Uitspraak 201410265/1/R6


Volledige tekst

201410265/1/R6.
Datum uitspraak: 22 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Rijnsburg, gemeente Katwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Rijnsburg, gemeente Katwijk,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Katwijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Gemeentewerf" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2015, waar [appellant sub 1] en anderen, in de personen van [belanghebbende A], [belanghebbende B], en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A.K. Koornneef, en de raad vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, bijgestaan door ing. M.C. Verheijen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende C], vertegenwoordigd door ir. W.P.M. Geene, gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan maakt de bouw van appartementen mogelijk op het terrein van de voormalige gemeentewerf aan de Noordwijkerweg 12 te Rijnsburg, gemeente Katwijk. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Oegstgeesterkanaal, aan de oostzijde door de percelen [locatie 1] tot en met [locatie 5], aan de zuidzijde door de Noordwijkerweg 10 en Korte Voorhouterweg 10B en aan de westzijde door de Noordwijkerweg.

3. Eerst ter zitting hebben [appellant sub 1] en anderen betoogd dat niet is voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Nog daargelaten de vraag of het naar voren brengen van deze beroepsgrond zich verhoudt met een goede procesorde, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. De Afdeling zal daarom deze beroepsgrond buiten beschouwing laten.

4. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] richten zich tegen de vaststelling van het plan. Zij betogen dat het in het plan voorziene appartementengebouw leidt tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat in de vorm van beperking van het uitzicht, daglichttoetreding, en privacy. Met betrekking tot de vermindering van hun privacy voeren zij aan dat het plan het mogelijk maakt dat vanuit de te bouwen appartementen of vanaf de balkons van deze appartementen direct zicht bestaat in hun woningen en tuinen. Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de in het plan voorziene ontwikkelingen leiden tot een intensivering van hun woon- en leefomgeving en een waardevermindering van hun woningen. Met hun belangen is onvoldoende rekening gehouden, aldus [appellant sub 1] en anderen.

[appellant sub 2] voert daarnaast over de maximale toegestane bouwhoogte van 16 m aan dat deze hoogte niet nodig is om een hoogte accent te realiseren langs het Oegstgeesterkanaal. Volgens haar kan met een bouwhoogte van 10 of 13 m hetzelfde worden bereikt aangezien er in de omgeving weinig hoogbouw is.

[appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het voorgaande bestemmingsplan "De Horn" op 9 februari 2012 onherroepelijk is geworden en dat zij daaraan gerechtvaardigde verwachtingen ontlenen waarmee de raad bij de vaststelling van onderhavig plan geen rekening heeft gehouden. Onderhavig plan kent volgens hen geheel andere bebouwingsmogelijkheden en ontsluiting van het gebied dan het voorgaande plan, waarin de bouw van 20 grondgebonden woningen was voorzien. Ter zitting hebben zij in dit verband aangevoerd dat de toezeggingen over de ontsluiting van het plangebied die zijn gedaan bij de vaststelling van het voorgaande plan niet zijn nagekomen. Daarbij hebben zij verwezen naar het zogenoemde rapport "Bouwen en verkeer".

4.1. De raad stelt dat hij de gevolgen van het plan, mede in aanmerking genomen de bouwmogelijkheden uit het voorgaande plan, aanvaardbaar acht.

4.2. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Over het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden in het plangebied of de ontsluiting daarvan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] en anderen de eerst ter zitting gedane verwijzing naar het rapport "Bouwen en verkeer", wat daar ook verder van zij, niet nader hebben onderbouwd.

Het betoog faalt in zoverre.

4.3. Aan een deel van de gronden in het plangebied is de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak", "gestapeld", "maximum aantal woonheden = 34", "maximum bouwhoogte (m) = 16", "maximum bouwhoogte (m) = 14" en "maximum bebouwd oppervlak (m2)= 1000" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding mogen op de gronden met de bestemming "Wonen" als hoofdgebouwen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd met gedeeltelijk een maximum bouwhoogte van 14 m en gedeeltelijk een maximum bouwhoogte van 16 m. Het maximaal aantal woningen bedraagt 34.

4.4. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] wonen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], onderscheidenlijk [locatie 4]. De tuinen aan de achterzijde van hun woningen grenzen aan het plangebied. De afstand tussen de nieuwbouw met een bouwhoogte van 14 m tot de dichtstbijzijnde perceelsgrenzen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] bedraagt ten minste 18 m. De afstand tussen de voorziene bebouwing en de gevel van de dichtstbijzijnde woningen aan de Korte Voorhouterweg bedraagt ongeveer 28 m. Een maximale bouwhoogte van 16 m is voorzien op een afstand van ten minste 28 m tot de dichtstbijzijnde perceelsgrenzen van [appellant sub 1] en anderen.

