Besluit forensische zorg.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 3 december 2018, no.2018002200, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende vaststelling van het Besluit forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen van enige andere regeling (Besluit forensische zorg), met nota van toelichting.

Het besluit regelt verschillende onderwerpen van de Wet forensische zorg (zie noot 1) (Wfz) nader. Het betreft een invulling van regels voor de aanwijzing van instellingen die forensische zorg verlenen, de verstrekking van gegevens, de inkoop en de financiering van forensische zorg, de indicatiestelling en de (over)plaatsing.

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat in het ontwerpbesluit in zeer veel gevallen gebruik is gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om de regelgevende bevoegdheid te delegeren aan de minister, waar een regeling op het niveau van de wet, dan wel op het niveau van het ontwerpbesluit, aangewezen is. De Afdeling adviseert om het niveau van regelgeving van de Wfz, het ontwerpbesluit en de nog op te stellen Regeling forensische zorg (Rfz) te herzien. Daarnaast maakt de Afdeling opmerkingen over de gegevensverwerking. In verband daarmee dient het ontwerpbesluit nader te worden overwogen.

1.     Inleiding

Op 1 januari 2019 is de Wfz gedeeltelijk in werking getreden. De Wfz belegt de verantwoordelijkheid voor de organisatie, de inkoop en de bekostiging van de forensische zorg (zie noot 2) bij de minister van Veiligheid en Justitie. (zie noot 3) Ook bevat de Wfz regels over gegevensverstrekking tussen het OM, zorgaanbieders, reclassering en indicatiestellers. De Wfz is bedoeld als kaderstellende wet. Verschillende onderdelen van de Wfz bevatten een delegatiebepaling om nadere regels te kunnen stellen.

Tussen indiening van het oorspronkelijke wetsvoorstel Wfz en de datum van inwerkingtreding zijn ruim acht jaar verstreken. In die periode heeft de praktijk van forensische zorgverlening ervaring opgedaan met onderdelen van het nieuwe stelsel op basis van het Interimbesluit forensische zorg. (zie noot 4) Dit besluit regelde reeds een aantal onderdelen van het nieuwe stelsel van forensische zorg, vooruitlopend op inwerkingtreding van de Wfz. Het Interimbesluit is met inwerkingtreding van de Wfz komen te vervallen. Inmiddels wordt ook de Regeling forensische zorg (Rfz) opgesteld. (zie noot 5) Voorzien is dat deze laatste regeling gelijktijdig met het besluit forensische zorg in werking zal treden. Daarnaast is een Reparatiewet forensische zorg in voorbereiding. (zie noot 6)

2.     Niveau van regelgeving

a.     Delegatie regelgevende bevoegdheid aan de minister

Het ontwerpbesluit forensische zorg beoogt enkele onderwerpen uit de Wfz nader te regelen, waaronder de voorwaarden voor de aanwijzing van instellingen die forensische zorg mogen verlenen en de mogelijkheid tot opschorten of intrekken van die aanwijzing, de inkoop van forensische zorg, de (over)plaatsing van forensische patiënten, de indicatiestelling en gegevensverstrekking. Tegelijkertijd wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen. Zonder daarvan een uitputtend overzicht te geven, is de regelgevende bevoegdheid aan de minister gedelegeerd ten aanzien van:

-    de aan te merken vormen van forensische zorg; (zie noot 7)

-    de inhoud van de beleidsinformatie die aan de minister moeten worden verstrekt; (zie noot 8)

-    de voorschriften inzake de uitoefening van het toezicht; (zie noot 9)

-    de inhoud van de inkoopcontracten; (zie noot 10)

-    de indicatiestelling; (zie noot 11)

-    de plaatsing van forensische patiënten; (zie noot 12)

-    de bestuurlijke boete. (zie noot 13)

De Afdeling merkt op dat het ontwerpbesluit door de veelvuldige delegatie van de regelgevende bevoegdheid aan de minister op verschillende onderdelen geen duidelijkheid biedt over de reikwijdte en de invulling van onderdelen van de Wfz. Als uitgangspunt voor delegatie van regelgevende bevoegdheden aan een minister geldt dat deze worden beperkt tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details van een regeling, voorschriften die vaak wijziging vergen en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld. De Afdeling merkt op dat de aard van de onderwerpen ten aanzien waarvan in dit besluit de regelgevende bevoegdheid aan de minister wordt gedelegeerd, in veel gevallen verder strekt dan voornoemd uitgangspunt. Indien delegatie plaatsvindt verdient het de voorkeur dat de bevoegdheid wordt toegekend om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) regels te stellen. (zie noot 14)

