Uitspraak 201400623/1/R1


Volledige tekst

201400623/1/R1.
Datum uitspraak: 9 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-Het-Zelf Center B.V. (hierna gezamenlijk: Praxis), beide gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. De Veegtes IV, gevestigd te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, en andere,
3. [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B], beide gevestigd te [plaats],
4. [appellante sub 4], gevestigd te [plaats], en Bricorama B.V., gevestigd te Breda,

en

de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2013, kenmerk 2013, 83, heeft de raad het bestemmingsplan "Bauhaus" vastgesteld (hierna: het oorspronkelijke besluit).

Tegen het oorspronkelijke besluit hebben Praxis, De Veegtes IV en andere, [appellante sub 4] en Bricorama, [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B] beroep ingesteld.

Bij besluit van 17 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Bauhaus" gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).

Tegen het herstelbesluit hebben Praxis, De Veegtes IV en andere, [appellante sub 4] en Bricorama, [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2015, waar Praxis en De Veegtes IV en andere, vertegenwoordigd door mr. A.J. van der Ven, advocaat te Den Haag, [appellante sub 4] en Bricorama, vertegenwoordigd door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B], vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, mr. R.P.M. Keulers en ir. drs. R.H. Heijstee, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Twenthe Projecten B.V., vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De procedure

2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

2.1. De Afdeling merkt het herstelbesluit aan als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, nu dit besluit voorziet in vervanging van het bij het oorspronkelijk besluit vastgestelde bestemmingsplan en betrekking heeft op dezelfde planologische ontwikkeling waarop ook het herstelbesluit ziet en waartegen de beroepen van Praxis, De Veegtes IV en andere, [appellante sub 4] en Bricorama, [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B] zijn gericht. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, hebben hun beroepen tegen het oorspronkelijke besluit van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit.

Het plan

3. Het plan voorziet bij recht in perifere detailhandel in de vorm van een bouwmarkt van ongeveer 8.165 m² bedrijfsvloeroppervlak (hierna: bvo) met een daarbij behorend tuincentrum van ongeveer 5.145 m² bvo en een drive-in van ongeveer 3.700 m² bvo. Ten behoeve daarvan voorziet het plan in de verplaatsing van de bestaande garage van het betreffende perceel naar een ander perceel binnen het plangebied, waarbij een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk maakt om ter plaatse van deze garage twee perifere detailhandelsvestigingen te realiseren. Voorts worden onder meer parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt.

Het plangebied maakt deel uit van het bedrijventerrein Veegtes, gelegen aan de noordzijde van Venlo. Het ligt op de hoek van de Nijmeegsestraat en de Laurens Janszoon Costerstraat en in de directe nabijheid van winkelcentrum Trefcenter.

Ontvankelijkheid

4. Het beroep van De Veegtes IV en anderen is ingesteld door de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Breevast, Breevast Invest, De Veegtes I, De Veegtes IV, Hypermarkten Holland en Woonboulevard Venlo.

4.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

4.2. De Veegtes IV is eigenaar van de percelen Nijmeegseweg 2 tot en met 28 (even nummers) behoudens het perceel Nijmeegseweg 6. Niet in geschil is dat deze percelen in erfpacht zijn uitgegeven aan Hypermarkten Holland en dat De Veegtes I enig aandeelhouder is van De Veegtes IV, Woonboulevard Venlo enig aandeelhouder van De Veegtes I, Breevast Invest enig aandeelhouder van Woonboulevard Venlo en dat Breevast enig aandeelhouder is van Breevast Invest. [appellante sub 3B] is huurder van gronden en opstallen aan de Nijmeegseweg. Ter zitting is gebleken dat [appellante sub 3A] enig aandeelhouder is van [appellante sub 3B].

Gelet op het voorgaande hebben De Veegtes I, Woonboulevard Venlo, Breevast Invest, Breevast en [appellante sub 3A] geen rechtstreeks maar slechts een afgeleid belang bij de vaststelling van het onderhavige plan. De conclusie is derhalve dat deze besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. Derhalve is het beroep van De Veegtes IV en anderen slechts ontvankelijk voor zover ingesteld door De Veegtes IV en Hypermarkten Holland. Het beroep van [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B] is slechts ontvankelijk voor zover ingesteld door [appellante sub 3B].

