Uitspraak 201801080/1/A2


Volledige tekst

201801080/1/A2.
Datum uitspraak: 21 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 januari 2018 in zaak nr. 17/3379 in het geding tussen:

[appellant]

en

het College van Bestuur van de Gelderse Onderwijsgroep Quadraam (hierna: Quadraam).

Procesverloop

Bij e-mail van 22 februari 2017 heeft Quadraam geweigerd een door [appellant] verzocht besluit te nemen.

Bij besluit van 29 mei 2017 heeft Quadraam het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Quadraam heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.P. Boer, advocaat te Arnhem, en Quadraam, vertegenwoordigd door mr. W. Lindeboom, advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] was tijdens het schooljaar 2016/17 eindexamenleerling van het Stedelijk Gymnasium te Arnhem. Deze school behoort tot de Gelderse Onderwijsgroep Quadraam. In oktober en november 2016 vond een reeks gebeurtenissen plaats die verband houden met het psychisch welzijn van [appellant]. Tegen de wens van twee medeleerlingen in, en in weerwil van een contactverbod, heeft hij daarover herhaaldelijk contact gezocht met deze medeleerlingen. Het bevoegd gezag van de school heeft [appellant] een time-out opgelegd, wat inhoudt dat hij niet welkom was op school totdat afspraken konden worden gemaakt over zijn terugkeer en de voortzetting van het onderwijs. [appellant] is in november 2016 weer op school verschenen en heeft opnieuw contact gezocht met de medeleerlingen. Omdat daardoor is gebleken dat [appellant] niet akkoord kon gaan met de door Quadraam gestelde voorwaarden voor toelating tot het klassikaal onderwijs, heeft Quadraam [appellant] de toegang tot de school ontzegd en hem de gelegenheid geboden klassikaal onderwijs te volgen aan een andere school binnen de onderwijsgroep, het Olympus College te Arnhem, gevestigd op circa drie kilometer afstand van het Stedelijk Gymnasium.

2. [appellant] heeft Quadraam verzocht een besluit te nemen over het volgen van klassikaal onderwijs in zijn eigen klas aan het Stedelijk Gymnasium. Quadraam heeft daarop te kennen gegeven geen besluit te zullen nemen, omdat reeds afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop [appellant] kan deelnemen aan het onderwijs. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of dit een besluit is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), althans, een weigering om een besluit te nemen.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering van Quadraam om de door [appellant] gewenste beslissing te nemen geen weigering is om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voor die beslissing geen publiekrechtelijke grondslag bestaat. [appellant] is immers uitdrukkelijk niet het klassikaal onderwijs ontzegd, maar is de mogelijkheid geboden om feitelijk klassikaal onderwijs te volgen aan een andere school van Quadraam. [appellant] kon verder examenbegeleiding op het Stedelijk Gymnasium krijgen en zou daar formeel ook zijn opleiding afronden. Voor zover [appellant] zich niet kan vinden in de schorsing of verwijdering van het Stedelijk Gymnasium voor de duur van een aantal dagen, valt dat buiten de omvang van het geding. Het verzoek van 20 februari 2017 had immers slechts betrekking op het volgen van klassikaal onderwijs, aldus de rechtbank.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de weigering van Quadraam om een besluit te nemen over zijn toelating tot het klassikaal onderwijs, een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartoe voert [appellant] aan dat de Afdeling in haar uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2008:BC3065, heeft overwogen dat een beslissing rechtsgevolg heeft - en dus een rechtshandeling omvat - als zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. In zijn geval is het recht op klassikaal onderwijs aan het Stedelijk Gymnasium teniet gedaan, aldus [appellant].