Ter motivering van de keuze voor een ministeriële regeling wordt gewezen op de snelheid waarmee een ministeriële regeling kan worden gewijzigd. (zie noot 15) Het belang van de mogelijkheid tot snelle wijziging van wetgeving dient echter te worden afgewogen tegen het belang van de waarborgen waarmee de totstandkoming van een amvb zijn omkleed (de betrokkenheid van de ministerraad en de Afdeling advisering van de Raad van State en de mogelijkheid dat de Staten-Generaal gebruik maakt van een voorhangprocedure), het belang van inzichtelijkheid van regelgeving en van duidelijkheid over de normen en criteria die van toepassing zijn. De noodzaak tot snelle wijziging overtuigt ook minder in het licht van de lange totstandkomingsgeschiedenis van de Wfz en de jarenlange ervaring die inmiddels met de stelselwijziging is opgedaan.

Dat aan rechtszekerheid in het ontwerpbesluit daadwerkelijk behoefte bestaat volgt ook uit de reacties van verschillende betrokken uitvoeringsorganisaties. (zie noot 16) In reactie op de kritiek van uitvoeringsorganisaties is het ontwerpbesluit aan de Staten-Generaal toegezonden. Inmiddels heeft een schriftelijk overleg plaatsgevonden over het ontwerpbesluit. (zie noot 17) Deze ontwikkelingen vormen even zo vele aanwijzingen dat de materiële duidelijkheid die het ontwerpbesluit biedt, te beperkt is.

De Afdeling adviseert om de delegatie van de regelgevende bevoegdheid aan de minister op voornoemde onderwerpen te herzien. Daarbij dient met in achtneming van het voornoemde uitgangspunt zoveel mogelijk te worden voorzien in een regeling van de verschillende onderwerpen in het ontwerpbesluit.

b.    0rganisatorische eenheid

Het besluit regelt dat de minister in de aanwijzing bepaalt dat de private instelling in het bijzonder is bestemd voor de verpleging van ter beschikking gestelden, indien minimaal vijfenzeventig procent van de zorgplaatsen in de instelling of de organisatorische eenheid bestemd is voor de verpleging van personen aan wie de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd. (zie noot 18) In die organisatorische eenheid kan een andere rechtspositie, bijvoorbeeld die van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van toepassing zijn dan in de andere eenheid of eenheden van de instelling, aldus de nota van toelichting. (zie noot 19)

De Wfz bepaalt in artikel 3.3, tweede lid, dat de Bvt van toepassing is op de private tbs-instelling. In die bepaling is geen onderscheid gemaakt tussen een instelling en een organisatorische eenheid. Dit betekent dat de Bvt van toepassing is op de gehele instelling en niet alleen op de organisatorische eenheid. Blijkens de toelichting is dit echter niet beoogd.

De Afdeling heeft begrip voor de wens om de Bvt alleen van toepassing te laten zijn in de organisatorische eenheid, maar wijst erop dat de Wfz een dergelijke inperking in het ontwerpbesluit niet toestaat. De Afdeling adviseert dan ook de mogelijkheid van beperkte toepassing van de Bvt op te nemen in de reeds aangekondigde Reparatiewet forensische zorg.

c.    Overheveling artikel 7 Bvt

Het besluit regelt voorts welke bevoegdheden die toekomen aan het hoofd van de rijksinstelling of de private tbs-instelling door hem kunnen worden overgedragen aan personeelsleden of medewerkers, en welke bevoegdheden aan hem zelf zijn voorbehouden. (zie noot 20) De inhoud van dit artikel is ontleend aan artikel 7 van de Bvt.  Het betreft beslissingen over inperking van fundamentele rechten van forensische patiënten. Met de inwerkingtreding van de Wfz is een gedeelte van de Bvt overgeheveld naar de Wfz. Artikel 7 van de Bvt is echter in die wet komen te vervallen, maar de inhoud is slechts gedeeltelijk overgeheveld naar de Wfz. Volgens de toelichting levert dit in de praktijk onduidelijkheid op. (zie noot 21) Daarom wordt de vervallen materie alsnog in het besluit geregeld.