4.3. Hierna zal het beroep van De Veegtes IV en anderen, voor zover ontvankelijk, worden aangeduid als het beroep van De Veegtes IV en Hypermarkten Holland.

Behoefte

5. Praxis, De Veegtes IV en Hypermarkten Holland, [appellante sub 3B] en Bricorama betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), nu daaruit volgt dat moet worden gemotiveerd dat sprake is van een actuele regionale behoefte en daarvan uit kwantitatief noch kwalitatief oogpunt sprake is. Daartoe voeren zij onder meer aan dat de raad zich niet heeft mogen baseren op het onderzoek "Venlo, Ruimtelijk-functionele effecten-analyse vestiging bouw- & tuinmarkt" van BRO van 11 oktober 2013 en de aanvullende notitie "Venlo, vestiging Bauhaus, oplegnotitie effecten" van BRO van 28 oktober 2014 (hierna: de BRO-rapporten). De raad heeft miskend dat de realisering van het plan zal leiden tot een onaanvaardbare leegstand door de sluiting van andere bouwmarkten en speciaalzaken in Venlo en de regio. Praxis verwijst in dit kader naar de door haar in het geding gebrachte rapporten van Goudappel Coffeng van 27 augustus 2013, 14 februari 2014 en 18 december 2014. Het voorgaande klemt volgens Praxis temeer, omdat de winkelleegstand in Venlo in de huidige situatie hoog is, namelijk 11,2%. Praxis, De Veegtes IV en Hypermarkten Holland, [appellante sub 3B] en [appellante sub 4] en Bricorama voeren voorts aan dat Bauhaus zich niet onderscheidt van het al bestaande aanbod en daaraan geen kwalitatieve toevoeging is. [appellante sub 4] en Bricorama betogen voorts dat ook geen behoefte bestaat aan het maximale oppervlak van 3.500 m² aan perifere detailhandel dat met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.5, van de planregels mogelijk wordt gemaakt ter plaatse van de gronden met de bestemming "Bedrijf".

5.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

5.2. Twenthe Projecten en de raad beroepen zich erop dat niet duidelijk is waarom artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro strekt tot bescherming van de belangen van appellanten. Derhalve staat volgens hen artikel 8:69a van de Awb in de weg aan vernietiging van het besluit.

5.3. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

5.4. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met deze bepaling de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

5.5. Praxis en [appellante sub 3B] zijn gevestigd naast de gronden in het plangebied. Zij stellen dat als gevolg van het voorliggende plan leegstand kan ontstaan in de omgeving van hun bedrijf, reeds omdat niet is uitgesloten dat het met het plan voorziene bedrijfspand leeg zal komen te staan. Leegstand kan volgens hen leiden tot verloedering. Praxis en [appellante sub 3B] stellen er met het oog op hun ondernemingsklimaat belang bij te hebben verloedering in de omgeving te voorkomen. Gelet hierop ziet de Afdeling derhalve geen grond voor het oordeel dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belang. Dat Praxis ook als concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment als Bauhaus leidt in dit geval niet tot een ander oordeel, nu Praxis in deze procedure niet alleen opkomt voor haar concurrentiebelang.

5.6. Bricorama is werkzaam als concurrent in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied als Bauhaus. Zij exploiteert een vestiging van Karwei op een afstand van ongeveer 4,3 km hemelsbreed van de gronden in het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 20 mei 2015 in zaak nr. 201403699/1/R2 geldt voor een concurrent die kwalificeert als belanghebbende bij het besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb omdat zijn onderneming actief is in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied dat feiten en omstandigheden naar voren dienen te komen die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden, voor zover zij de rechtsregel van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in rechte inroepen. Ter zitting heeft Bricorama verklaard dat de vestiging van Bauhaus zou kunnen leiden tot de sluiting van Praxis Tuincentrum, welk tuincentrum is gevestigd naast Karwei. De raad heeft dit bevestigd. Bricorama stelt dat het plan derhalve gevolgen kan hebben voor het ondernemingsklimaat in haar omgeving. Nu Karwei en Praxis Tuincentrum naast elkaar zijn gelegen op een terrein waar voor het overige geen publiekstrekkers zijn gevestigd, zal de eventuele leegstand van het pand van Praxis Tuincentrum naar het oordeel van de Afdeling relevant kunnen zijn voor het ondernemingsklimaat van Bricorama. Derhalve wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van Bricorama.