4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1156, is er in de memorie van toelichting bij artikel 1:3 van de Awb (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 38-39) op gewezen dat het gebruik van het woord «rechtshandeling» duidelijk maakt dat het moet gaan om een besluit dat gericht is op rechtsgevolgen, waarmee uiteraard gedoeld is op externe rechtsgevolgen. Men kan immers slechts spreken van een rechtshandeling van een bestuursorgaan wanneer uit die handeling rechtsgevolgen ontstaan in de verhouding van het bestuursorgaan tot een of meer anderen. Beslissingen van een bestuursorgaan die een zuiver intern karakter hebben, zoals de bepaling van de prioriteit van te behandelen zaken, aanwijzingen over op te stellen stukken en dergelijke, zijn dus niet als besluiten in de zin van de wet aan te merken. Tot deze categorie van zaken behoren ook bij voorbeeld beslissingen over de interne gang van zaken zoals die binnen iedere dienst nodig zijn, ook binnen de krijgsmacht of een openbare school of universiteit. Vandaar dat beslissingen om een leerling die te laat komt, een middag te laten terugkomen of een extra les op te dragen, buiten het begrip besluit vallen. Het wordt eerst anders indien het bevoegd gezag van een school besluit een leerling van school te verwijderen, aangezien dat besluit van dien aard is dat het de rechtspositie van de leerling raakt, aldus de toelichting.

4.2. Naar het oordeel van de Afdeling behoort de mededeling van Quadraam, dat [appellant] geen klassikaal onderwijs meer zal volgen aan het Stedelijk Gymnasium, maar aan het Olympus College, tot de in de memorie van toelichting vermelde beslissingen over de interne gang van zaken zoals die nodig zijn binnen iedere dienst, waaronder een openbare school. Daarbij is in aanmerking genomen dat Quadraam zijn zorgplicht voor [appellant] heeft gehandhaafd. [appellant] bleef toegelaten tot het Stedelijk Gymnasium, maakte daar aanspraak op examenbegeleiding en zou daar zijn opleiding formeel afronden. [appellant] bleef ressorteren onder Quadraam en de publiekrechtelijke rechtsverhouding tussen hen is niet verbroken. De enkele omstandigheid dat [appellant] het klassikaal onderwijs voortaan diende te volgen op een andere school van Quadraam, maakt niet dat sprake is van een op rechtsgevolg gerichte beslissing. Van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is dan ook geen sprake. Vergelijk de uitspraak van 11 december 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF1747. Van een weigering een zodanig besluit te nemen kan daarom evenmin sprake zijn. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de schorsing of verwijdering van een aantal dagen van het Stedelijk Gymnasium buiten de omvang van het geding valt. Daartoe voert [appellant] aan dat deze maatregelen niet bij schriftelijk besluit zijn opgelegd, maar dat hij deze in bezwaar en beroep wel heeft bestreden.

5.1. Het verzoek van [appellant] van 20 februari 2017 heeft uitsluitend betrekking op het volgen van klassikaal onderwijs en niet op een schorsing of verwijdering. Dat [appellant] daar in bezwaar en beroep wel tegen zou zijn opgekomen, wat daar ook van zij, doet niet af aan de inhoud van het verzoek. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat de door [appellant] gestelde schorsing en verwijdering geen deel uitmaken van dit geding. Overigens heeft [appellant] geen begin van bewijs geleverd van de gestelde schorsing of verwijdering. Het ligt ook niet in de rede dat deze zich hebben voorgedaan, nu Quadraam [appellant], toen bleek dat geen overeenstemming kon worden bereikt over zijn bezoek van het Stedelijk Gymnasium, in de gelegenheid heeft gesteld om klassikaal onderwijs te volgen aan het Olympus College.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van [appellant] bestaat geen aanleiding.

8. Quadraam heeft de Afdeling verzocht [appellant] te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb kan een natuurlijke persoon slechts in de proceskosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Dit kan zich voordoen indien op grond van eerder over de aangelegenheid gedane rechterlijke uitspraken bij voorbaat onmiskenbaar vaststaat wat de uitkomst van de aangespannen procedure zal zijn. Het instellen van beroep heeft dan geen redelijke zin. Naar het oordeel van de Afdeling is daarvan in dit geval geen sprake, omdat dit de eerste procedure over deze kwestie is die bij de Afdeling voorligt. De Afdeling acht dan ook geen termen aanwezig om [appellant] te veroordelen tot de vergoeding van de bij Quadraam in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen kosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.

w.g. Verheij w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018

799.