Het voorstel leidt er echter toe dat een gedeelte van de oude bepaling op het niveau van de Wfz is geregeld en een deel op het niveau van het besluit. Dit komt de inzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij komt dat de inhoud van het oude artikel procedurele rechtswaarborgen betreft voor beslissingen die ingrijpen in fundamentele rechten van forensische patiënten. Voorschriften die beogen aan de burger procedurele waarborgen te bieden ten aanzien van het gebruik van bevoegdheden door de overheid dienen zoveel mogelijk in de wet te worden opgenomen. (zie noot 22)

De Afdeling adviseert daarom dit onderdeel op te nemen in de reeds aangekondigde Reparatiewet forensische zorg.

d.     Algemeen geformuleerde delegatiebepaling

Het ontwerpbesluit bevat daarnaast een ruime delegatiebepaling in artikel 3.7. Dit artikel bepaalt dat nadere regels kunnen worden gesteld ‘ten aanzien van de in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen’. Een delegatie van regelgevende bevoegdheid behoort in de delegerende regeling zo concreet en nauwkeurig mogelijk te worden begrensd. (zie noot 23) Hetzelfde artikel bevat reeds de mogelijkheid nadere regels te stellen ten aanzien van verschillende onderwerpen uit hoofdstuk 3. Dit betreft nadere regels over het beheer van de rijksinstellingen, de huisvesting van forensische patiënten en het aantekenen van andere belangrijke voorvallen. Niet goed valt in te zien waarom daarnaast nog behoefte zou bestaan aan een algemene delegatiebepaling.

De Afdeling adviseert de algemene delegatiebepaling te schrappen en in het besluit zo nodig nader te concretiseren ten aanzien van welke overige onderwerpen nadere regels kunnen worden gesteld.

e.    Conclusie

In het besluit wordt in zeer veel gevallen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om de regelgevende bevoegdheid te delegeren aan de minister waar een regeling in de wet of in het ontwerpbesluit aangewezen is. De hierboven gemaakte opmerkingen geven daarvan nog geen uitputtend overzicht. De Afdeling adviseert daarom in algemene zin het niveau van regelgeving van het ontwerpbesluit en de Rfz te herzien. De voorbereiding van de Reparatiewet forensische zorg en van de Rfz biedt gelegenheid om ook het niveau van de regelgeving wat de Wfz betreft in de hernieuwde afweging te betrekken.

3.    Gegevensverwerking

a.    Wettelijke grondslag beleidsdoeleinden

Als stelselverantwoordelijke zal de minister de effectiviteit van het beleid van forensische zorg willen beoordelen. Hiervoor kan het verzamelen van beleidsinformatie (waaronder persoonsgegevens) noodzakelijk zijn. Het ontwerpbesluit regelt daartoe de verwerking door de minister en tevens de verplichting van zorgaanbieders en reclassering om (persoons)gegevens te verstrekken aan de minister. Weliswaar is het uitgangspunt dat voor beleidsdoeleinden zo veel mogelijk anonieme gegevens zullen worden gebruikt, maar in bepaalde gevallen is het niet mogelijk om met anonieme gegevens te werken en zijn tot de persoon herleidbare gegevens nodig. (zie noot 24)

Een deugdelijke wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens voor beleidsdoeleinden ontbreekt. Volgens de toelichting is de wettelijke grondslag voor deze gegevensverwerking artikel 2.7, onderdeel e, Wfz. Dit is een delegatiegrondslag die bepaalt dat bij of krachtens amvb regels kunnen worden gesteld over gegevensverwerking ten behoeve van "statistiek en onderzoek".

De Afdeling merkt echter op dat het hier om andere doelen gaat dan "beleidsdoeleinden". (zie noot 25) In dit verband wijst de Afdeling op de Wet verplichte ggz (Wvggz) waarin een expliciete wettelijke grondslag is geregeld voor gegevensverwerking voor beleidsdoeleinden. Daar wordt specifiek gesproken van het doel "zorgvuldig en samenhangend voeren van beleid" en "het kunnen waarborgen van de stelselverantwoordelijkheid". (zie noot 26)

De Afdeling wijst er nog op dat zolang er geen deugdelijke wettelijke grondslag is, er geen persoonsgegevens kunnen worden verwerkt voor beleidsdoeleinden.