[appellante sub 4] is eveneens als concurrent werkzaam in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied als de voorziene vestiging van Bauhaus. Zij exploiteert een vestiging van Gamma op een afstand van ongeveer 2,4 km hemelsbreed van de gronden in het plan. [appellante sub 4] heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat vanwege de geïsoleerde ligging van Gamma geen relevante leegstand kan ontstaan in haar omgeving die wordt veroorzaakt door het aan de orde zijnde plan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd over het ontstaan van onaanvaardbare leegstand als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom wordt, gelet op artikel 8:69a van de Awb, afgezien van een inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellante sub 4] terzake heeft aangevoerd.

5.7. De raad stelt op grond van de BRO-rapporten dat het plan - in ieder geval in kwalitatief opzicht - voorziet in een actuele regionale behoefte, dat er geen reële andere vestigingsmogelijkheden voor de voorziene bouw- en tuinmarkt beschikbaar zijn in de regio Venlo en dat niet hoeft te worden gevreesd voor onaanvaardbare structurele leegstand, gelet op de beperkte gevolgen voor het bestaand aanbod en de mogelijkheden voor herinvulling van eventuele leegkomende panden.

Wat de kwantitatieve behoefte betreft, blijkt volgens de raad uit de BRO-rapporten dat er uitbreidingsruimte is binnen de doe-het-zelf branche (tussen de 3.935 en 5.385 m² winkelvloeroppervlakte (wvo)) en de tuincentrum-branche (ongeveer 1.120 m² wvo). De raad stelt met betrekking tot de kwalitatieve behoefte dat het om een nieuwe formule in Venlo en omgeving gaat die de keuzemogelijkheden vergroot en relatief veel bezoekers van buiten de stad, ook vanuit verder gelegen (Duitse) plaatsen, zal trekken.

5.8. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2014 in zaak nr. 201303469/1/R3 dient bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Voor detailhandel betekent dit dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Inzichtelijk moet zijn gemaakt dat het plan niet een zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal leiden. Hieruit volgt dat de enkele omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche niet betekent dat de ontwikkeling in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro.

5.9. Niet in geschil is dat de vestiging van Bauhaus zal leiden tot een overaanbod in de doe-het-zelf- en tuinartikelenbranche. De BRO-rapporten en de in het geding gebrachte rapporten van Goudappel Coffeng van 27 augustus 2013, 14 februari 2014 en 18 december 2014 komen tot verschillende conclusies over de mate waarin marktruimte aanwezig is in de doe-het-zelfbranche. Goudappel Coffeng concludeert dat de marktruimte in de doe-het-zelfbranche 3.500 m² wvo bedraagt, terwijl de marktruimte volgens BRO maximaal 5.385 m² bedraagt. De marktruimte voor de tuinartikelenbranche bedraagt volgens BRO 1.500 m² wvo, hetgeen in de rapporten van Goudappel Coffeng niet is bestreden.

5.10. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat de BRO-rapporten voldoende gegevens bevatten om te kunnen dienen als een onderzoek naar de actuele regionale behoefte zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Niet in geschil is dat de vestiging van Bauhaus op het bedrijventerrein Veegtes ten koste kan gaan van andere verkooppunten in de doe-het-zelf- en tuinartikelenbranche in de regio. De raad is van opvatting dat dit verdringingseffect, ook als het zo groot zou zijn als waarvan in de rapporten van Goudappel Coffeng is uitgegaan, niet leidt tot een vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening onaanvaardbare leegstand. Hij stelt dat naar verwachting hooguit één bestaande bouwmarkt uit de markt gedrukt zou kunnen worden. Volgens de raad is er op bedrijventerrein Veegtes op dit moment enkel frictieleegstand. Bovendien wijst de raad op de planologische mogelijkheid dat zich in een vrijkomend pand andere perifere detailhandel of andere bedrijvigheid zal vestigen wanneer een bouwmarkt in het verzorgingsgebied moet sluiten.