4.5. Gezien de situering en de hoogte van de voorziene bebouwing is aannemelijk dat het uitzicht van [appellant sub 1] en anderen wordt beperkt en dat zij vermindering van privacy zullen ondervinden. Gelet op de hiervoor vermelde afstanden tot de nieuwe bebouwing en de stedelijke omgeving heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene appartementengebouw niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van het uitzicht en vermindering van de privacy van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2].

De betogen falen in zoverre.

4.6. Met betrekking tot de bezonning stelt de raad dat naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen drie bezonningsstudies zijn verricht, welke als bijlagen zijn gevoegd bij de "Nota zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan Gemeentewerf" (hierna: Nota zienswijzen). Volgens de raad tonen deze bezonningsstudies aan dat van nadelige schaduwwerking op omringende percelen niet of nauwelijks sprake is. Daarbij stelt de raad dat de bebouwing op grotere afstand van de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] is voorzien dan in het voorgaande plan het geval was en dat de bouwhoogte is verlaagd ten opzichte van het ontwerpplan.

4.7. In de Nota zienswijzen staat dat de eerste bezonningsstudie betrekking heeft op de mogelijkheden van het voorgaande plan "De Horn, eerste partiële herziening", waarin de uitwerking van de bouw van 20 woningen in het plangebied werd mogelijk gemaakt. De maximale bouwhoogte was gesteld op 13 m en er kon tot in de nabijheid van de perceelsgrenzen van [appellant sub 1] en anderen gebouwd worden, aldus de Nota zienswijzen. Uit deze bezonningsstudie blijkt volgens de Nota zienswijzen dat er alleen een geringe beperking van de bezonning is in de avond.

De tweede bezonningsstudie gaat volgens de Nota zienswijzen uit van de bouwmogelijkheden in het ontwerpplan "Gemeentewerf" waarbij is uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 18 m. Ook uit deze bezonningsstudie blijkt volgens de Nota zienswijzen dat er alleen in de avond een geringe beperking van bezonning is.

De derde bezonningsstudie ziet op de gevolgen van de bouwmogelijkheden in onderhavig plan, uitgaande van een bouwhoogte van gedeeltelijk 16 m en gedeeltelijk 14 m. Volgens de Nota zienswijzen is de beperking van bezonning minder dan in de andere twee studies. De afname van licht en zon in de zomer in de avond is voor de omwonenden aan de Korte Voorhouterweg niet onevenredig bezwaarlijk, aldus de Nota zienswijzen.

4.8. Uit de bezonningsstudie voor dit plan blijkt, zoals ter zitting is besproken, dat in het overgrote deel van het jaar geen verlies aan bezonning optreedt voor de percelen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2]. Wel doet zich verlies aan bezonning voor in de zomer in de avonduren. Dit acht de Afdeling niet ongewoon in een stedelijk gebied. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zodanige gevolgen heeft voor de bezonning van de percelen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] dat de raad het plan daarom niet heeft mogen vaststellen.

De betogen falen in zoverre.

4.9. Over de bouwhoogte stelt de raad dat het ruimtelijk mogelijk is om vanwege de ligging aan het Oegstgeesterkanaal de vier in het stedenbouwkundig plan voor het gebied "De Horn" opgenomen appartementengebouwen te accentueren. Volgens de raad past dit bij de grote schaal van het water. In de omgeving is de bebouwing twee en drie bouwlagen hoog. Met een appartementengebouw van vier en vijf bouwlagen wordt het beoogde stedenbouwkundige effect van een accent bereikt, aldus de raad. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de raad gekozen bouwhoogte onaanvaardbaar is.

Het betoog faalt.

4.10. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betreft, bestaat gelet op het vorenstaande geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

De betogen falen.

5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat in het plan ten onrechte niet concreet is vastgelegd hoe de verkeerssituatie eruit komt te zien. Dit leidt volgens hen tot een grote mate van rechtsonzekerheid. Zij voeren aan dat de verkeersintensiteit en de parkeerdruk in de omgeving zullen toenemen met alle daaraan voor hen verbonden negatieve effecten voor het woon- en leefklimaat. Vooral de ontsluiting van het gebied langs de woning aan de [locatie 1] levert volgens hen gevaarlijke situaties en overlast op.

[appellant sub 2] voert daarbij aan dat de verkeerssituatie op de verbindingsweg Brouwersstraat in de huidige situatie al gevaarlijk is, omdat de weg is versmald, vaak harder wordt gereden dan de maximaal toegestane snelheid van 30 km per uur en de voorrangssituatie op de kruising onduidelijk is. Ook het talud van vier meter in de Noordwijkerweg levert thans gevaarlijke situaties op, aldus [appellant sub 2]. Volgens haar is een mogelijke oplossing om het gebied te ontsluiten met een brug over het kanaal.

