Uitspraak 201403208/1/R4


Volledige tekst

201403208/1/R4.
Datum uitspraak: 20 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van
artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], h.o.d.n. [bedrijf], gevestigd te Papendrecht,
2. de vereniging Vereniging van Eigenaars "Tricht Staete", gevestigd te Papendrecht (hierna: de vereniging),

en

de raad van de gemeente Papendrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Slobbengors" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en de vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1], de vereniging en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2015, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door H. de Jong, de vereniging, vertegenwoordigd door G.G.M. van Rheenen, bijgestaan door mr. T. Pothast, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Soons, drs. A. Nederlof, drs. E. Feenstra, allen werkzaam bij de gemeente, en door J.J. van Dijk-de Bakker, werkzaam bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, zijn verschenen.

De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de vereniging in de gelegenheid te stellen te reageren op de door de raad bij brief van 12 maart 2015 ingediende nadere stukken.

Bij brief van 8 april 2015 heeft de vereniging gereageerd op de door de raad ingediende nadere stukken. Deze brief is aan de raad toegezonden.

Bij brief van 14 april 2015 heeft de raad gereageerd op de brief van de vereniging van 8 april 2015.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten. Vervolgens is met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

3. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor het gebied Slobbengors gelegen aan de zuidwestzijde van Papendrecht. Het gebied Slobbengors bestaat uit een bedrijventerrein waar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fokker Aerostructures B.V. (hierna: Fokker) is gevestigd en een groene zone met sport- en recreatieve voorzieningen. Aan de westzijde van het plangebied, in de punt van het huidige sportpark, wordt in het plan voorzien in de bouw van een nieuw kantoorgebouw dat dienst zal doen als nieuw hoofdkantoor voor Fokker.

Het beroep van [appellante sub 1]

4. De raad stelt dat [appellante sub 1] geen belanghebbende is bij het besluit tot vaststelling van het plan, nu zij niet in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied is gevestigd en haar bedrijfsbelangen niet door het plan worden geschaad.

4.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

4.2. [appellante sub 1] is geen eigenaar dan wel anderszins gerechtigde van gronden in het plangebied. Zij heeft evenmin feiten en omstandigheden aangevoerd in verband waarmee moet worden geoordeeld dat zij een objectief belang heeft dat rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt. Het betoog dat zij als projectontwikkelaar betrokken is bij de ontwikkeling van bedrijfsmatig onroerend goed in onder meer de gemeente Papendrecht is hiertoe onvoldoende. Gelet hierop is [appellante sub 1] geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het bestreden besluit. Zij kan daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, dan ook geen beroep instellen.

5. Het beroep van [appellante sub 1] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van de vereniging

Ingetrokken beroepsgronden

6. De vereniging heeft de beroepsgrond dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld alsmede de beroepsgrond dat de kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan en de kennisgeving van het bestemmingsplan op onjuiste wijze zijn geschied, ter zitting ingetrokken.

Procedureel

7. De vereniging beklaagt zich erover dat de raad het plan in verschillende besloten vergaderingen voorafgaand aan de vaststelling daarvan aan de orde heeft gesteld.

7.1. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan in een openbare raadsvergadering is vastgesteld. Voorts staat in het beroepschrift van de vereniging dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een openbare commissievergadering heeft plaatsgevonden. Gelet hierop alsmede op de omstandigheid dat de Wro zich er niet tegen verzet dat het bestemmingsplan voorafgaand aan de vaststelling daarvan in besloten raadsvergaderingen aan de orde wordt gesteld, ziet de Afdeling in de klacht van de vereniging over de besloten raadsvergaderingen geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

8. De vereniging betoogt dat de planregels wat betreft de maximaal toegestane oppervlakte aan kantoorruimte binnen het plangebied rechtsonzeker zijn. Hiertoe voert zij onder meer aan dat onduidelijk is wat in de planregels onder bestaande bedrijfsmatige activiteiten moet worden verstaan. Tevens voert zij in dit verband aan dat in de definitiebepalingen van het begrip brutovloeroppervlak ten onrechte niet is aangesloten bij een NEN-norm.

