal 1.894,8 m² vloeroppervlakte voor kantoren en winkels. De Afdeling stelt vast dat dergelijke aantallen niet in de planregels zijn vastgelegd, zodat - ook al zou de Wnb-vergunning ten tijde van de vaststelling van het plan onherroepelijk zijn geweest - met het plan niet is gewaarborgd dat uitsluitend de ontwikkelingen mogen plaatsvinden die zijn toegestaan op grond van de Wnb-vergunning. Onder deze omstandigheden behelst het plan eveneens niet een "één-op-één-inpassing" van het ingevolge de Wnb-vergunning vergunde gebruik en voorziet het plan daarom niet in een herhaling of voorzetting van een project waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt. Gelet hierop heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor het plan geen passende beoordeling was vereist, zodat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb.

De betogen slagen.

10.7.    De Afdeling ziet, anders dan waar de raad ter zitting om heeft verzocht, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door een planregel toe te voegen waardoor planologisch uitsluitend de ingevolge de Wnb vergunde situatie zou zijn toegestaan. Daarmee zou weliswaar planologisch zijn verzekerd dat het plan voorziet in één-op-één invulling van de vergunde situatie, maar daarmee staat nog niet vast dat een nieuwe passende beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van het plan. Daartoe wordt overwogen dat in dit geval bij de Wnb-vergunning gebruik is gemaakt van de passende beoordeling die in het kader van het PAS is gemaakt. De Afdeling zal echter nog uitspraak moeten doen in de zaken over verschillende besluiten waarbij het PAS en de daaraan ten grondslag gelegde passende beoordeling een rol speelt. Die uitspraak moet naar het oordeel van de Afdeling worden afgewacht voordat de vraag of voor een plan toepassing kan worden gegeven aan artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb indien bij de Wnb-vergunning gebruik is gemaakt van de passende beoordeling die in het kader van het PAS is gemaakt, kan worden besproken.

11.    Tevens betogen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen dat het plan in strijd met de Wnb is vastgesteld, omdat niet kan worden uitgesloten dat in het plangebied broedplaatsen voor de huismus en gierzwaluw aanwezig zijn. Zij wijzen op de in opdracht van hen opgestelde memo van SAB adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling van 7 juli 2017 (hierna: de memo) waaruit volgt dat het opgestelde rapport van Dresme & Van der Valk van 22 februari 2017 "Quickscan Wet natuurbescherming Voormalige Brandweerkazerne en de Harmonie Plein te Bergen" (hierna: de Quickscan) onvolledig en onjuist is.

11.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Dit is het geval als blijkt dat een ontheffing is vereist en die niet kan worden verkregen.

11.2.    In de Quickscan, die als bijlage 8 bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat op basis van archiefonderzoek, waarin Gegevensautoriteit Natuur, www.waarneming.nl en eerder uitgevoerde onderzoeken zijn meegenomen, geen vaste verblijfplaatsen in de vorm van vogelnesten in of in de omgeving van het projectgebied bekend zijn. Uit het verrichte veldonderzoek is naar voren gekomen dat alleen de heg langs het Plein bestaande uit hedera geschikte schuilmogelijkheden biedt voor vogels om een nest te bouwen. De nesten van de roodborst, de pimpelmees en het winterkoninkje zijn in het broedseizoen beschermd. Deze soorten maken elk jaar een nieuw nest, waardoor een nest alleen in het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) beschermd is. Indien de heg voor of na het broedseizoen wordt verwijderd, wordt overtreding van de Wnb voorkomen.

11.3.    In de memo staat dat na het veldbezoek dat door een ecoloog van SAB is uitgevoerd, moet worden geconcludeerd dat het projectgebied geschikte broedplaatsen voor de huismus en de gierzwaluw bevat. Uit de memo volgt dat de gebouwen in het projectgebied ronde dakpannen bevatten. Huismussen kunnen via de dakgoot onder de dakpannen komen en hier een nest bouwen. Door de aanwezigheid van bomen en struiken in het projectgebied is er daarnaast voldoende dekking rondom de gebouwen beschikbaar. Daarnaast is door de ligging in stedelijk gebied aannemelijk dat er huismussen in de directe omgeving van het projectgebied tot broeden komen. Het is daarom niet uit te sluiten dat ook de gebouwen in het projectgebied door de huismus als broedlocaties worden gebruikt. De gebouwen in het projectgebied bevatten ook een veelvoud aan kieren, spleten en gaten onder de dakpannen die gierzwaluwen toegang tot de gebouwen kunnen geven. Daarnaast is er tijdens het veldbezoek een gierzwaluw direct boven de oude brandweerkazerne waargenomen. Het is daarom zeer goed mogelijk dat gierzwaluwen één of meer van de gebouwen in het projectgebied als nestlocatie gebruiken. De gebouwen in het plangebied zijn volgens de memo ook geschikt als broedplaats voor de huismus en de gierzwaluw. Nader onderzoek naar deze soorten is noodzakelijk om inzichtelijk te maken of er daadwerkelijk nesten van één of meer van deze soorten aanwezig is om overtreding van de Wnb te voorkomen.

11.4.    In de notitie van Dresme & Van der Valk van 20 september 2017 "Nader onderzoek naar broedvogels en vleermuizen voormalige Brandweerkazerne en de Harmonie Plein te Bergen" (hierna: de notitie van Dresme & Van der Valk), welke notitie als bijlage 9 bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat voor de huismus en de gierzwaluw een ontheffing van de Wnb is vereist, indien vaste verblijfplaatsen worden aangetast als gevolg van de sloop van de gebouwen. Overeenkomstig de richtlijnen van het bevoegd gezag zijn voor huismus twee onderzoeksrondes in de periode 1 april en 15 mei uitgevoerd en voor gierzwaluw drie rondes tussen 1 juni en 15 juli. Tijdens deze veldonderzoeken zijn geen nesten of verblijfplaatsen van huismus of gierzwaluw waargenomen. De huismus is geheel niet waargenomen en de gierzwaluw alleen hoog overvliegend. Op basis van de geleverde onderzoeksinspanningen en het ontbreken van waarnemingen, kunnen nesten en vaste rust- of verblijfplaatsen van huismus en gierzwaluw uitgesloten worden. Voor de sloop van de voormalige brandweerkazerne, het gebouw van de bloemen- en plantenwinkel en het pand van de Harmonie is geen ontheffing van de Wnb nodig, aldus de notitie van Dresme & Van der Valk.

11.5.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek naar de aanwezigheid van de huismus en de gierzwaluw in het plangebied onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Provinciaal beleid

12.    Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen betogen verder dat het plan in strijd is met het provinciale beleid zoals dat is neergelegd in de nota "Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015-2020" (hierna: de Detailhandelsnota). Zij wijzen erop dat samenhang bestaat tussen het voorliggende plan en andere ontwikkelingen in het centrumgebied, zodat sprake is van een toename van meer dan 1.500 m² aan detailhandel waardoor regionale afstemming had dienen plaats te vinden.

12.1.    De Afdeling overweegt dat op grond van de Detailhandelsnota detailhandelsplannen die betrekking hebben op meer dan 1.500 m² wvo ter advisering aan de Regionale Adviescommissie (hierna: RAC) moeten worden voorgelegd. De genoemde grootte van winkelplannen geldt voor de totale ontwikkeling in een winkelgebied (en dus niet per winkel) en voor een tijdsperiode van twee jaar. Deze periode is gekozen om te voorkomen dat grote plannen in kleinere delen worden opgeknipt om verplichte advisering te omzeilen.

12.2.    Niet in geschil is dat het voorliggende plan voorziet in minder dan 1.500 m² wvo. Gebleken is dat Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen met hun verwijzing naar andere ontwikkelingen in het centrum van Bergen specifiek doelen op een uitbreiding van de bestaande supermarkt Albert Heijn met 431 m² wvo. De raad heeft echter verklaard dat hiervoor nog geen ruimtelijke procedure is gestart en dat dit op korte termijn ook niet zal gaan gebeuren. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een zodanig concreet winkelplan dat daarmee bij de vaststelling van het voorliggende plan rekening gehouden diende te worden. Derhalve bestond voor de raad geen verplichting om het voorliggende plan dat voorziet in een wvo van minder dan 1.500 m² aan de RAC voor te leggen.

Het betoog faalt.

Groen en verharding

13.    Verder voeren Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen aan dat het plan leidt tot een onaanvaardbaar verlies van groen. Door het realiseren van een ondergrondse parkeergarage dienen volgens hen alle bestaande bomen gekapt te worden, terwijl er geen compensatie van groenvoorzieningen zal plaatsvinden.