5.1. De raad stelt dat bij de realisatie van het bouwplan de exacte inrichting van het gebied zal worden bepaald, maar dat het plan erin voorziet om een verbindingsweg aan te leggen tussen de Noordwijkerweg en de Korte Voorhouterweg langs de woning aan de [locatie 1]. Volgens de raad is de verkeersintensiteit op de nieuwe verbinding tussen de [locatie 1] en de Noordwijkerweg naar verwachting minder dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal en is daarmee laag voor een gemiddelde erftoegangsweg. In het verleden werd de gemeentewerf ook langs deze woning ontsloten en was de verkeersintensiteit vergelijkbaar met dien verstande dat er toen meer vrachtauto’s reden, aldus de raad. Verder zijn volgens de raad de Brouwersweg en het onderhavige gedeelte van de Noordwijkerweg ingericht als wegen waar 30 km per uur mag worden gereden. Met het toevoegen van een extra kruising wordt het karakter van 30 km weg juist versterkt en zal de snelheid afnemen, aldus de raad. Verder zal volgens de raad bij de inrichting van de voorziene verbindingsweg het talud zodanig worden verplaatst dat auto’s al voordat zij de kruising bereiken op het niveau van de Noordwijkerweg rijden. Bij de inrichting van de kruising zal volgens de raad worden uitgegaan van de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW. Een ontsluiting met een brug over het Oegstgeesterkanaal zoals door [appellant sub 2] is voorgesteld, is volgens de raad niet noodzakelijk en zou aanzienlijke kosten met zich brengen.

De raad stelt voorts dat de gronden achter de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] naar verwachting zullen worden ingericht met parkeer- en groenvoorzieningen. De parkeerdruk in de omgeving zal volgens de raad niet toenemen als gevolg van het plan, aangezien in de planregels de verplichting is opgenomen dat in het plangebied dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

5.2. Aan een strook grond evenwijdig aan de Noordwijkerweg is de bestemming "Verkeer" toegekend. Verder is aan een groot deel van de gronden in het plangebied de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wegen met een (boven) lokale functie ontsluiting, ontsluitingswegen, opstelstroken, busstroken, fiets- en voetpaden;

b. kruisingen, overbruggingen, tunnels en viaducten;

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verkeersvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen en water.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Verkeer-Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wegen en paden met een functie voor verblijf, almede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden;

b. kruisingen, overbruggingen, tunnels en viaducten;

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals verkeers-, groen-, speel-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.

Ingevolge artikel 6, lid 6.3, onder c, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid waarbij in ieder geval de parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning gehanteerd dient te worden.

5.3. Ter zitting heeft de raad desgevraagd naar voren gebracht dat met behulp van kengetallen voor het plangebied een verkeersintensiteit van 700 verkeersbewegingen per etmaal is berekend. Dit is het verkeer afkomstig van het nieuw te bouwen appartementengebouw en tevens zullen ongeveer vijftig woningen die worden gebouwd in de woonwijk "De Horn" via deze weg worden ontsloten. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid hiervan heeft kunnen uitgaan. Gelet hierop en op het verwachte aantal verkeersbewegingen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een zodanig aantal verkeersbewegingen over de in het plan mogelijk gemaakte verbindingsweg dat de raad dat niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat zo nodig verkeersmaatregelen te treffen zijn om gebruik van de verbindingsweg door het plangebied te beperken. Nu het plan het mogelijk maakt dat het plangebied op een verkeersveilige wijze wordt ontsloten, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de wijze van uitvoering van de ontsluiting niet heeft onderzocht of ten onrechte niet in het plan heeft vastgelegd.

De betogen falen.

5.4. Voorts acht de Afdeling de keuze voor de in het plan mogelijk gemaakte ontsluiting van het plangebied, gelet op hetgeen door de raad naar voren is gebracht over de door [appellant sub 2] voorgestelde ontsluiting van het plangebied, niet onredelijk.

Het betoog faalt.

5.5. Ten aanzien van de parkeerplaatsen dient te worden voldaan aan de in artikel 6, lid 6.3, onder c, van de planregels opgenomen parkeernorm. Deze norm is door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet betwist. Voorts is niet gebleken dat het plangebied onvoldoende ruimte biedt om de benodigde parkeervoorzieningen te realiseren. In zoverre heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot parkeeroverlast.

De betogen falen.

5.6. Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] ter zitting hebben betoogd trillinghinder te ondervinden vanwege het wegverkeer op de Noordwijkerweg nu de bebouwing van de gemeentewerf is gesloopt, overweegt de Afdeling dat dit geen gevolg is van dit plan en derhalve buiten beschouwing blijft.

6. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 4] en [locatie 6] niet op een onaanvaardbare wijze zal worden aangetast door de in het plan voorziene ontwikkelingen.

7. Voor zover [appellant sub 1] en anderen in het beroepschrift verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de Nota zienswijzen, behorende bij het bestreden besluit, is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze, voor zover daarop niet in het beroepschrift is ingegaan, in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

8. De beroepen zijn ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015

590.