8.1. Aan de gronden in het noordelijke deel van het plangebied ter plaatse van het bestaande bedrijventerrein is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Aan de gronden in het westelijke deel van het plangebied ter plaatse van het voorziene kantoorgebouw zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "kantoor" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef onder d, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "kantoor" uitsluitend bestemd voor bedrijfsgebonden kantoren.

Ingevolge het bepaalde onder k zijn zelfstandige kantoren binnen de bestemming "Bedrijventerrein" niet toegestaan.

Ingevolge het bepaalde onder l geldt voor bedrijfsgebonden kantoren tevens het bepaalde in lid 3.3.1, onder c, d en e, van de planregels.

Ingevolge lid 3.3.1, onder c, zijn bedrijfsgebonden kantoren toegestaan, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren per bedrijf niet meer bedraagt dan 50% van de totale brutovloeroppervlakte, met dien verstande dat de brutovloeroppervlakte per bedrijf niet meer mag bedragen dan 3.000 m2.

Ingevolge het bepaalde onder d geldt in aanvulling op het bepaalde onder c dat de totale brutovloeroppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren ten behoeve van de bestaande bedrijfsmatige activiteiten niet meer mag bedragen dan 5.000 m2 plus de brutovloeroppervlakte genoemd onder e.

Ingevolge het bepaalde onder e is in afwijking van het bepaalde onder c ter plaatse van de aanduiding "kantoor", ten behoeve van de bedrijven die binnen deze bestemming zijn toegestaan, een brutovloeroppervlakte aan bedrijfsgebonden kantoren toegestaan van 6.000 m2.

Ingevolge artikel 1, lid 1.8, wordt onder bedrijfsvloeroppervlak/brutovloeroppervlak (bvo) verstaan de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

Ingevolge lid 1.23 wordt onder brutovloeroppervlakte van een gebouw verstaan de som van de oppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten; daartoe behoren ook de oppervlakte van een trapgat, liftschacht en leidingschacht op elk vloerniveau alsmede de oppervlakte van een vrijstaande uitwendige kolom, indien deze groter is dan 0,5 m2; de oppervlakte van buitenruimten zoals loggia’s, balkons, niet gesloten galerijen, dakterrassen en dergelijke worden niet tot de brutovloeroppervlakte gerekend.

8.2. De raad heeft toegelicht dat met artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder c tot en met e, van de planregels is beoogd te waarborgen dat in het plangebied voor alle ter plaatse reeds gevestigde en nog te vestigen bedrijven in totaal maximaal 11.000 m2 aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan, waarvan maximaal 6.000 m2 ter plaatse van de aanduiding "kantoor" waar het nieuwe kantoorgebouw is voorzien en maximaal 5.000 m2 op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied. Ter zitting heeft de raad erkend dat in artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder d, van de planregels echter onvoldoende is gewaarborgd dat voor alle op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied gevestigde of nog te vestigen bedrijven in totaal maximaal 5.000 m2 aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan, omdat deze planregel uitsluitend betrekking heeft op de bestaande bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied. Nu de raad in zoverre niet heeft bereikt wat hij heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

8.3. Wat het betoog van de vereniging betreft dat tevens onduidelijk is wat in de planregels onder brutovloeroppervlak moet worden verstaan, overweegt de Afdeling dat gelet op artikel 1, lid 1.8 en lid 1.23, van de planregels in het plan twee verschillende definitiebepalingen van het begrip brutovloeroppervlak zijn opgenomen. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat in artikel 1, lid 1.23, van de planregels de juiste definitie van het begrip brutovloeroppervlakte is opgenomen en dat lid 1.8 van de planregels kan komen te vervallen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

8.4. Ten aanzien van het betoog van de vereniging dat de raad in de definitiebepaling van het begrip brutovloeroppervlakte ten onrechte geen aansluiting heeft gezocht bij een NEN-norm overweegt de Afdeling dat, daargelaten of wat betreft de uitleg van het begrip brutovloeroppervlakte een NEN-norm in de planregels had kunnen worden opgenomen, de vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat de thans in artikel 1, lid 1.23, van de planregels opgenomen definitie tot onduidelijkheid zou kunnen leiden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in artikel 1, lid 1.23, van de planregels opgenomen definitie rechtsonzeker is.