13.1.     De raad heeft toegelicht dat van de bestaande bomen in het plangebied er 19 behouden kunnen blijven, er zes worden verplaatst en er 16 gekapt dienen te worden. Verder worden in het centrum van Bergen

29 nieuwe bomen aangeplant, zodat er per saldo meer bomen in het centrum zullen staan dan in de bestaande situatie het geval is. Verder heeft de raad erop gewezen dat hij op 1 februari 2018 het voorlopig ontwerp van de openbare ruimte heeft vastgesteld. Hieruit volgt dat direct ten noordoosten van het plangebied een groen entreeplein zal worden gerealiseerd met een variatie aan boomsoorten en dat de weg direct ten noorden van het plangebied een laanachtig karakter krijgt door bomen aan beide zijden van de rijweg. Naast bomen zullen er in het centrum ook groenvakken worden gerealiseerd met hagen en vaste planten. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake zal zijn van een onaanvaardbaar verlies van groen.

Het betoog faalt.

14.    Verder geven Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen aan dat in het kader van het vooroverleg op 4 mei 2017 een schriftelijke reactie van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: HHN) is gegeven waarin wordt gewezen op de omstandigheid dat het realiseren van een ondergrondse parkeergarage mogelijk tot verstoring en/of onderbreking van de grondwaterstromen kan leiden met mogelijke grondwateroverlast tot gevolg. Er is volgens hen vanuit het HHN dan ook aangedrongen op aanvullend geohydrologisch onderzoek. Een dergelijk aanvullend onderzoek is echter niet verricht.

Voorts betogen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen en de Stichting mr. Frits Zeiler dat het plan leidt tot wateroverlast, omdat het verhard oppervlak in het plangebied aanzienlijk toeneemt. Volgens hen is er in de digitale watertoets ten onrechte vanuit gegaan dat het plangebied in de bestaande situatie vrijwel al geheel verhard is.

14.1.    In de notitie van Wareco van 7 juni 2017 "Effectenberekeningen van de constructie van een nieuwe parkeerkelder in het centrum van Bergen" (hierna: de notitie van Wareco), welke als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd, zijn de verwachte gevolgen van de ondergrondse parkeergarage op de grondwaterstromen beschreven. Gelet hierop mist het betoog van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen dat het nodige geohydrologisch onderzoek niet heeft plaatsgevonden feitelijke grondslag.

14.2.    In de notitie van Wareco staat dat dat het verwachte effect van de nieuwe ondergrondse parkeergarage zonder permanente damwanden een grondwaterstandverandering tussen -6 cm en +5 cm is. De ontwateringsdiepte neemt dan af van ongeveer 1,38 m tot ongeveer 1,33 m ter plaatse van het openbare terrein. Bij een ondergrondse parkeergarage met permanente damwanden is het effect iets groter. Het berekende effect van de nieuwe garage met permanente damwanden is een grondwaterstandverandering tussen -7 cm en +6 cm. De ontwateringsdiepte neemt dan af van ongeveer 1,38 m tot ongeveer 1,32 m ter plaatse van het openbare terrein. De gemeente Bergen hanteert een streefwaarde van 0,7 m voor de ontwateringsdiepte. De verwachte stijging van de grondwaterstanden op openbaar terrein blijft in alle scenario’s binnen de gestelde marges, aldus de notitie van Wareco.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van een ondergrondse parkeergarage ter plaatse niet leidt tot een onaanvaardbare stijging van het grondwater. Voor zover de Stichting mr. Frits Zeiler ter zitting heeft betoogd dat er in de notitie van Wareco geen rekening mee is gehouden dat de ondergrondse parkeergarage ook onder de gronden met de bestemming "Wonen - 1" is voorzien, overweegt de Afdeling dat uit de figuren 1 en 2 uit de notitie van Wareco volgt dat er in dit onderzoek van is uitgegaan dat de ondergrondse parkeergarage ook is gesitueerd onder de gronden waaraan in het voorliggende plan voornoemde bestemming is toegekend.

De betogen falen.

14.3.    In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat het plangebied binnen het beheergebied van het HHN valt. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is op 15 februari 2017 een digitale watertoets doorlopen. De uitkomst hiervan is dat de voorgenomen ontwikkeling een beperkte invloed op de waterhuishouding heeft en dat dit kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Uit de gegevens blijkt dat er geen dan wel slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van de verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

14.4.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het HHN als uitgangspunt hanteert dat een toename van verharding boven de drempel van 800 m² dient te worden gecompenseerd, maar dat het plan onder deze grenswaarde blijft waardoor compensatie niet nodig is. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Verder heeft de raad erop gewezen dat een gescheiden riolering wordt aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering voor afvalwater. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het HHN om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd, aldus de raad.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het gebied.

De betogen falen.

Parkeren

15.    Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen betogen verder dat in de planregels geen maatvoering is opgenomen voor de ondergrondse parkeergarage. Nu op grond van artikel 9, lid 9.3, van de planregels ondergronds bouwen tot 5 m is toegestaan, is in theorie een parkeergarage met twee verdiepingen mogelijk. Ook vrezen zij dat de parkeergarage gedeeltelijk bovengronds zal worden gerealiseerd, omdat het plangebied een hoogteverschil kent waarbij de noordzijde hoger ligt dan de zuidzijde van het gebied.

15.1.    Artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels behorende bij de bestemming "Gemengd - 1" luidt: "Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

[…];

d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag een ondergrondse parkeergarage worden gebouwd;

[…]."

Artikel 5, lid 5.2.1, van de planregels behorende bij de bestemming "Verkeer" luidt:

[…];

b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag een ondergrondse parkeergarage worden gebouwd;

[…]."

Artikel 6, lid 6.2.3, van de planregels behorende bij de bestemming "Wonen - 1" luidt: "Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag een ondergrondse parkeergarage worden gebouwd."

Artikel 9, lid 9.3, luidt: "Als algemene bouwregel is opgenomen dat ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 5 m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht."

15.2.    Nu ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder d, artikel 5, lid 5.2.1, onder b, en artikel 6, lid 6.2.3, van de planregels ter plaatse van de functieaanduiding "parkeergarage" uitsluitend een ondergrondse parkeergarage is toegestaan, is de Afdeling van oordeel dat het plan niet voorziet in de mogelijkheid om een parkeergarage te realiseren die deels bovengronds ligt. De vrees van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen is derhalve ongegrond.

In paragraaf 4.3 van de plantoelichting staat verder dat in het plangebied een ondergrondse parkeergarage wordt gerealiseerd met daarop ruimte voor een supermarkt, overige detailhandel en woningen. De vloer van de parkeergarage komt op 3,5 m beneden maaiveld te liggen. De raad heeft verklaard dat de parkeergarage slechts uit één laag zal bestaan. Daarbij heeft hij erop gewezen dat, hoewel op grond van artikel 9, lid 9.3, van de planregels ondergronds bouwen tot een diepte van 5 m is toegestaan, als gevolg van het hoogteverschil in het plangebied uitsluitend een parkeergarage kan worden gerealiseerd met slechts één laag. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan voorziet in een ondergrondse parkeergarage met meer dan één laag.

Het betoog faalt.

16.    De Stichting mr. Frits Zeiler voert verder aan dat onvoldoende fietsparkeergelegenheid gerealiseerd zal worden.

16.1.    In paragraaf 4.1 van de plantoelichting staat dat op grond van de normen voor fietsparkeren die in de Nota Ruimtelijk Parkeren 2014 zijn opgenomen, het plan leidt tot behoefte aan 53 fietsparkeerplaatsen. In de bestaande situatie zijn 121 fietsparkeerplaatsen aanwezig. In totaal zullen 112 nieuwe fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden. Het zwaartepunt van de beschikbare fietsparkeerplaatsen zal in de zone tussen beide supermarkten komen te liggen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wordt voorzien in voldoende fietsparkeergelegenheid.

Het betoog faalt.

17.    Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen betogen verder dat in de planregels wordt verwezen naar parkeernormen zoals opgenomen in de Notitie ruimtelijk parkeerbeleid en naar gemeentelijke parkeernormen zoals vastgesteld op 17 juli 2014, maar dat beide documenten met parkeernormen niet te vinden zijn.

17.1.    Artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels luidt: "Een omgevingsvergunning voor het oprichten en of gebruiken van gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming kan alleen worden verleend indien in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, conform de parkeernormen zoals opgenomen in de Notitie ruimtelijk parkeerbeleid en de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgesteld op

17 juli 2014. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging."