De Afdeling adviseert in de Reparatiewet forensische zorg alsnog te voorzien in een wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens voor beleidsdoeleinden.

b.    Administratieve lasten beleidsinformatie

Artikel 2.7, vijfde lid, van het ontwerpbesluit maakt het mogelijk om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over de inhoud van de gegevens  bedoeld voor de beleidsinformatie, (zie noot 27) de wijze waarop de verwerking en de verstrekking daarvan plaatsvinden, de tijdvakken waarop de gegevens die worden verwerkt betrekking hebben en de tijdstippen waarop de gegevens verstrekt dienen te worden.

De Afdeling merkt op dat het ontwerpbesluit hiermee geen duidelijkheid geeft over de hoeveelheid en de aard van de te verstrekken gegevens en de frequentie waarin deze aan de minister zullen moeten worden verstrekt. Dit zal echter van grote betekenis zijn voor de administratieve lasten die met deze gegevensverwerking gepaard gaan. Dit roept bovendien de vraag op hoe deze verplichting zich verhoudt tot de breed gedeelde wens om regeldruk in de zorg te verminderen. De Afdeling adviseert hierop in de toelichting nader in te gaan.

c.    Afweging noodzakelijkheid "onregelmatigheden en relevante voorvallen"

Artikel 2.2 van het ontwerpbesluit regelt de gegevensverstrekking door het OM  aan de reclassering ten behoeve van de begeleiding en het toezicht op de forensische zorg. In het eerste lid zijn de gegevens opgesomd die het OM verplicht is te verstrekken. Het gaat volgens de toelichting om feitelijke gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van toezicht door de reclassering. (zie noot 28) Voor verstrekking van deze gegevens hoeft het OM geen afweging te maken ten aanzien van de noodzakelijkheid van de verstrekking, aldus de toelichting. (zie noot 29)

Bij de opsomming van het eerste lid is tevens opgenomen "onregelmatigheden en relevante voorvallen". Volgens de toelichting gaat het hier om een restcategorie van bijzondere feiten die voor het toezicht van belang kunnen zijn. Te denken valt aan een bijzondere gedraging of een voorval tijdens het strafproces. (zie noot 30) De Afdeling merkt echter op dat het hier niet louter gaat om feitelijke informatie. Voor de vraag in hoeverre informatie verstrekt moet worden ten behoeve van toezicht is een afweging nodig van de noodzaak en proportionaliteit.

De Afdeling is van oordeel dat het onderdeel "onregelmatigheden en relevante voorvallen" niet thuis hoort in de opsomming van de feitelijke gegevens van het eerste lid. Dit onderdeel zou eerder passen in het tweede lid van artikel 2.2. De verstrekking van die gegevens door het OM aan de reclassering wordt namelijk wel onderworpen aan een noodzakelijkheidstoets. (zie noot 31)

De Afdeling adviseert het ontwerpbesluit dienovereenkomstig aan te passen.

4.    De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het ontwerpbesluit en adviseert dit besluit niet te nemen, tenzij het is aangepast.

De vice-president van de Raad van State



Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W16.18.0372/II

-    Artikel 3.7 "andere belangrijke voorvallen", verwijzen naar artikel 3.5, derde lid Wfz;

-    Verwijzingen naar de onderdelen van artikel 4 AVG telkens als volgt formuleren: Artikel 4, onderdeel 1 van de Algemene verordening gegevensbescherming (in plaats van "artikel 4 (1) van de Algemene verordening gegevensbescherming)".