Het betoog faalt.

9. De vereniging vreest dat na de realisatie van het in het plan voorziene kantoorgebouw het aantal verkeersbewegingen in en nabij het plangebied zal toenemen. Volgens de vereniging zal deze toename van het aantal verkeersbewegingen leiden tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van de aan de westzijde van het plangebied grenzende appartementen van haar leden. Het "Integraal milieuadvies Bestemmingsplan Slobbengors" van 12 juni 2013 van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: het milieuadvies), dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, bevat een ontoereikend onderzoek naar deze geluidhinder, aldus de vereniging. Hiertoe voert zij aan dat in het milieuadvies er ten onrechte van wordt uitgegaan dat de bouw van het nieuwe kantoorgebouw slechts een toename van 500 m2 kantooroppervlak in het plangebied tot gevolg heeft. Daarnaast voert de vereniging aan dat Fokker voornemens is haar productiecapaciteit in het plangebied uit te breiden, hetgeen volgens haar eveneens een toename van het aantal verkeersbewegingen in en nabij het plangebied tot gevolg zal hebben. De vereniging stelt in dit verband dat de ontsluitingsmogelijkheid aan de westzijde van het plangebied nabij de appartementen van haar leden een smalle dijk betreft die niet is berekend op een toenemend aantal verkeersbewegingen.

9.1. De gevolgen van de ingebruikname van extra kantoorruimte in het plangebied voor de geluidbelasting ter plaatse van de woningen nabij het plangebied zijn onderzocht in het bij de plantoelichting gevoegde milieuadvies. In het milieuadvies staat dat er in het akoestisch onderzoek van is uitgegaan dat de realisatie van het in het plan voorziene kantoorgebouw tot gevolg heeft dat het kantooroppervlak in het plangebied met ongeveer 500 m2 zal toenemen. De raad heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat van de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande 9.888 m2 aan kantooroppervlak in het plangebied ongeveer 5.500 m2 zal worden verplaatst naar het in het plan voorziene nieuwe kantoorgebouw, waardoor de realisatie van het kantoorgebouw - gelet op het voor dit gebouw maximaal toegestane brutovloeroppervlak van 6.000 m2 - een toename van ongeveer 500 m2 kantooroppervlak in het plangebied tot gevolg heeft. In de plantoelichting staat dat gelet op deze toename het totale kantooroppervlak in het plangebied zal wijzigen van 9.888 m2 naar 10.389 m2. Nu de raad gelet op hetgeen hiervoor onder 8.2 is overwogen daarentegen heeft beoogd maximaal 11.000 m2 aan kantooroppervlak in het plangebied planologisch mogelijk te maken en niet maximaal 10.389 m2, is in het plan voorzien in een toename van 1.112 m2 aan kantooroppervlak en niet van ongeveer 500 m2 waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan. De Afdeling is dan ook van oordeel dat aan het plan geen toereikend akoestisch onderzoek ten grondslag is gelegd waarop de raad zich bij het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen baseren. Het plan is dan ook in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.

Het betoog slaagt in zoverre.