Artikel 6, lid 6.3.1, luidt: "Een omgevingsvergunning voor het oprichten en of gebruiken van gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming kan alleen worden verleend indien in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, conform de parkeernormen zoals opgenomen in de Notitie ruimtelijk parkeerbeleid en de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgesteld op 17 juli 2014. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging."

17.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:607, kan met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro in een bestemmingsplan de regel worden opgenomen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen die in beleidsregels voor parkeren zijn opgenomen. Indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging. Dit betekent dat een dynamische verwijzing naar beleidsregels in beginsel is toegestaan. Wel moet duidelijk zijn naar welke beleidsregels wordt verwezen.

17.3.    Ter zitting is vast komen te staan dat de gemeentelijke parkeernormen waarnaar in artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels en in artikel 6, lid 6.3.1, wordt verwezen niet op 17 juli 2014 maar op 8 juli 2014 door het college van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld. In datzelfde besluit staat dat de parkeernormen uit de Notitie ruimtelijk parkeerbeleid, waarnaar in voornoemde artikelen wordt verwezen, zijn komen te vervallen. Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de Afdeling dan ook onvoldoende duidelijk naar welke beleidsregels de raad heeft willen verwijzen, zodat artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels en artikel 6, lid 6.3.1, onvoldoende houvast bieden om te worden gehanteerd als toetsingsnorm bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.

Het betoog slaagt.

17.4.    Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting bespreekt de Afdeling hierna de overige beroepsgronden over parkeren.

18.    Verder wijzen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen erop dat de gemeente Bergen door het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) wordt gekwalificeerd als ‘weinig stedelijk’, terwijl de raad bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de kwalificatie ‘matig stedelijk’. Zij betogen voorts dat de raad bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de voorziene supermarkt er ten onrechte vanuit is gegaan dat zich ter plaatse een discountsupermarkt zal vestigen, terwijl zich op gronden met de bestemming "Gemengd - 1" ook een "full service" supermarkt kan vestigen. Ten slotte voeren Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen aan dat de raad ten onrechte niet de parkeernorm gebruikt die Aldi voor haar supermarkten hanteert, namelijk negen parkeerplaatsen per 100 m².

18.1.    Niet in geschil is dat de gemeente Bergen volgens een indeling van het CBS dient te worden gekwalificeerd als ‘weinig stedelijk’ met een adressendichtheid tussen de 500 en 1.000 adressen per km². In de gemeentelijke parkeernormen die als bijlage 1 bij de Nota Ruimtelijk Parkeren 2014 zijn opgenomen, is de kern Bergen aangemerkt als ‘matig stedelijk’. De raad heeft toegelicht dat de kern Bergen een ander karakter heeft dan de gemeente Bergen in zijn totaliteit bezien en de adressendichtheid in de kern Bergen tussen de 1.000 en 1.500 adressen per km² ligt. Om die reden is de kern Bergen gekwalificeerd als ‘matig stedelijk’. De Afdeling acht deze kwalificatie niet onjuist.

18.2.    De raad heeft toegelicht dat bij het vaststellen van de gemeentelijke parkeernormen is aangesloten bij de CROW-kencijfers uit publicatie 317. Voor een discountsupermarkt in het centrum wordt in de gemeentelijke parkeernormen een parkeernorm van 3,3 parkeerplaatsen per 100 m² brutovloeroppervlak (hierna: bvo) gehanteerd. Voor een "full service" supermarkt met middelhoog en hoog prijsniveau wordt een norm van 3,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo gehanteerd. De door Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen genoemde norm van 9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo is gebaseerd op de veronderstelling dat alle bezoekers van de Aldi met de auto zouden bezoeken, hetgeen in het centrum van Bergen niet het geval is, aldus de raad. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het berekenen van de parkeerbehoefte niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de op de CROW gebaseerde parkeernormen.

In paragraaf 4.1 van de plantoelichting staat dat bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de supermarkt is uitgegaan van een parkeernorm van 3,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Uitgaande van een supermarkt met een bvo van 1.140 m² zijn derhalve 37,6 parkeerplaatsen nodig. Voor het gehele plan dient te worden voorzien in 77,9 parkeerplaatsen, aldus de plantoelichting. De raad heeft ter zitting echter te kennen gegeven dat voor het berekenen van de parkeerbehoefte van de in het plan mogelijk gemaakte supermarkt dient te worden uitgegaan van een parkeernorm van 3,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo, omdat in het plangebied ook een "full service" supermarkt is toegestaan. Uitgaande van een supermarkt met een bvo van 1.140 m² zijn derhalve 41 parkeerplaatsen nodig. Nu de raad heeft verklaard dat in de nieuwe ondergrondse parkeergarage 90 parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat - ook al is bij de vaststelling van het plan gerekend met een te lage parkeernorm voor de supermarkt - toch kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Het betoog faalt.

19.    Ten slotte betogen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen dat de raad er vanuit gaat dat slechts zeven bestaande parkeerplaatsen zullen vervallen. Binnen het plangebied bevinden zich thans ook 27 andere parkeerplaatsen die in de nieuwe opzet niet gehandhaafd blijven. Dat zijn de acht plaatsen op de ventweg voor het bestaande gebouw van de muziekvereniging, tien parkeerplaatsen ten westen van de voormalige brandweerkazerne en negen ter hoogte van het Alexanderlaantje.

19.1.    In het door Rho Adviseurs voor de leefruimte opgestelde rapport "Verkeersonderzoek Bergen Centrum" van 8 december 2015 (hierna: het verkeersonderzoek), welk rapport als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat in het centrum van Bergen op 6, 7 en 9 juni 2015 een parkeerdruk en -duurmeting is uitgevoerd. In het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat op de straten rondom het plangebied geen restcapaciteit meer beschikbaar is. Dat houdt in dat eventueel te verdwijnen parkeervoorzieningen in de nieuwe planvorming teruggebouwd moeten worden, zodat per saldo geen parkeerplaatsen verdwijnen ten opzichte van de huidige situatie.

19.2.    De raad heeft toegelicht dat in het verkeersonderzoek zeven parkeerplaatsen aan de ventweg zijn meegenomen die als gevolg van het plan zullen verdwijnen. Deze parkeerplaatsen dienen volgens de raad gecompenseerd te worden. De door Bewonersvereniging Bergen Centrum en andere genoemde acht parkeerplaatsen op de ventweg voor het bestaande gebouw van de muziekvereniging, de tien parkeerplaatsen ten westen van de voormalige brandweerkazerne en de negen ter hoogte van het Alexanderlaantje bestonden ten tijde van de parkeerdruk en -duurmeting in 2015 nog niet. Het betreft percelen die na dit onderzoek tijdelijk als parkeerterrein zijn ingericht en gebruikt in afwachting van de beoogde herontwikkeling van de Harmonielocatie. Die parkeerplaatsen behoeven om die reden niet te worden gecompenseerd, aldus de raad. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

20.    De Stichting mr. Frits Zeiler voert verder aan dat de toename van het aantal verkeersbewegingen zal leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege extra hinder door uitlaatgassen.

20.1.    In paragraaf 4.4.2 van de plantoelichting staat dat met behulp van de zogeheten NIBM-tool is bepaald dat de verkeerstoename als gevolg van het plan niet leidt tot een toename van de concentraties stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) van meer dan 3% van de wettelijke grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van deze stoffen en daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Verder volgt uit de plantoelichting dat de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in 2014 ruimschoots beneden de grenswaarden liggen en dat dit - ondanks de toename van het aantal verkeersbewegingen - ook voor de toekomstige situatie het geval zal zijn.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in verband met de luchtkwaliteit het plan niet had mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

Omvang bebouwing en schaduwhinder

21.    Verder voert de Stichting mr. Frits Zeiler aan dat op verschillende plekken in het plangebied bebouwing hoger dan 10 m wordt mogelijk gemaakt, hetgeen niet passend is in het dorpse karakter van Bergen.

21.1.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden in het noorden van het plangebied grenzend aan het Plein de bestemming "Gemengd - 1" met onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum bouwhoogte 14 m" toegekend. Aan gronden ten oosten hiervan is de bestemming "Gemengd - 1" met onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum bouwhoogte 15 m" toegekend. Aan gronden ten oosten hiervan is de bestemming "Gemengd - 1" met onder meer de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum bouwhoogte 12 m" toegekend. Aan de gronden ter plaatse van de bebouwing ten behoeve van de muziekvereniging ter plaatse van het huidige Alexanderlaantje (hierna: het Harmoniegebouw) is de bestemming "Gemengd - 1" met de functieaanduiding "maatschappelijk" en de aanduidingen "bouwvlak", "maximum goothoogte 3,5 m" en "maximum bouwhoogte 8 m" toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, uitsluitend op de verdieping(en);

b. aan huis verbonden beroep;

uitsluitend in de eerste bouwlaag/op de begane grond:

c. detailhandel, waaronder maximaal één supermarkt, met dien verstande dat het winkelvloeroppevlak (wvo) van een te realiseren supermarkt maximaal 850 m2 groot mag zijn;

d. dienstverlening;

e. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', uitsluitend maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning;

[…]."

