Uitspraak 201803416/1/A3


Volledige tekst

201803416/1/A3.
Datum uitspraak: 6 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Oudenbosch, gemeente Halderberge,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2018 in zaak nr. 17/5826 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Halderberge.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2017 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Oudenbosch te sluiten voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 10 juli 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.S. Namjesky, advocaat te Breda, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. dr. M.L.P. van Houten en

C.P.H. Nuijten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] huurde de woning aan de [locatie] te Oudenbosch. Op 11 november 2016 is de politie in de woning binnengetreden. Uit de bestuurlijke rapportage die de politie op 19 december 2016 voor de burgemeester heeft opgemaakt, blijkt dat in de woning 81,4 gram poeder, positief getest op cocaïne, 80,3 gram poeder, positief getest op lidocaïne, een versnijdingsmiddel, 190,3 gram hennep en 7,3 gram hasj zijn aangetroffen. Cocaïne staat op lijst I voor harddrugs en hennep en hasj staan op lijst II voor softdrugs van de Opiumwet. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten voor de duur van drie maanden. Dit artikellid luidde destijds: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester op basis van de aangetroffen hoeveelheden drugs aannemelijk heeft mogen achten dat in de woning drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel dat de drugs daartoe aanwezig waren. Omdat [appellant] er niet in is geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken was de burgemeester volgens de rechtbank bevoegd de woning te sluiten. De last is in overeenstemming met de Beleidsregel bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet (hierna: Damoclesbeleid). De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester in aanvulling op het Damoclesbeleid een gedragslijn hanteert. Deze gedragslijn houdt in dat bij woningen die in eigendom zijn van een woningbouwcorporatie, wat hier het geval is, niet zonder meer tot het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt overgegaan, gelet op de doelstellingen van het Damoclesbeleid en de belangen die gediend worden met het behoud van de sociale woningvoorraad. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de burgemeester niet overeenkomstig de gedragslijn en het Damoclesbeleid zou hebben gehandeld. Uit de gedragslijn blijkt niet dat nooit tot sluiting wordt overgegaan bij een woning die in eigendom is van een woningbouwcorporatie. Ook zijn er volgens de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt van [appellant] dat de burgemeester zijn bevoegdheid enkel heeft aangewend zodat de corporatie tot ontbinding van de huurovereenkomst zou kunnen overgaan. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester niet vanwege bijzondere omstandigheden van het Damoclesbeleid hoefde af te wijken op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoger beroep

Bevoegdheid

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester de bestuurlijke rapportage mocht gebruiken als grondslag voor de last onder bestuursdwang, omdat de bestuurlijke rapportage als doel had het informeren van de burgemeester inzake de handhaving van de openbare orde en hulpverlening. De burgemeester was ook niet bevoegd om de woning te sluiten, omdat de drugs niet bestemd waren voor de handel, maar voor eigen gebruik. Hiertoe voert hij aan dat in de woning, anders dan de drugs, geen zaken zijn gevonden die wijzen op drugshandel. De wijze van verpakking duidde niet op handel, er zijn geen signalen uit de buurt die wijzen op handel, de lidocaïne had hij teruggekregen van de politie en bevond zich nog in de daartoe strekkende verpakking van de politie en de hennep had hij als afval gekregen maar gehouden om er voor eigen gebruik thee van te maken. Ten slotte is hij nooit strafrechtelijk vervolgd voor handel in drugs. [appellant] acht het niet redelijk dat bij een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram harddrugs ervan wordt uitgegaan dat de drugs bestemd zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Hiermee wordt geen rekening gehouden met de praktijk, waarbij zware gebruikers soms tot 5 gram cocaïne per dag gebruiken en het niet ongebruikelijk is dat een voorraad wordt aangelegd, aldus [appellant].

3.1.    Het sluiten van een locatie op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beoogt mede dat rekening kan worden gehouden met de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden en ziet dus mede op de openbare orde (Kamerstukken II, 1996/97, 25 324, nr. 3, blz. 5). Reeds daarom mocht de burgemeester de bestuurlijke rapportage als grondslag gebruiken voor de last onder bestuursdwang. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2362), is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik, de drugs in beginsel geacht worden deels of geheel bestemd te zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking. De Afdeling heeft dit uitgangspunt bevestigd in haar uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738). De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] aanvoert geen reden om van deze bestendige jurisprudentielijn af te wijken. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat ruim 160 maal meer hoeveelheid cocaïne en ruim 38 maal meer hoeveelheid hennep zijn aangetroffen dan waarvan nog wordt aangenomen dat drugs voor eigen gebruik zijn. [appellant] heeft zijn verklaringen over eigen gebruik niet met bewijzen onderbouwd en heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de cocaïne en hennep niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten.