9.2. De raad heeft voorts ter zitting gesteld dat bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met de extra verkeersbewegingen en de daarmee gepaard gaande toename van geluid als gevolg van een uitbreiding van de productiecapaciteit van Fokker in het plangebied. De raad heeft daartoe verwezen naar het milieuadvies waarin staat dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met een verkeerstoename van maximaal 121 motorvoertuigbewegingen per etmaal als gevolg van het ontwikkelen van bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse van de bestaande kantoren op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied. De vereniging heeft deze toelichting van de raad niet weersproken. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat in het aan het plan ten grondslag gelegde milieuadvies ten onrechte geen rekening is gehouden met de akoestische gevolgen van een toename van het aantal verkeersbewegingen in en nabij het plangebied als gevolg van een uitbreiding van de productiecapaciteit van Fokker in het plangebied.

Het betoog faalt in zoverre.

9.3. Ten aanzien van het betoog van de vereniging dat de ontsluitingsmogelijkheid aan de westzijde van het plangebied nabij de appartementen van haar leden een smalle dijk betreft die niet is berekend op een toenemend aantal verkeersbewegingen, overweegt de Afdeling dat een beoordeling van dit betoog uitsluitend mogelijk is nadat het hiervoor onder 9.1 geconstateerde gebrek is hersteld. Gelet hierop zal de Afdeling dit betoog in de einduitspraak beoordelen.

10. De vereniging betoogt voorts dat de ingebruikname van het in het plan voorziene kantoorgebouw een hoge parkeerdruk in en nabij het plangebied tot gevolg heeft. Hiertoe voert zij aan dat de raad bij de vaststelling van het plan er ten onrechte van is uitgegaan dat in de extra parkeerbehoefte kan worden voorzien door gebruik te maken van de bestaande openbare parkeerplaatsen in en nabij het plangebied.

10.1. In de plantoelichting staat dat de huidige parkeercapaciteit op het bestaande bedrijventerrein van Fokker en langs de in het plangebied gelegen Industrieweg in totaal 843 parkeerplaatsen bedraagt. Tevens staat in de plantoelichting dat de parkeerbehoefte bij gebruik van het zuidelijke deel van het plangebied ten behoeve van sportvoorzieningen gelijktijdig met een maximale bezetting van het bestaande bedrijventerrein op basis van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 317 "kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: de CROW-publicatie) 793 parkeerplaatsen bedraagt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het overschot van 50 parkeerplaatsen op basis van de parkeernormen uit de CROW-publicatie ruim voldoende is om te voorzien in de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ingebruikname van het in het plan voorziene kantoorgebouw. Hetgeen de vereniging heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om dit standpunt onjuist te achten. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ingebruikname van het nieuwe kantoorgebouw geen onaanvaardbare parkeeroverlast in en nabij het plangebied tot gevolg heeft. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat de vraag naar parkeerplaatsen bij gebruik van het bedrijventerrein en de sportvoorzieningen niet gelijktijdig zal ontstaan, nu de sportvoorzieningen hoofdzakelijk ’s avonds en in het weekend buiten de kantoortijden worden gebruikt, hetgeen de Afdeling niet onaannemelijk acht.

Het betoog faalt.

11. De vereniging betoogt verder dat de realisatie van het in het plan voorziene kantoorgebouw zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van kantoorruimte in de regio van het plangebied. De vereniging voert hiertoe aan dat in de "Kantorenstrategie Drechtsteden 2013" (hierna: de Kantorenstrategie) staat dat in de regio van Papendrecht sprake is van een overschot aan kantoorruimte. Tevens betoogt de vereniging dat voor zover met het in het plan voorziene kantoorgebouw wel wordt voorzien in een actuele regionale behoefte, niet is onderzocht in hoeverre ook elders in de regio binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in deze actuele regionale behoefte. Gelet hierop is het plan volgens de vereniging vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

11.1. Ingevolge artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge het bepaalde onder i, wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