Lid 3.2.1 luidt: "Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

a. gebouwd binnen het bouwvlak;

b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;

c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;

d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag een ondergrondse parkeergarage worden gebouwd;

e. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd; indien er meerdere naar de weg gekeerde bouwgrenzen zijn dan dient de bouwgrens te worden aangehouden waarin de bestaande voorgevel is gebouwd;

f. de woningen zijn uitsluitend in het hoofdgebouw op de verdieping toegestaan.

g. de architectonische vormgeving van de gebouwen moet voldoen aan de criteria en uitgangspunten die opgenomen zijn in het Beeldkwaliteitskader Mooi Bergen 2.0 zoals in bijlage 1 van deze regels is opgenomen."

21.2.    In de op 29 januari 2015 door de raad vastgestelde "Structuurvisie Mooi Bergen 2.0" (hierna: de Structuurvisie) staat dat voor het ruimtelijke streefbeeld in het centrumgebied geadviseerd wordt een zorgvuldige massa-opbouw te kiezen met een verantwoorde onderlinge samenhang en een goede afstemming op de omliggende bebouwing. In de uitwerking van de bebouwingsmassa’s dient nadrukkelijk gewerkt te worden aan een Bergense identiteit waarbij dominante kapvormen het beeld bepalen.

In het eveneens op 29 januari 2015 vastgestelde beeldkwaliteitskader "Mooi Bergen 2.0" (hierna: het beeldkwaliteitskader), welk document als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd, staat dat in Bergen het bebouwingsbeeld in sterke mate wordt bepaald door hoogwaardige baksteenarchitectuur, een gevarieerd daklandschap, een dorpse korrelgrootte, verspringende rooilijnen en een sterke oriëntatie op de weg. De bebouwing in het centrum is veelal één of twee bouwlagen met een (forse) kap en staat vaak dicht op de weg. Rondom de kruising Breelaan, Plein en Jan Oldenburglaan is incidenteel hogere bebouwing aanwezig. De nieuw te realiseren bebouwing moet passen bij het huidige bebouwingsbeeld. Ook met meer stedelijke volumes wordt aansluiting gezocht met schaal en korrelgrootte van de bestaande bebouwing. Grote (gebroken) kappen met lage goten zorgen voor een dorpse en kleinschalige beleving. Variatie in kappen, korrelgrootte en subtiele sprongen in de rooilijnen bieden spanning en speelsheid in de nieuwbouwdelen. Als algemene uitgangspunten wordt in het beeldkwaliteitskader onder meer genoemd variatie in goot- en bouwhoogte, met (bijzondere) accenten in hoogte, en kapvormen en relatief lage gootlijnen die onderdeel uitmaken van de verschijningsvorm van de bebouwing. Als suggestie wordt gegeven om te voorzien in overwegend rijzige kapvormen.

In het op 9 november 2017 vastgestelde beeldkwaliteitsplan "Harmonie Mooi bergen" (hierna: het beeldkwaliteitsplan) staat dat in de nieuwe situatie kappen en dicht opeen gebouwde individuele panden of aaneengesloten bebouwing die oogt als een schakeling van individuele panden, het beeld dienen te bepalen. Variatie in gevelbreedte, goot- en bouwhoogte zijn uitgangspunten. De hoofdvorm is twee tot drie bouwlagen met een bewoonbare kap, waarbij de kap op onderdelen twee verdiepingen beslaat.

21.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene bebouwing in het noorden van het plangebied met maximale bouwhoogtes van 12, 14 en 15 m passend is in de omgeving en dat hiermee geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan het dorpse karakter. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de bestaande bebouwing aan het Plein ten westen van het plangebied bestaat uit drie bouwlagen met een rechte kap. Ten oosten en noordoosten van het plangebied is op de hoek van het Plein en de Dreef ook bebouwing gerealiseerd met vier bouwlagen en bebouwing met twee bouwlagen en een kap die bestaat uit twee verdiepingen. Voorts is van belang dat ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder g, van de planregels de architectonische vormgeving van de gebouwen dient te voldoen aan de criteria en uitgangspunten die in het beeldkwaliteitskader zijn opgenomen. Hierin staat dat bebouwing dient te worden gerealiseerd met variatie in goot- en bouwhoogte, (bijzondere) accenten in hoogte, en (overwegend rijzige) kapvormen en relatief lage gootlijnen die onderdeel uitmaken van de verschijningsvorm van de bebouwing, zodat sprake is van een dorpse en kleinschalige beleving.

Het betoog faalt.

22.    Verder betogen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen dat in de bezonningsstudie geen rekening is gehouden met de maximale planologische invulling van het plan, maar met de concrete bouwplannen van [belanghebbende] Ook wijzen zij erop dat in deze bezonningsstudie niet alle te realiseren bebouwing is opgenomen waardoor een zonnigere impressie wordt gegeven. Zij vrezen dat het plan tot schaduwhinder zal leiden voor omwonenden.

De Stichting mr. Frits Zeiler betoogt dat het plan leidt tot schaduwhinder voor omwonenden aan de Karel de Grotelaan.

22.1.    De raad heeft als bijlage bij zijn verweerschrift een nieuw bezonningsonderzoek overgelegd, omdat in het bezonningsonderzoek dat als bijlage 11 bij de plantoelichting is gevoegd het Harmoniegebouw en de voorziene twee-onder-een-kapwoning aan de zuidoostzijde van het plangebied niet waren geprojecteerd. De Afdeling stelt voorop dat als uitgangspunt voor een bezonningsonderzoek de raad dient uit te gaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De raad heeft toegelicht dat gekozen is voor een invulling van het plangebied overeenkomstig het beeldkwaliteitsplan en beeldkwaliteitskader, nu ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder g, van de planregels en artikel 6, lid 6.2.1, onder f, van de planregels de architectonische vormgeving van de gebouwen moet voldoen aan de criteria en uitgangspunten die opgenomen zijn in het beeldkwaliteitskader en aanvragen om omgevingsvergunning  dienen te worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan omdat dit onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke welstandsnota. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het door de raad overgelegde bezonningsonderzoek niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

In het door de raad bij het verweerschrift overgelegde bezonningsonderzoek zijn 21 maart, 21 juni en 21 december als uitgangspunt genomen met daarbij per uur een meting. Uit dit onderzoek volgt dat enkele woningen aan de noordzijde van de Karel de Grotelaan, waaronder de woning van [appellant sub 1B], in het voorjaar in de late namiddag, in de zomer vanaf de vroege avond en in de winter in de middag te maken krijgen met schaduw van de voorziene bebouwing en enkele andere woningen aan de noordzijde van de Karel de Grotelaan, waaronder de woningen van [appellant sub 1D] en [appellant sub 1G], in het voorjaar en in het zomer tot halverwege de ochtend en in de winter tot in de late ochtend. Deze woningen krijgen echter op andere momenten op de dag wel zon op de gevel. De woning van [appellant sub 1F] aan het [locatie 1] krijgt in de winter in de middag te maken met schaduw van de bebouwing in het plangebied. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder.

De betogen falen.

Staatssteun en exploitatieplan

23.    Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen betogen dat de gronden voor een niet-marktconforme prijs zijn verkocht aan [belanghebbende], waardoor sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun.

23.1.    In artikel 8:69a van de Awb staat dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

23.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2892, en van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:774, kan de vraag of sprake is van ongeoorloofde staatssteun in een procedure als deze slechts indirect aan de orde komen en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel vormt voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. De vraag of sprake is van staatssteun is immers niet relevant in het kader van de beoordeling van de ruimtelijke effecten van het bestemmingsplan. De Afdeling ziet zich in het licht hiervan gesteld voor de vraag of aan Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen ten aanzien van het betoog over de staatssteunregels uit het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) het in artikel 8:69a van de Awb vervatte relativiteitsvereiste moet worden tegengeworpen.

23.3.    Het belang van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden. Zij hebben niet gesteld dat zij worden onderworpen aan een heffing die integrerend deel uitmaakt van een steunmaatregel. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat artikel 108, derde lid, van het VWEU kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen. Het relativiteitsvereiste zoals vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op artikel 108, derde lid, van het VWEU omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van dat artikel ten grondslag kunnen leggen aan hun betoog dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. De Afdeling ziet dan ook af van een inhoudelijke bespreking van het betoog over staatssteun.