Nader rapport (reactie op het advies) van 3 juni 2019

2. Niveau van regelgeving

a. Delegatie regelgevende bevoegdheid aan de minister

Het advies van de Afdeling om de delegatie van de regelgevende bevoegdheid te herzien en om, indachtig het beginsel van rechtszekerheid, zoveel mogelijk te voorzien in een regeling van de verschillende onderwerpen in het ontwerpbesluit heb ik welwillend gevolg gegeven. Voor de specifiek door de Afdeling genoemde onderwerpen - het toezicht, de inhoud van de inkoopcontracten, de indicatiestelling en de plaatsing van forensische patiënten en de bestuurlijke boete - betekent dit dat hierover in het besluit zelf nadere bepalingen zijn opgenomen en dat een aantal delegatiegrondslagen voor een nadere uitwerking op het niveau van een ministeriële regeling volledig is komen te vervallen, of in reikwijdte is ingeperkt. Voor de invulling van die nadere bepalingen zijn niet alleen de algemene uitgangspunten van de Wet forensische zorg als de juiste patiënt op de juiste plek en het leveren van kwalitatief goede zorg bepalend geweest. Die bepalingen betreffen deels ook een uitwerking van de maatregelen die ik met het oog op het vergroten van de veiligheid van de samenleving heb aangekondigd in mijn brief van 28 maart 2019 over de onderzoeken naar het detentieverloop van Michael P. (Kamerstukken II 2018/19, 33628, nr. 44). Zo zijn zowel bij de indicatiestelling als bij de plaatsing in een zorginstelling bijvoorbeeld extra waarborgen in de procedures ingebouwd wanneer het gaat om gedetineerden die zijn veroordeeld wegens ernstige gewelds- en zedendelicten. Dan geldt onder meer dat de indicatiestelling altijd wordt gebaseerd op een delictanalyse en een actuele, op het delict toegesneden risicotaxatie.

Het onderwerp beleidsinformatie is vooralsnog geheel komen te vervallen. Dit naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling over de wettelijke grondslag van deze bepaling onder 3.c. Alleen ten aanzien van het onderwerp ‘de aan te merken vormen van forensische zorg’ geldt dat de nadere uitwerking op het niveau van een ministeriële regeling gehandhaafd blijft. Hier is de grotere mate van flexibiliteit die een ministeriële regeling biedt noodzakelijk om te borgen dat zorg die, bijvoorbeeld als gevolg van een gewijzigd standpunt van het Zorginstituut Nederland, niet langer tot de verplichte verzekerde zorg op grond van de Zorgverzekeringswet behoort (het basispakket Zvw), snel kan worden aangewezen zodat deze zorg beschikbaar blijft voor de inkoop als forensische zorg. Ook kan het nodig zijn om bepaalde vormen van zorg die wel onder de definitie van forensische zorg zouden vallen, daar van uit te sluiten.

b. Organisatorische eenheid

Met genoegen constateer ik dat de Afdeling begrip heeft voor de wens om de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) ook van toepassing te kunnen laten zijn in slechts een deel van een instelling, een zogeheten organisatorische eenheid. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de Wfz een dergelijke inperking in het onderhavige Besluit niet toestaat en verwijst daartoe naar artikel 3.3, tweede lid, van de Wfz. Dat artikellid bepaalt, zoals de Afdeling opmerkt, dat de Bvt van toepassing is in de private instelling met een bijzondere aanwijzing zonder daarbij een onderscheid te maken tussen een instelling en een organisatorische eenheid. Daaruit volgt volgens de Afdeling dat de Bvt van toepassing is op de gehele instelling en niet alleen op de organisatorische eenheid. Die conclusie deel ik niet. Artikel 3.3, tweede lid, moet worden bezien in samenhang met de artikelen 3.2, eerste lid, en 3.3, eerste lid, van de Wfz. Die artikelen zien op de aanwijzing als private instelling die in het bijzonder bestemd is voor de verpleging van ter beschikking gestelden. Die aanwijzing als private instelling die in het bijzonder bestemd is voor de verpleging van ter beschikking gestelden, kan zowel betrekking hebben op de gehele instelling, als op een deel van die instelling, de organisatorische eenheid. De aanwijzing als private instelling die in het bijzonder bestemd is voor de verpleging van ter beschikking gestelden hoeft dus niet voor de gehele instelling te gelden. En alleen in dat deel waarvoor de aanwijzing geldt, is de Bvt van toepassing. Naar aanleiding van het advies is artikel 3.1, derde lid, van het besluit iets aangepast, zodat het voorgaande duidelijker tot uitdrukking komt.

c. Overheveling artikel 7 Bvt

Overeenkomstig het advies zal hetgeen thans in artikel 3.6 is geregeld inzake de bevoegdheden die aan het hoofd van een tbs-instelling toekomen om rechten van forensische patiënten in te perken op het niveau van de wet worden geregeld. Dat zal gebeuren via de Reparatiewet forensische zorg, waar thans aan wordt gewerkt. Nu over de uitoefening van deze bevoegdheden geen onduidelijkheid mag ontstaan en artikel 3.6 van het onderhavige besluit belangrijke rechtswaarborgen bevat, zal dit artikel voorlopig gehandhaafd blijven, in afwachting van de inwerkingtreding van die wetswijziging.

d. Algemeen geformuleerde delegatiebepaling

Overeenkomstig het advies is de algemene delegatiegrondslag in artikel 3.7 komen te vervallen.

e. Conclusie

In navolging van het advies is het niveau van regelgeving nogmaals bekeken. Zoals hiervoor onder a tot en met d reeds uiteen is gezet, heeft deze heroverweging tot de nodige aanpassingen geleid.