11.2. Gelet op de omstandigheid dat ingevolge artikel 3, lid 3.3.1, aanhef en onder e, van de planregels in het plangebied een nieuw kantoorgebouw is toegestaan met een brutovloeroppervlak van maximaal 6.000 m2 alsmede op de omstandigheid dat dit gebouw is voorzien ter plaatse van een bestaand sportpark waar in het voorheen geldende bestemmingsplan geen kantoorgebouw was toegestaan, voorziet het plan in een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, en artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

11.3. In de Kantorenstrategie is de vraag naar en het aanbod van kantorenlocaties in de Drechtstedengemeenten, waartoe de gemeente Papendrecht behoort, regionaal afgestemd. De realisatie van het in het plan voorziene kantoorgebouw is onderdeel van de in de Kantorenstrategie geanalyseerde planvoorraad aan nieuwe kantoorruimte in de Drechtstedengemeenten in de periode tot 2020. In de memo "Toetsing BP Slobbengors aan ladder voor duurzame verstedelijking" van Rho adviseurs voor leefruimte van 3 maart 2015 (hierna: de memo) staat dat ondanks dat de in de Kantorenstrategie geanalyseerde planvoorraad groter is dan de in de Kantorenstrategie voorspelde behoefte aan nieuwe kantoorruimte in de periode tot 2020, het in het plan voorziene kantoorgebouw niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van kantoorruimte in de regio van het plangebied. Daartoe is in de memo onder meer toegelicht dat de in de Kantorenstrategie geanalyseerde planvoorraad gedeeltelijk is gereduceerd. Gelet hierop, op de omstandigheid dat het nieuwe kantoorgebouw zal worden gebruikt door Fokker, welk bedrijf reeds in het plangebied is gevestigd, en op de omstandigheid dat met het nieuwe kantoorgebouw zal worden voorzien in een gedeeltelijke verplaatsing van bestaande kantoorruimte in het plangebied, heeft de raad zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de realisatie van het in het plan voorziene kantoorgebouw niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van kantoorruimte in de regio van het plangebied.

11.4. De Afdeling is voorts van oordeel dat het kantoorgebouw is voorzien in bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro. Daartoe overweegt de Afdeling dat de gronden waarop het kantoorgebouw is voorzien in het voorheen geldende bestemmingsplan waren bestemd als "Recreatieve doeleinden (R)" met de subbestemming "sportvelden (Rs)", welke sportvelden, gelet op de ligging aangrenzend aan een bedrijventerrein en de woonbebouwing van Papendrecht en voorts omsloten door druk bevaren water, kunnen worden aangemerkt als openbare en sociaal-culturele voorzieningen alsmede stedelijk groen behorende bij het woongebied van Papendrecht.

11.5. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld.

Het betoog faalt.

12. Voor zover de vereniging verder heeft beoogd te betogen dat de vrees bestaat dat het nieuwe kantoorgebouw binnen de planperiode leeg zal komen te staan, nu ingevolge de planregels ter plaatse uitsluitend bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan, overweegt de Afdeling als volgt.

12.1. Aan de gronden gelegen in het westelijke deel van het plangebied ter plaatse van het voorziene kantoor zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "kantoor" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "kantoor" uitsluitend bestemd voor bedrijfsgebonden kantoren.

Ingevolge artikel 1, lid 1.7, wordt onder bedrijfsgebonden kantoren verstaan kantoren die onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering van een binnen het plangebied van dit bestemmingsplan gevestigd bedrijf.

12.2. In het door de raad overgelegde "Integraal Ontwikkelingsplan [Re]Creatie op Slobbengors" van 14 november 2011 staat dat het voorziene kantoorgebouw in erfpacht zal worden uitgegeven aan een entiteit waarin Fokker en de gemeente participeren. De raad heeft toegelicht dat Fokker zich gelet op deze erfpachtconstructie contractueel heeft verbonden het kantoorgebouw voor langere tijd dan de planperiode in gebruik te nemen. Daarnaast bestaat volgens de raad de verwachting dat indien het kantoorgebouw niet langer door Fokker wordt gebruikt, het gebouw in gebruik zal worden genomen door een ander op dat moment in het plangebied gevestigd bedrijf. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat leegstand van het nieuwe kantoorgebouw binnen de planperiode niet aannemelijk is.