24.    Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen betogen verder dat, nu gronden voor een niet-marktconforme prijs zijn verkocht, de financiële consequenties van dit plan dus niet volledig voor rekening van [belanghebbende] komen. Om die reden had een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden.

24.1.    Het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen is in zoverre gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld voor de gronden waarop de beoogde ontwikkeling is voorzien, zouden Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen geen eigenaar zijn van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vierde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van een belang van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen dat rechtstreeks betrokken zou zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan, zijn zij evenmin belanghebbenden bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.

Overige beroepsgronden

25.    Verder voeren Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen aan dat de functieaanduiding "parkeergarage" wel is toegekend aan gronden met de bestemming "Tuin", maar dat op grond van de planregels behorende bij deze bestemming geen parkeergarage is toegestaan.

25.1.    Blijkens de verbeelding is aan het hele plangebied de functieaanduiding "parkeergarage" toegekend.

25.2.    De Afdeling stelt vast dat de functieaanduiding "parkeergarage" ter plaatse van de gronden met een tuinbestemming geen grondslag vindt in de op deze bestemming van toepassing zijnde planregels, waardoor aan deze aanduiding geen betekenis toekomt. De raad heeft dit ter zitting erkend en te kennen gegeven dat ter plaatse van de gronden waaraan de bestemming  "Tuin" is toegekend geen ondergrondse parkeergarage is voorzien. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

26.    Verder voeren Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen aan dat op gronden met de bestemming "Verkeer" overkragingen en luifels zijn toegestaan. Daardoor worden volgens hen echter de contouren op de Stedenbouwkundige Contourenkaart overschreden. Ook is artikel 5, lid 5.2.2, onder b, van de planregels volgens hen zinledig, omdat op de verbeelding geen goothoogtes staan opgenomen. Ten slotte wijzen zij erop dat voor luifels geen maximale goot- of bouwhoogte is opgenomen.

26.1.    Blijkens de verbeelding is aan enkele gronden met de bestemming "Verkeer" eveneens de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - luifel" of de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkraging" toegekend.

Artikel 1, lid 1.32, van de planregels luidt: "Onder het begrip luifel dient te worden verstaan een overkapping zonder eigen wanden behorende bij een gebouw al dan niet gesitueerd tegen één gevel van dat gebouw."

Lid 1.42 luidt: "Onder het begrip overkraging dient te worden verstaan een ten opzichte van de gevel voor uitspringend deel van een gebouw dat zich geheel of gedeeltelijk boven de openbare weg of boven andere bestemmingen bevindt."

Artikel 5, lid 5.1, luidt: "De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…];

c. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkraging' een overkraging;

d. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - luifel' een luifel;

[…]."

Lid 5.2.2 luidt: "a. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkraging' is in afwijking van artikel 5.2.1 een overkraging toegestaan, behorende bij de aangrenzende bestemming Gemengd - 1, vanaf een hoogte van 3 meter met uitzondering van plaatselijke verlagingen door constructieve elementen;

b. de maximale goothoogte van de overkraging mag niet meer bedragen dan in artikel 3.2.1 onder b is aangegeven voor het aangrenzende bouwvlak;

c. de maximale bouwhoogte van de overkraging mag niet meer bedragen dan in artikel 3.2.1 onder c is aangegeven voor het aangrenzende bouwvlak."

Lid 5.2.3 luidt: "a. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel' is in afwijking van het artikel 5.2.1 een luifel toegestaan, behorende bij de aangrenzende bestemming Gemengd - 1, vanaf een hoogte van 2,5 meter."

26.2.    In paragraaf 2.2.1 en 3.3.3 van de plantoelichting staat dat in 2015 is besloten de Structuurvisie te verfijnen. De belangrijkste elementen uit deze verfijningsstudie zijn verwoord in de Stedenbouwkundige Contourenkaart. Deze Contourenkaart is op 1 oktober 2015 vastgesteld door de raad als vertrekpunt voor de uitwerking van plandelen. Op deze kaart staat aangegeven welke rooilijnen voor de verschillende plandelen worden aangehouden. De Stedenbouwkundige Contourenkaart dient als opmaat voor de op te stellen bestemmingsplannen. De Contourenkaart vormt geen dwingend kader en is evenmin tot op de centimeter uitgekristalliseerd. De essentie is dat de stedenbouwkundige hoofdstructuur is vastgelegd, aldus de plantoelichting.

26.3.    De Afdeling stelt vast dat op enkele plaatsen de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - luifel" en "specifieke bouwaanduiding - overkraging" de grenzen van de Stedenbouwkundige Contourenkaart overschrijden. Nu het echter gaat om overschrijdingen van maximaal 2 m en de raad heeft toegelicht dat de Stedenbouwkundige Contourenkaart slechts als opmaat heeft gediend voor de uitwerking van het plan, heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen om af te wijken van de Stedenbouwkundige Contourenkaart.

Het betoog faalt.

26.4.    De Afdeling stelt vast dat artikel 5, lid 5.2.2, onder b, van de planregels zinledig is, nu voor gronden met de bestemming "Gemengd - 1" geen maximale goothoogtes zijn opgenomen. De raad heeft dit ter zitting erkend en verklaard dat dit artikelonderdeel niet had hoeven te worden opgenomen in de planregels. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

26.5.    De Afdeling stelt verder vast dat in artikel 5, lid 5.2.3, van de planregels geen maximale hoogte voor luifels is opgenomen. De Afdeling acht deze keuze, gelet op het door de raad toegelichte karakter van de luifels als afdak boven of ter versiering van de voorziene winkels op de begane grond, niet onredelijk.

Het betoog faalt.

27.    Voorts betoogt de Stichting mr. Frits Zeiler dat het plan gewijzigd is vastgesteld in die zin dat de verkeersbestemming in het noorden van het plangebied met 40 cm is vergroot ten behoeve van de realisatie van de ondergrondse parkeergarage. Hierdoor wordt volgens haar de begrenzing uit de Structuurvisie overschreden. De verschuiving zal volgens haar ook ten koste zal gaan van de openbare ruimte, nu de voorgevel van de voorziene bebouwing eveneens richting het noorden kan opschuiven.

27.1.    In de Nota van zienswijzen staat dat de raad het bestaande hoogteverschil van ongeveer 40 cm tussen de gevel van de bestaande bebouwing ten westen van het plangebied en de inrit van de bestaande parkeergarage wil laten verdwijnen en het afschot van deze bebouwing naar de rijweg wil verminderen. Hierdoor zal volgens hem de openbare ruimte toegankelijker worden. Om die reden is bij de vaststelling van het plan bepaald dat de verkeersbestemming aan de zijde van het Plein met 40 cm wordt vergroot richting het noorden. De Afdeling acht deze keuze niet onredelijk. Voor zover de Stichting mr. Frits Zeiler heeft gewezen op de begrenzing uit de Structuurvisie, overweegt de Afdeling dat in de Structuurvisie uitsluitend een schets is opgenomen van de voorziene bebouwing en dat juist is bepaald dat deze schetsplannen nader dienen te worden uitgewerkt. Voor zover de Stichting mr. Frits Zeiler vreest dat de verruiming van de verkeersbestemming met 40 cm ten koste zal gaan van de openbare ruimte, nu de voorgevel van de voorziene bebouwing eveneens richting het noorden kan opschuiven, overweegt de Afdeling als volgt. Nu de bestemming "Gemengd - 1" niet is opgeschoven richting het noorden, heeft het vergroten van de verkeersbestemming uitsluitend tot gevolg dat de overkragingen dieper kunnen worden. Dit betekent dat de voorziene bebouwing vanaf de eerste verdieping met 40 cm naar het noorden zou kunnen opschuiven, maar dit gaat niet ten koste van de openbare ruimte nu het gebied onder de overkragingen gewoon toegankelijk blijft.

Het betoog faalt.

28.    Ten slotte betogen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen dat in artikel 11, lid 11.1.1, onder e, van de regels ten onrechte masten en kunstwerken tot 40 m worden mogelijk gemaakt, terwijl het concrete bouwplan dit niet nodig heeft.

28.1.    Artikel 11, lid 11.1.1, van de planregels luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels ten behoeve van:

[…];

e. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m."

28.2.    De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat sprake is van een standaardbepaling die ook in andere door hem vastgestelde bestemmingsplannen is opgenomen. Nu het plan bij recht bebouwing mogelijk maakt met een bouwhoogte tot maximaal 15 m, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd waarom het afwijken ten behoeve van een bouwhoogte van 40 m voor kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten in dit geval aanvaardbaar zou zijn.