3. Gegevensverwerking

a. Wettelijke grondslag beleidsdoeleinden

De Wet forensische zorg zal overeenkomstig het advies worden aangepast, door daar een specifieke wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens voor beleidsdoeleinden in op te nemen. Dit indachtig, heb ik besloten het oorspronkelijk voorgestelde artikel 2.7, waarin de verwerking van persoonsgegevens voor beleidsdoeleinden werd uitgewerkt, te laten vervallen.

b. Administratieve lasten beleidsinformatie

De hierboven genoemde wetswijziging zal samengaan met een nieuwe uitwerking van de verwerking van persoonsgegevens voor beleidsdoeleinden in het Besluit forensische zorg. Het advies van de Raad van State zal bij die uitwerking worden betrokken.

c. Afweging noodzakelijkheid "onregelmatigheden en relevante voorvallen"

Artikel 2.2 is aangepast overeenkomstig het advies.

4. Redactionele opmerkingen

De opmerkingen in de redactionele bijlage zijn overgenomen. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om andere redactionele verbeteringen aan te brengen en om de toelichting op een aantal punten aan te vullen en te verduidelijken. Ook heeft een vernummering plaatsgevonden als gevolg van het laten vervallen van het oorspronkelijk voorgestelde artikel 2.7.

Ik moge U hierbij, mede namens de Staatssecretaris van volksgezondheid, Welzijn en Sport, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister voor Rechtsbescherming

Voetnoten

(1)    Staatsblad 2018, nr. 38.

(2)    Forensische zorg bestaat uit geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg die onderdeel is van een (voorwaardelijke) straf of maatregel of de tenuitvoerlegging daarvan, dan wel een andere justitiële titel.

(3)    Artikel 1.1 Bfz definieert ‘Onze Minister’ als de Minister voor Rechtsbescherming.

(4)    Staatsblad 2010, 875.

(5)    Het betreft hier een ministeriële regeling.

(6)    Kamerstukken II 2018/19, 33628, nr. 39.

(7)    Artikel 1.2 Bfz.

(8)    Artikel 2.7, vijfde lid, Bfz.

(9)    Artikel 2.8 Bfz.

(10)    Artikel 4.1, vierde lid, Bfz.

(11)    Artikel 5.2 Bfz.

(12)    Artikel 6.1 Bfz.

(13)    Artikel 6.7 Bfz.

(14)    Aanwijzing 2.24 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).

(15)    Nota van toelichting, p. 34.

(16)    Nota van toelichting, p. 34.

(17)    Kamerstukken II 2018/19, 33628, nr. 39.

(18)    Artikel 3.1, derde lid, Bfz.

(19)    Nota van toelichting, p. 45.

(20)    Artikel 3.6 Bfz.

(21)    Nota van toelichting, p. 58.

(22)    Zie aanwijzing 2.21 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).

(23)    Zie aanwijzing 2.23 Ar.

(24)    Artikelsgewijze toelichting op artikel 2.7 Bfz.

(25)    In de toelichting op dat artikel wordt evenmin over beleidsinformatie gesproken (Kamerstukken II 2012/13, 32398, nr. 19.

(26)    Artikel 8:30 Wvggz.

(27)    Artikel 2.7, eerste tot en met derde lid, Bfz.

(28)    Bijvoorbeeld: strafrechtelijke beslissing en de opgelegde straffen en maatregelen, ingangsdatum toezicht, begin- en einddatum proeftijd.

(29)    Artikelsgewijze toelichting op artikel 2.2 Bfz.

(30)    Artikelsgewijze toelichting op artikel 2.2 Bfz.

(31)    Artikelsgewijze toelichting op artikel 2.2.