Het betoog faalt.

Intern memo

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester niet heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft gehandeld conform de gedragslijn die genoemd wordt in een memo gericht aan de burgemeester van 30 januari 2017. In dat memo staat het volgende: "Doorgaans wordt bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een woning in eigendom bij woningbouwcorporaties in de gemeente Halderberge niet tot sluiting (door de burgemeester) overgegaan. Vanuit regie en verbinding is op 23 januari 2017 verzocht te bezien of desondanks tot sluiting kan worden overgegaan omdat Woonkwartier pas tot beëindiging van de huurovereenkomst over kan gaan of overgaat indien de burgemeester de woning sluit. […] Problematisch is de afwijking van de gekozen lijn dat bij woningen van Woonkwartier (voorheen Bernardus) niet tot sluiting wordt overgegaan. Waarom nu dan wel?" [appellant] voert aan dat de burgemeester de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze gegeven is. De burgemeester heeft zijn bevoegdheid aangewend zodat de woningbouwcorporatie tot ontbinding van de huurovereenkomst zou kunnen overgaan, aldus [appellant].

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat niet is gebleken dat de burgemeester oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Uit het besluit van 13 februari 2017 volgt dat de burgemeester de woning heeft gesloten ter voorkoming van herhaling van de overtreding en om de bekendheid van de locatie als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren en verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. De sluiting voor de duur van drie maanden was conform het Damoclesbeleid.

4.2.    In aanvulling op het Damoclesbeleid wordt de gedragslijn gehanteerd. De burgemeester heeft ter zitting een toelichting gegeven op de gedragslijn. Hij ziet ontbinding van de huurovereenkomst ook als een mogelijke oplossing om de doelen te behalen die met het sluiten van een woning worden gediend. Als de burgemeester van de woningbouwcorporatie te horen krijgt dat de huurovereenkomst is ontbonden, wordt een woning daarom doorgaans niet gesloten. Hierbij acht de burgemeester ook van belang dat door een sluiting het belang van behoud van de woning voor de woningvoorraad en het belang van de woningbouwcorporatie als eigenaar worden getroffen. In dit geval was de huurovereenkomst niet ontbonden ten tijde van de sluiting. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het memo niet volgt dat een woning die in eigendom is van een woningbouwcorporatie nooit wordt gesloten en dat er geen aanknopingspunten zijn dat de burgemeester niet overeenkomstig het Damoclesbeleid en de gedragslijn heeft gehandeld.

Het betoog faalt.

Evenredigheid

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester niet bij een eerste overtreding van de Opiumwet de woning heeft mogen sluiten. Ook had de burgemeester in de gegeven omstandigheden, dat er geen sprake was van overlast en dat de huurovereenkomst zou worden ontbonden, aanleiding moeten zien om aan te nemen dat de last onder bestuursdwang tot onevenredige gevolgen zou leiden, aldus [appellant].

5.1.    De burgemeester hoefde niet eerst een waarschuwing te geven. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4412)), is het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding in een woning niet tot sluiting dient te worden overgegaan, maar mag in ernstige gevallen daarvan worden afgeweken. Het aantreffen in een woning van een handelshoeveelheid harddrugs kan in redelijkheid als een ernstig geval worden gekwalificeerd. De burgemeester mocht daarom, conform het Damoclesbeleid, de woning sluiten zonder eerst een waarschuwing te geven.

5.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangevoerde omstandigheden niet maken dat het handelen overeenkomstig het Damoclesbeleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het Damoclesbeleid te dienen doelen. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840). Dat er volgens [appellant] geen sprake was van overlast maakt niet dat de sluiting onevenredig is in verhouding tot de te dienen doelen, waaronder het voorkomen van herhaling van een overtreding. [appellant] was persoonlijk betrokken bij de in de woning aangetroffen drugs en kon voorzien welke consequenties de burgemeester en de woningcorporatie aan de door hem gepleegde overtreding van de Opiumwet zouden verbinden. Daarnaast is van belang dat [appellant] alleen in de woning woonde, zodat geen andere bewoners de dupe zijn geworden van de last tot sluiting. Overigens heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij na het verlies van de woning nergens kon worden opgevangen. Ter zitting is gebleken dat hij elders woonruimte heeft gevonden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933).

Het betoog faalt.

Slotsom

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Borman    w.g. De Vries
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019

582-851.