Het betoog slaagt.

Conclusie en proceskosten

29.    In hetgeen Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen en de Stichting mr. Frits Zeiler hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb, het rechtszekerheidsbeginsel en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb is vastgesteld.

Het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, voor zover ontvankelijk, en het beroep van de Stichting mr. Frits Zeiler zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

30.    De raad dient ten aanzien van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van de Stichting mr. Frits Zeiler is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Opdracht

31.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Het beroep van [appellante sub 3]

Inleiding

32.    [appellante sub 3] is eigenaresse van een stolpboerderij op het perceel [locatie 2] te Bergen en exploiteert ter plaatse een appartementenhotel. Dit perceel ligt op enkele meters ten zuiden van het plangebied.

Inhoudelijk

Het Harmoniegebouw

33.    Allereerst betoogt [appellante sub 3] dat het realiseren van het Harmoniegebouw leidt tot aantasting van het thans vrije uitzicht vanuit haar stolpboerderij richting het Plein en tot schaduwhinder. [appellante sub 3] voert hierbij aan dat voor het Harmoniegebouw ten onrechte een maximale bouwhoogte van 8 m is opgenomen in plaats van 5,5 m, terwijl wonen boven het Harmoniegebouw niet meer is toegestaan. Ook is het plan gewijzigd vastgesteld in die zin dat de bebouwing 2,2 m dichterbij haar perceel kan worden gerealiseerd, zodat een maximale bouwhoogte van 5,5 m ook om die reden wenselijk is. Door deze gewijzigde vaststelling worden volgens haar ook de contouren op de Stedenbouwkundige Contourenkaart overschreden.

33.1.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden ter plaatse van het voorziene Harmoniegebouw de bestemming "Gemengd - 1" met de functieaanduiding "maatschappelijk" en de aanduidingen "bouwvlak", "maximum goothoogte 3,5 m" en "maximum bouwhoogte 8 m" toegekend.

33.2.    De raad heeft ter zitting de Stedenbouwkundige Contourenkaart overgelegd. Anders dan [appellante sub 3] betoogt, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de echtheid van deze kaart te twijfelen. De Afdeling stelt vast dat het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" met onder meer de functieaanduiding "maatschappelijk" de grenzen van de Stedenbouwkundige Contourenkaart overschrijdt. Nu het echter gaat om een overschrijding van maximaal 2,5 m en de raad heeft toegelicht dat de Stedenbouwkundige Contourenkaart slechts als opmaat heeft gediend voor de uitwerking van het plan, heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen om af te wijken van de Stedenbouwkundige Contourenkaart.

De raad heeft ter zitting verder te kennen gegeven dat een bouwhoogte van 8 m noodzakelijk is om te kunnen voorzien in een goede akoestiek in het Harmoniegebouw en dat vanwege deze akoestiek ook geen verdiepingsvloer zal worden aangebracht. Gelet hierop en nu de stolpboerderij op een afstand van ongeveer 12 m staat ten opzichte van het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" met de functieaanduiding "maatschappelijk", heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om voor het voorziene Harmoniegebouw een bouwhoogte van 8 m op te nemen.

Het betoog faalt.

33.3.    In het door de raad bij het verweerschrift overgelegde bezonningsonderzoek zijn 21 maart, 21 juni en 21 december als uitgangspunt genomen met daarbij per uur een meting. Uit dit onderzoek volgt dat de stolpboerderij uitsluitend in de zomer in de vroege ochtend tot ongeveer 07:30 uur te maken krijgt met schaduw van het Harmoniegebouw. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van het Harmoniegebouw niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder.

Het betoog faalt.

33.4.    De Afdeling overweegt verder dat enige aantasting van het uitzicht, gelet op het feit dat de gronden waar het Harmoniegebouw is voorzien thans grotendeels onbebouwd zijn, niet uit te sluiten is. In dit verband wordt echter van belang geacht dat de stolpboerderij op een afstand van ongeveer 12 m staat ten opzichte van het voorziene Harmoniegebouw en dat geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat. Verder is van belang dat de vrije doorkijk vanaf de Karel de Grotelaan richting het Plein ongeveer 5 m breed is en dat de raad te kennen heeft gegeven dat deze gronden thans in gebruik zijn ten behoeve van het laden en lossen van de naastgelegen supermarkt, zodat er reeds meerdere keren per dag grote vrachtwagens het bestaande uitzicht blokkeren. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht vanuit de stolpboerderij.

Het betoog faalt.

34.    [appellante sub 3] stelt verder dat zij als gevolg van het plan schade lijdt, die is gelegen in een waardedaling van haar pand en een derving van haar inkomsten uit de verhuur van haar appartementen.

34.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan betreft op de waarde van het pand van [appellante sub 3] en haar inkomsten uit de verhuur, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering en inkomstenderving dusdanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. De Afdeling tekent hierbij aan dat voor eventuele tegemoetkoming in planschade een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden bestaat.

Het betoog faalt.

35.    [appellante sub 3] betoogt verder dat als gevolg van het realiseren van het Harmoniegebouw de bereikbaarheid van haar appartementenhotel voor fietsers en voetgangers verslechtert.

35.1.    Vast staat dat ter hoogte van de stolpboerderij voetgangers en fietsers op dit moment via het Alexanderlaantje kunnen doorsteken naar het appartementenhotel. Als gevolg van het plan komt deze doorsteek te vervallen. De raad heeft te kennen gegeven dat voetgangers en fietsers in de nieuwe situatie ongeveer 150 m extra moeten afleggen om het appartementenhotel te bereiken. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bereikbaarheid van de stolpboerderij voor fietsers en voetgangers niet onaanvaardbaar wordt beperkt. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de raad heeft toegelicht dat de huidige doorsteek naar het Plein in hoge mate onveilig is voor voetgangers en fietsers in verband met achteruit rijdend laad- en losverkeer.

Het betoog faalt.

36.    Verder voert [appellante sub 3] aan dat het plan geen duidelijke begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen kent.

36.1.    Artikel 1, lid 1.37, van de planregels luidt: "Onder het begrip maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning dient te worden verstaan voorzieningen ten behoeve van maatschappelijke en culturele activiteiten waaronder oefenruimtes voor muziek, dans en sport ten behoeve van het verenigingsleven en openbare dienstverlening, expositieruimten/galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, met daarbij behorende ondersteunende horeca."

36.2.    De raad heeft toegelicht dat hij de activiteiten die op dit moment plaatsvinden in het bestaande gebouw van de muziekvereniging, ook mogelijk wil maken in het nieuwe Harmoniegebouw. Om die reden is de begripsomschrijving uit artikel 1, lid 1.37, van de planregels gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een onduidelijke begripsomschrijving van maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning.

Het betoog faalt.

37.    [appellante sub 3] betoogt verder dat in het Harmoniegebouw de muziekvereniging zal worden gevestigd en dat eveneens horeca is toegestaan. Zij vreest als gevolg hiervan voor geluidsoverlast en wijst erop dat er geen akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden, terwijl haar perceel op zeer korte afstand ligt.

37.1.    Artikel 1, lid 1.40, van de planregels luidt: "Onder het begrip ondersteunende horeca wordt verstaan horeca-activiteiten die ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit (hoofdbestemming). Ondersteunend betekent dat de horeca activiteit niet los van de hoofdactiviteit mag plaatsvinden."

Artikel 3, lid 3.1, luidt: "De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…];

e. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', uitsluitend maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning;

[…]."

37.2.    Niet in geschil is dat het gebied waarin het plangebied ligt, gelet op de verschillende aanwezige functies, aangemerkt dient te worden als een "gebied met functiemenging" in de zin van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Binnen dergelijke gebieden zijn volgens de VNG-brochure de richtafstanden voor rustige woonwijken niet toepasbaar, maar wordt de toelaatbaarheid van milieubelastende functies beoordeeld aan de hand van drie milieucategorieën: A, B en C. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder e, van de planregels in samenhang bezien met artikel 1, lid 1.37, zijn ter plaatse van de functieaanduiding "maatschappelijk" onder meer oefenruimtes voor muziek toegestaan. Uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging behorende bij de VNG-brochure volgt dat muziekscholen onder categorie B vallen. Voor categorie B geldt dat deze activiteiten in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden dienen plaats te vinden van woningen en andere gevoelige functies. Het Harmoniegebouw is voorzien op een afstand van ongeveer 12 m van de stolpboerderij van [appellante sub 3] en is hiervan derhalve bouwkundig afgescheiden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich zonder het verrichten van nader akoestisch onderzoek in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geluidhinder zal optreden ter plaatse van de stolpboerderij van [appellante sub 3].