Praxis, De Veegtes IV en Hypermarkten Holland, [appellante sub 3B] en Bricorama hebben daartegenover gesteld dat de marktsituatie en de mogelijkheden om huurders te vinden die bereid zijn de volle huurprijs te betalen, minder gunstig zijn dan waarvan de raad is uitgegaan. Praxis wijst erop dat het leegstandspercentage van 11,2% in brutovloeroppervlak voor Venlo reeds hoog is. Deze stellingen acht de Afdeling ontoereikend voor twijfel aan de redelijkheid van het standpunt van de raad dat voor onaanvaardbare structurele leegstand niet behoeft te worden gevreesd. Te minder nu niet aannemelijk is gemaakt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het leegstandspercentage gerekend in winkelvloeroppervlak slechts vijf tot tien procent bedraagt. Het betoog dat de ontwikkeling in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, faalt.

Het betoog dat Bauhaus zich niet onderscheidt van het al bestaande aanbod en daaraan geen kwalitatieve toevoeging is, behoeft geen bespreking, omdat dit voor het oordeel niet relevant is.

Beleid

6. Praxis betoogt dat voor de vaststelling van het plan ten onrechte is uitgegaan van het gemeentelijke beleid in de nota "Naar een nieuw PDV beleid" uit mei 2008, waarin staat dat het wenselijk is een megabouwmarkt te vestigen in de nabijheid van ’t Trefcenter. Hiertoe stelt zij dat dit beleid is achterhaald.

6.1. De raad stelt dat in het najaar van 2012 is onderzocht of het ruimtelijk-economisch beleid ten aanzien van perifere detailhandelsvestigingen en -locaties in de PDV-nota "Naar een nieuw beleid" van mei 2008 nog toereikend is. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het onderzoek "Haalbaarheid en effecten detailhandel op perifere locaties" van BRO van 25 januari 2013. In het onderzoek staat dat het vigerende beleid om PDV-winkels te concentreren op of nabij het Trefcenter nog steeds een goede basis vormt om actuele ruimtelijke keuzes op te baseren. Gelet op het voorgaande volgt de Afdeling het betoog van Praxis niet dat is uitgegaan van gemeentelijk beleid dat ten tijde van de vaststelling van het plan was achterhaald. Het betoog faalt.

7. Praxis betoogt voorts dat de vestiging van Bauhaus in strijd is met de "Detailhandelsvisie Provincie Limburg" van 18 december 2011, waarin staat dat in kwantitatief en kwalitatief opzicht in Limburg, met uitzondering van Maastricht, geen uitbreidingsruimte bestaat voor perifere detailhandel. [appellante sub 4] en Bricorama voeren aan dat ook uit het beleid "Programma Werklocaties Limburg 2020" volgt dat detailhandel op bedrijventerrein Veegtes niet wenselijk is. [appellante sub 4] en Bricorama wijzen erop dat strijd met het provinciaal beleid nog uitdrukkelijker blijkt uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg van 2014 dat is vastgesteld na de datum van het bestreden besluit. Ten onrechte is vooruitlopend op de vaststelling hiervan, geen rekening gehouden met dit beleid.

7.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid. Wel dient de raad met het provinciale beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

Niet is betwist dat rekening is gehouden met de "Detailhandelsvisie Provincie Limburg" en het "Programma Werklocaties Limburg 2020". De gestelde strijd met deze documenten is op zich beschouwd niet toereikend voor het oordeel dat de wijze waarop de raad het provinciaal beleid in zijn belangenafweging heeft betrokken, niet redelijk is te achten.

