Uitspraak 201703681/1/A3


Volledige tekst

201703681/1/A3.
Datum uitspraak: 4 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Noordwijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2017 in zaak nr. 16/6780 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Noordwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2016 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Noordwijk te sluiten voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 6 juli 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J. Ottens, advocaat te Noordwijk, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Op 11 december 2015 heeft de politie de woning van [appellant] aan de [locatie] te Noordwijk doorzocht. In een op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van 21 januari 2016 staat vermeld dat daarbij 154 gram cocaïne, 450 gram hennep en een bedrag van € 1.910,00 in contanten zijn aangetroffen. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten voor de duur van drie maanden.

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de burgemeester in dit geval de bevoegdheid toekwam de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Zij heeft de sluiting, gelet op de door [appellant] aangevoerde belangen, voorts niet onevenredig geacht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat bij het aantreffen van een grote hoeveelheid harddrugs, zoals hier aan de orde, direct tot een sluiting wordt overgegaan. Daarmee wordt de loop uit een drugswoning gehaald. Dat een woningsluiting noodzakelijk is, ook als het pand al enige tijd niet door de bewoner bewoond wordt, is omdat daarmee, middels een pamflet dat op de woning wordt aangebracht, ook aan de buitenwereld kenbaar wordt gemaakt dat de woning wegens overtreding van de Opiumwet voor een bepaalde periode is gesloten, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft mogen maken. De woning werd op het moment van sluiting, op 4 april 2016, al meer dan drie maanden niet meer bewoond in verband met zijn detentie van 11 december 2015 tot half juni 2016. De loop naar de woning, voor zover deze er ooit al is geweest, was op dat moment al verdwenen. Los van het feit dat geen pamflet op zijn woning is aangebracht, heeft het aanbrengen van een pamflet ook geen rol gespeeld bij het verdwijnen van de loop naar de woning. [appellant] wijst er voorts op dat de gevolgen van de woningsluiting voor hem onevenredig zwaar zijn. De verhurende woningcorporatie kan hierin aanleiding zien om zijn huurovereenkomst voor de woning te ontbinden en hem de komende jaren te verbieden om zich opnieuw voor een sociale huurwoning in te schrijven. Volgens [appellant] had de burgemeester eerst een waarschuwing moeten geven, alvorens tot sluiting van de woning over te gaan. Tot slot beroept [appellant] zich op het gelijkheidsbeginsel en wijst hij op een geval waarin de burgemeester ondanks het aantreffen van harddrugs niet tot woningsluiting is overgegaan.

Oordeel van de Afdeling

4. De burgemeester heeft ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid tot sluiting van een woning het ‘Sluitingsbeleid ex artikel 13b Opiumwet’ opgesteld. Sluiting van de woning zonder voorafgaande waarschuwing is, gelet op de hoeveelheid aangetroffen hard- en softdrugs, in overeenstemming met dit beleid. Dit betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen besluiten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Daarbij overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, dat aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning een zwaar gewicht dient te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.

5. In de bestuurlijke rapportage is vermeld dat buurtbewoners van [appellant] op 18 september 2015 tegenover de politie hebben verklaard dat het bij de woning aan de [locatie] al jaren een komen en gaan is van verschillende personen. Deze personen bezoeken de woning volgens hen kortdurend, zodat bij hen het vermoeden is ontstaan dat er vanuit die woning wordt gedeald. Politieagenten hebben op 30 oktober 2015 en op 27 november 2015 bij de woning gepost en geconstateerd dat de woning door verschillende personen kortdurend werd bezocht. Tijdens de doorzoeking van de woning zijn hoeveelheden hard- en softdrugs aangetroffen die veel groter zijn dan de hoeveelheden die als maximale hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Gelet op deze omstandigheden heeft de burgemeester sluiting van de woning gedurende drie maanden noodzakelijk mogen achten om de loop naar de woning eruit te halen en de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen. Dat [appellant] ten tijde van de sluiting al enige tijd gedetineerd was, maakt dit niet anders. De last tot sluiting is een maatregel die betrekking heeft op de woning en de bekendheid van de woning als drugspand en in mindere mate op de betrokken handelaar. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3502. Het aanbrengen van het pamflet, waarin onder meer staat dat de burgemeester de woning wegens overtreding van de Opiumwet voor drie maanden heeft gesloten, maakt de sluiting kenbaar. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit pamflet niet op de woning is aangebracht. Daarbij neemt de Afdeling de door de burgemeester overgelegde e-mail in aanmerking, waarin een ambtenaar die bij de sluiting aanwezig was de burgemeester mededeelt dat het pamflet is bevestigd op het rolluik van de voordeur van de woning aan de [locatie]. Dat de verhuurder in de woningsluiting aanleiding kan zien om de huurovereenkomst voor de woning te ontbinden en hem de komende jaren te verbieden zich opnieuw voor een sociale huurwoning in te schrijven, is gezien de ernst van de aangetroffen situatie niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die de sluiting onevenredig maakt. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat de hier aan de orde zijnde situatie vergelijkbaar is met de situatie die aan de orde was in de uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3251. Deze situaties verschillen in belangrijke mate van elkaar wat betreft de aard en hoeveelheid van de in de woning aangetroffen drugs en het bestaan van aanwijzingen voor handel in drugs vanuit de woning.

5.1. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling dat de burgemeester in het door [appellant] genoemde geval ook tot een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is overgegaan.

Conclusie

6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning [locatie] voor drie maanden te sluiten. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Borman w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018

589.