Voor zover [appellante sub 3] erop heeft gewezen dat ter plaatse van het Harmoniegebouw ook horeca is toegestaan, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder e, van de planregels in samenhang bezien met artikel 1, leden 1.37 en 1.40, ter plaatse van de functieaanduiding "maatschappelijk" uitsluitend ondersteunende horeca behorend bij de hoofdactiviteiten is toegestaan. Vormen van zelfstandige horeca voor derden zijn derhalve uitgesloten. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onaanvaardbare geluidhinder niet te verwachten is.

Het betoog faalt.

Het plandeel met de bestemming "Verkeer" ten zuiden van het Harmoniegebouw

38.    [appellante sub 3] vreest dat het toekennen van de bestemming "Verkeer" ten zuiden van het Harmoniegebouw tot gevolg heeft dat op de Karel de Grotelaan laden en lossen door vrachtverkeer kan plaatsvinden.

Zij betoogt verder dat ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Verkeer" parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden, hetgeen leidt tot een verkeersaantrekkende werking en overlast.

38.1.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden ten zuiden van het Harmoniegebouw de bestemming "Verkeer" toegekend.

Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de afwikkeling van het verkeer met bijhorende verblijfsruimte;

[…];

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen inclusief entrees, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven."

38.2.    Voor zover [appellante sub 3] vreest dat door het toekennen van de verkeersbestemming laden en lossen kan plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat het in het plan voorziene overdekte laad- en losstation is bedoeld voor de bevoorrading van de supermarkten en dat dit station uitsluitend via het Plein en niet via de Karel de Grotelaan bereikbaar is. Gelet hierop is de vrees van [appellante sub 3] ongegrond.

De raad heeft verder toegelicht dat ter plaatse van de bestemming "Verkeer" inderdaad zou kunnen worden voorzien in parkeerplaatsen ten behoeve van het Harmoniegebouw, maar dat over de precieze invulling van deze gronden nog geen duidelijkheid bestaat. Nu vanwege de breedte van de gronden met de bestemming "Verkeer" van ongeveer 12 m slechts enkele parkeerplaatsen zouden kunnen worden gerealiseerd en de afstand tussen deze parkeerplaatsen en de stolpboerderij van [appellante sub 3] ongeveer 8,5 m bedraagt, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van parkeerplaatsen ter plaatse niet zal leiden tot een grote verkeersaantrekkende werking en een onaanvaardbare overlast ter plaatse van de stolpboerderij van [appellante sub 3].

Het betoog faalt.

Overige beroepsgronden

39.    Verder voert [appellante sub 3] aan dat op verschillende plekken in het plangebied bebouwing hoger dan 10 m wordt mogelijk gemaakt, hetgeen niet passend is in het dorpse karakter van Bergen en afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het dorp. Doordat het begrip peil niet gedefinieerd is, kan er volgens haar nog aanzienlijk hoger worden gebouwd. Ook leidt bebouwing van een dusdanige hoogte tot windhinder.

39.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene bebouwing in het noorden van het plangebied met maximale bouwhoogtes van 12, 14 en 15 m passend is in de omgeving en dat hiermee geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan het dorpse karakter. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de bestaande bebouwing aan het Plein ten westen van het plangebied bestaat uit drie bouwlagen met een rechte kap. Ten oosten en noordoosten van het plangebied is op de hoek van het Plein en de Dreef ook bebouwing gerealiseerd met vier bouwlagen en bebouwing met twee bouwlagen en een kap die bestaat uit twee verdiepingen. Voorts is van belang dat ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder g, van de planregels de architectonische vormgeving van de gebouwen dient te voldoen aan de criteria en uitgangspunten die in het beeldkwaliteitskader zijn opgenomen. Hierin staat dat bebouwing dient te worden gerealiseerd met variatie in goot- en bouwhoogte, (bijzondere) accenten in hoogte, en (overwegend rijzige) kapvormen en relatief lage gootlijnen die onderdeel uitmaken van de verschijningsvorm van de bebouwing, zodat sprake is van een dorpse en kleinschalige beleving.

Voor zover [appellante sub 3] erop heeft gewezen dat bebouwing met bovengenoemde bouwhoogtes eveneens afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het gebied, overweegt de Afdeling als volgt. Op 26 oktober 1990 is het gebied rondom de Ruïnekerk aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het plangebied maakt geen deel uit van het aangewezen gebied, maar ligt direct ten noordoosten hiervan. De raad heeft te kennen gegeven dat de bestaande bebouwing ten westen van het plangebied echter niet of nauwelijks te beschermen waarden heeft, omdat sprake is van recent gerealiseerde nieuwbouw. Nu [appellante sub 3] het voorgaande niet heeft weersproken, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing in het noorden van het plangebied met maximale bouwhoogtes van 12, 14 en 15 m met het oog op de cultuurhistorische waarde van het gebied ruimtelijk aanvaardbaar is.

Het betoog faalt.

39.2.    Voor zover [appellante sub 3] vreest dat, nu het begrip peil niet gedefinieerd is, er aanzienlijk hoger kan worden gebouwd, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 2, lid 2.13 van de planregels het peil dient te worden gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. Gelet hierop is de vrees van [appellante sub 3] ongegrond.

39.3.    Wat betreft het betoog van [appellante sub 3] dat de voorziene bebouwing in het noorden van het plangebied met maximale bouwhoogtes van 12, 14 en 15 m zal leiden tot windhinder, overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op de maximale bouwhoogtes van 12, 14 en 15 m en de ligging van deze gebouwen in een beschut gelegen gebied, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onaanvaardbare windhinder in dit geval niet te verwachten is.

Het betoog faalt.

40.    Verder betoogt [appellante sub 3] dat het plan voorziet in het aanzienlijk versmallen van de toegangswegen naar het centrum, terwijl hiernaar geen onderzoek heeft plaatsgevonden.

40.1.     Uit de stukken is gebleken dat [appellante sub 3] doelt op de toekomstige versmalling van de Dreef en het Plein. De Afdeling stelt vast dat deze wegen niet in het plangebied liggen, zodat op het bezwaar over de herinrichting van deze wegen inhoudelijk niet kan worden ingegaan.

Het betoog faalt.

41.    Volgens [appellante sub 3] dient het bestemmingsplan "Bergen Centrum" uit 1977 in zijn geheel te worden herzien.

41.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft toegelicht dat het voorliggende plan alleen betrekking heeft op de gronden die deel uitmaken van de herontwikkeling van het Harmonieterrein en dat de omliggende gronden hier geen deel van uitmaken. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat het onderhavige plangebied voorheen deel uitmaakte van het bestemmingsplan "Bergen Centrum" uit 1977 is daartoe onvoldoende. Dat gronden voorheen deel uitmaakten van een groter plangebied, betekent niet dat sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang tussen het plangebied en de omliggende gronden dat de raad gehouden was tot een integrale herontwikkeling van de genoemde gebieden.

Het betoog faalt.

42.    [appellante sub 3] betoogt verder dat, nu het perceel Plein 36 buiten het plangebied is gehouden, de logische vorm van de ondergrondse parkeergarage is veranderd. Deze bevindt zich nu ver buiten de beoogde bebouwingscontouren, terwijl de gemeente juist het beleid voert om onderkeldering alleen onder bebouwing toe te staan.

42.1.    De raad heeft verklaard dat er geen gemeentelijk beleid bestaat waaruit zou volgen dat ondergrondse parkeergarages alleen onder bebouwing zijn toegestaan. Hierbij heeft hij erop gewezen dat de bestaande, naast het plangebied gelegen ondergrondse parkeergarage eveneens deels onder openbaar gebied is gerealiseerd, zijnde het Alexanderlaantje. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met gemeentelijk beleid.

Het betoog faalt.

43.    Voorts voert [appellante sub 3] aan dat het plan voorziet in een grote supermarkt, hetgeen niet passend is binnen het dorpse karakter van Bergen dat gekenmerkt wordt door kleinschalige detailhandel.

43.1.    De raad heeft toegelicht dat het plan ruimte biedt voor een  supermarkt waardoor aan de zuidzijde van het Plein twee naast elkaar gelegen supermarkten aanwezig zullen zijn die wat betreft assortiment complementair zijn en wat betreft omvang ook toekomstbestendig zijn. De hele zuidelijke wand van het Plein wordt een trekker voor de koopkracht van Bergen. Ook zal er visueel verbinding zijn met de overzijde van het Plein. Een extra supermarkt draagt bij aan een levendige en samenhangende centrumontwikkeling en genereert een loopstroom van winkelend publiek, waarvan andere winkels weer kunnen profiteren. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de keuze van de raad om ter plaatse een supermarkt mogelijk te maken niet onredelijk.