De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening hoefde te houden met de wijziging van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg na de datum van het bestreden besluit.

De betogen falen.

Parkeren

8. Praxis en De Veegtes IV en Hypermarkten Holland betogen dat bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen ten onrechte is uitgegaan van het concrete bouwplan voor Bauhaus en niet van de maximale planologische mogelijkheden van het plan.

8.1. De raad heeft ter zitting verklaard dat het plan het mogelijk maakt te voorzien in de parkeerbehoefte ervan, ook indien wordt uitgegaan van een hogere parkeerbehoefte dan welke ten behoeve van het bouwplan nodig is. Praxis, De Veegtes IV en Hypermarkten Holland hebben dit niet bestreden. De Afdeling acht niet aannemelijk dat het aspect parkeren aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.

9. Praxis betoogt dat de situering van de parkeerplaatsen ten onrechte niet nader is aangeduid op de verbeelding. Zij vreest dat de ligging van de parkeerplaatsen van Bauhaus niet zal aansluiten op het parkeerterrein van Trefcenter, waardoor van de door raad beoogde synergie tussen het Trefcenter en Bauhaus weinig sprake zal zijn.

9.1. De raad acht het niet nodig dat de parkeerplaatsen van Bauhaus aansluiten op het parkeerterrein van Trefcenter. Hij stelt dat de directe synergie tussen Bauhaus en het in het Trefcenter aanwezige woon- en winkelaanbod misschien niet heel groot zal zijn, maar dat het plan wel leidt tot een functionele versterking. Vooral omdat een grote zaak als Bauhaus ook klanten van verder weg trekt, kan het gevestigde aanbod hier ook van profiteren. Dit kan volgens de raad direct via combinatiebezoek en indirect door een vergroting van de bekendheid van de locatie. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Dit betoog faalt.

10. [appellante sub 3B] wil perifere detailhandel ontwikkelen op gronden direct grenzend aan het plangebied. Zij betoogt dat hier in het kader van het voorliggende plan ten onrechte geen rekening mee is gehouden.

10.1. Vaststaat dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan overleg is gevoerd over het initiatief van [appellante sub 3B]. De raad stelt dat dit overleg niet heeft geleid tot een voldoende concreet plan waarmee in het kader van het voorliggende bestemmingsplan rekening kon worden gehouden. Ter zitting is vast komen te staan dat [appellante sub 3B] niet een concreet plan heeft overgelegd van een door haar gewenst bouwinitiatief. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een onvoldoende concreet plan van [appellante sub 3B] was waarmee de raad bij de besluitvorming over het bestemmingsplan rekening heeft kunnen houden.

Het betoog faalt.

Conclusie herstelbesluit

11. De beroepen tegen het herstelbesluit zijn ongegrond.

Conclusie oorspronkelijke besluit

12. Nu blijkens hetgeen hiervoor is overwogen de beroepen tegen het herstelbesluit niet leiden tot een vernietiging van dat besluit, wordt het besluit van 17 december 2014 onherroepelijk. Hieruit volgt dat aan het oorspronkelijke besluit in zoverre geen betekenis meer toekomt. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van dit beroep, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat Praxis, De Veegtes IV en Hypermarkten Holland, [appellante sub 4] en Bricorama en [appellante sub 3B] in zoverre geen procesbelang meer hebben. In verband hiermee dienen hun beroepen tegen het besluit van 27 november 2013 niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Proceskosten

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 27 november 2013 niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. De Veegtes IV en andere, voor zover ingesteld door de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Breevast, Breevast Invest, De Veegtes I en Woonboulevard Venlo, en het beroep van [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B], voor zover ingesteld door [appellante sub 3A], tegen het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 17 december 2014 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Bauhaus", niet-ontvankelijk;

III. verklaart de beroepen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-Het-Zelf Center B.V., de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid B.V. De Veegtes IV en Hypermarkten Holland B.V, [appellante sub 3B] en [appellante sub 4] en Bricorama B.V., tegen het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 17 december 2014 tot wijziging van het bestemmingsplan "Bauhaus" ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Priem
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015

646.