Het betoog faalt.

13. Voor zover de vereniging betoogt dat met het plan ongeoorloofde staatssteun is gemoeid, omdat de gemeente volgens de vereniging het bestaande bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied tegen een niet-marktconforme canon aan Fokker in erfpacht heeft uitgegeven en omdat ook het in het plangebied voorziene kantoorgebouw door de gemeente ten behoeve van Fokker zal worden gerealiseerd op basis van niet-marktconforme voorwaarden, begrijpt de Afdeling dit betoog aldus dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan volgens de vereniging niet is gewaarborgd.

13.1. Een dergelijk betoog kan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode, die in beginsel tien jaar bedraagt. Hieraan is niet reeds voldaan, indien de vereniging aannemelijk maakt dat sprake is van staatssteun die kan worden teruggevorderd. Daarnaast dient zij aannemelijk te maken dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg daarvan het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.

13.2. Wat betreft de gronden aan de noordzijde van het plangebied overweegt de Afdeling dat voor dit deel van het plangebied sprake is van een bestaand bedrijventerrein, welk bedrijventerrein in het plan conserverend is bestemd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat mogelijke terugvordering van ongeoorloofde staatssteun aan de uitvoerbaarheid van de aan het bestaande bedrijventerrein toegekende bestemming in de weg zou kunnen staan.

13.3. Met betrekking tot de door de vereniging gestelde omstandigheid dat bij de realisatie van het in het plan voorziene kantoorgebouw sprake zal zijn van ongeoorloofde staatssteun, overweegt de Afdeling dat de vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat indien sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun, het in het plan voorziene kantoorgebouw niet op een andere wijze of door een andere partij kan worden gerealiseerd zonder dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Gelet hierop heeft de vereniging niet aannemelijk gemaakt dat het in het plan voorziene kantoorgebouw niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd zonder dat ongeoorloofde staatsteun wordt verleend.

13.4. De betogen falen.

Bestuurlijke lus

14. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. De raad dient daartoe:

- met inachtneming van overweging 8.2 de planregels zodanig te wijzigen dat is gewaarborgd dat voor alle op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het plangebied gevestigde of nog te vestigen bedrijven in totaal maximaal 5.000 m2 - dan wel een lager maximum - aan bedrijfsgebonden kantoorruimte is toegestaan;

- artikel 1, lid 1.8, uit de planregels te verwijderen;

- met inachtneming van overweging 9 te onderzoeken en te motiveren waarom het toestaan van maximaal 11.000 m2 bedrijfsgebonden kantoorruimte in het plangebied, gelet op de daarmee gepaard gaande toename van het aantal verkeersbewegingen in en nabij het plangebied, geen onevenredige gevolgen heeft voor de geluidbelasting ter plaatse van de appartementen van de leden van de vereniging, dan wel een gewijzigde planregeling vast te stellen. De raad dient in dit onderzoek overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 9.2 is overwogen opnieuw rekening te houden met de verkeerstoename van maximaal 121 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de daarmee gepaard gaande toename van geluid als gevolg van een toename van de productiecapaciteit in het plangebied;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en het besluit tot wijziging op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het te wijzigen besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten

15. In de einduitspraak zal ten aanzien van de vereniging worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

16. Ten aanzien van [appellante sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 1], handelend onder de naam [appellante sub 1], niet-ontvankelijk;

II. draagt de raad van de gemeente Papendrecht naar aanleiding van het beroep van de vereniging Vereniging van Eigenaars "Tricht Staete" op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak:

a. met inachtneming van overweging 14 de gebreken in het besluit van 23 januari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Slobbengors" te herstellen;

b. de Afdeling de uitkomst mede te delen en de gewijzigde planregeling op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Postma
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015

539-810.