Het betoog faalt.

44.    Verder voert [appellante sub 3] aan dat de door de raad vastgestelde verbeelding niet is voorzien van een begrenzing, omdat de zogenoemde bolletjeslijn ontbreekt.

44.1.    De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding van het plan dat op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, beschikbaar is gesteld  een planbegrenzing is aangebracht. Daargelaten de vraag of op de verbeelding die bij de stukken van de raadsvergadering van 9 november 2017 was gevoegd een planbegrenzing was aangebracht, is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van een rechtsonzekere situatie nu ingevolge artikel 1.2.1a, onder b, van het Bro, gelezen in samenhang met artikel 1.2.1, tweede lid, van het Bro de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl, leidend is.

Het betoog faalt.

45.    Ten slotte betoogt [appellante sub 3] dat het plan niet financieel uitvoerbaar is. Zo zal haar planschade alleen al honderdduizenden euro’s bedragen.

45.1.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

45.2.    De Afdeling overweegt dat de raad, gelet op artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro, inzicht dient te bieden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij kunnen eventueel te betalen tegemoetkomingen in planschade een rol spelen. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat [belanghebbende] zich door een anterieure overeenkomst met de gemeente heeft verplicht tot het betalen van eventuele planschade. Niet aannemelijk is dat [belanghebbende] de kosten, gemoeid met de uitvoering van het plan, niet kan dragen. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan vanwege kosten voor tegemoetkomingen in planschade financieel niet uitvoerbaar is binnen de planperiode.

Het betoog faalt.

46.    In hetgeen [appellante sub 3] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

47.    Het beroep van [appellante sub 3] is ongegrond.

48.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van Olie Exploitatiemij

Inleiding

49.    Olie Exploitatiemij is sinds 15 november 2016 eigenaar van het perceel Plein 36. In het vigerende bestemmingsplan "Bergen Centrum" uit 1977 is aan dit perceel de bestemming "Bedrijven, garagebedrijf" toegekend. In het verleden is door het college van burgemeester en wethouders vergunning verleend om in afwijking van dat bestemmingsplan ter plaatse een bloemenwinkel te exploiteren. In het ontwerpplan was aan het perceel de bestemming "Gemengd - 1" met onder meer de functieaanduiding "opslag" toegekend. Het perceel Plein 36 is in het vastgestelde plan echter buiten het plangebied gelaten. Het beroep van Olie Exploitatiemij is hiertegen gericht. Ook is haar beroep gericht tegen het toekennen van de bestemming "Gemengd - 1" met de aanduiding "bouwvlak" aan het Alexanderlaantje. Volgens haar wordt haar perceel hierdoor geheel onbereikbaar.

Inhoudelijk

50.    Olie Exploitatiemij betoogt dat het perceel Plein 36 zonder deugdelijke motivering buiten het plangebied is gelaten. Volgens haar is de in het vigerende bestemmingsplan "Bergen Centrum" uit 1977 toegekende bestemming "Bedrijven, garagebedrijf" niet meer passend en heeft de raad de verplichting om voor gronden een actueel plan vast te stellen. Verder betoogt Olie Exploitatiemij dat aan het Alexanderlaantje ten onrechte geen verkeersbestemming meer is toegekend, maar de bestemming "Gemengd - 1". Hierdoor wordt haar perceel Plein 36 volstrekt onbereikbaar, hetgeen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

50.1.    Blijkens de verbeelding valt het perceel Plein 36 buiten het plangebied. In het ontwerpplan was aan dit perceel de bestemming "Gemengd - 1" met de functieaanduidingen "opslag" en "parkeergarage" toegekend. In het vorige plan "Centrum - Beschermd dorpsgezicht" was aan het Alexanderlaantje de bestemming "Verkeer" toegekend. In het nu voorliggende plan is de bestemming "Gemengd - 1" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan het zuidelijke deel van het Alexanderlaantje is tevens de functieaanduiding "maatschappelijk" toegekend. Ter plaatse van deze aanduiding zijn maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning toegestaan.

50.2.    Niet in geschil is dat het Alexanderlaantje nu een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet voor fietsers en voetgangers is. Om deze weg te kunnen bebouwen en daarmee het openbare karakter weg te nemen, zal de weg aan de openbaarheid moeten worden onttrokken. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een openbare weg eerst aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij besluit van de raad van de gemeente waarin die weg ligt. Bij besluit van 9 november 2017 heeft de raad besloten het Alexanderlaantje te onttrekken aan het openbaar verkeer. Daarbij is als opschortende voorwaarde gesteld dat de onttrekking aan het openbaar verkeer pas plaatsvindt op het moment dat het voorliggende bestemmingsplan formele rechtskracht heeft, dan wel onherroepelijk is.

50.3.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft toegelicht dat het plan alleen betrekking heeft op de gronden die deel uitmaken van de herontwikkeling van het Harmonieterrein en dat het perceel Plein 36, nu [belanghebbende] hiervan niet de eigendom heeft kunnen verwerven, geen deel meer uitmaakt van deze herontwikkeling. In hetgeen Olie Exploitatiemij heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat voor het perceel Plein 36 thans een bestemmingsplan uit 1977 van kracht is, is daartoe onvoldoende. Dat een (actuele) planregeling voor het perceel van Olie Exploitatiemij noodzakelijk of wenselijk is, betekent niet dat sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang tussen het plangebied en het perceel Plein 36 dat de raad gehouden was tot een integrale herontwikkeling van de genoemde gebieden.

Het betoog faalt.

50.4.    Voor zover Olie Exploitatie erop heeft gewezen dat als gevolg van de vaststelling van het plan haar perceel Plein 36 onbereikbaar wordt, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat het perceel Plein 36 al vóór de vaststelling van het voorliggende plan niet meer via het Plein bereikbaar was, omdat de huurovereenkomst van de onbebouwde gronden tussen dit perceel en het Plein reeds in 2016 was opgezegd. De raad heeft ter zitting voorts verklaard dat het perceel Plein 36 nooit ontsloten is geweest op het Alexanderlaantje. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Voor zover Olie Exploitatiemij erop heeft gewezen dat aan de zijde van het Alexanderlaantje in het pand op het perceel Plein 36 thans een toegangsdeur aanwezig is, is ter zitting gebleken dat deze deur pas na de vaststelling van het plan is aangebracht. De raad heeft verder verklaard dat het perceel Plein 36 tot het moment van aankoop door Olie Exploitatiemij altijd (mede) ontsloten is geweest via een toegangsweg naar de Karel de Grotelaan. Deze toegangsweg maakt thans deel uit van het perceel Karel de Grotelaan 7. Olie Exploitatiemij heeft ter zitting erkend dat zij bij de aankoop van het perceel Plein 36 van de eigenaar van het perceel Karel de Grotelaan 7 geen recht van overpad heeft bedongen over diens perceel. De raad heeft er verder op gewezen dat Olie Exploitatiemij ten tijde van de aankoop van het perceel Plein 36 wist of behoorde te weten van de plannen voor de Harmonielocatie, nu sinds 2008 plannen bestaan voor een herontwikkeling van deze locatie en onder meer de Structuurvisie en het beeldkwaliteitskader reeds waren vastgesteld. Onder al deze omstandigheden heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van de voorziene ontwikkeling op de Harmonielocatie dan aan het belang van Olie Exploitatiemij om het perceel Plein 36 te kunnen ontsluiten op het Alexanderlaantje.

Gelet op het voorgaande heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen om aan het Alexanderlaantje de bestemming "Gemengd - 1" met de aanduiding "bouwvlak" toe te kennen.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

51.    Het beroep van Olie Exploitatiemij is ongegrond.

52.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, voor zover gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan, niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, voor zover ontvankelijk, en het beroep van Stichting mr. Frits Zeiler, voorheen Vereniging Nieuw Bergen, gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergen (NH) van 9 november 2017 waarbij het bestemmingsplan "De 7 Dorpelingen" is vastgesteld;

IV.    draagt de raad van de gemeente Bergen (NH) op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.    verklaart de beroepen van [appellante sub 3] en Olie Exploitatiemij B.V. ongegrond;

VI.    veroordeelt de raad van de gemeente Bergen (NH) tot vergoeding van bij Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.    gelast dat de raad van de gemeente Bergen (NH) aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

a. € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor Bewonersvereniging Bergen Centrum en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan

b. € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor Stichting mr. Frits Zeiler, voorheen Vereniging Nieuw Bergen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Driessen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

634.