Uitspraak 201407785/1/A4


Volledige tekst

201407785/1/A4.
Datum uitspraak: 11 februari 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 maart 2014 en de uitspraak van 21 augustus 2014 van die rechtbank in zaak nr. 13/27 in het geding tussen:

[appellant]

en

het algemeen bestuur van het waterschap Aa en Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2012 heeft het algemeen bestuur het projectplan Herstel brongebied Geneneind vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Bij tussenuitspraak van 21 maart 2014 heeft de rechtbank het algemeen bestuur in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 16 november 2012 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak.

Bij brief van 30 april 2014 heeft het algemeen bestuur de motivering van het besluit van 16 november 2012 aangevuld.

Bij uitspraak van 21 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 16 november 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2015, waar [appellant] en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. van Breugel, M.A.J. Kerkhoff en D. Grove, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.

Ingevolge het tweede lid bevat het plan ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk.

2. Het projectplan ziet op de herinrichting van een deel van de Esperloop tot een natuurlijk functionerende beek en de versterking van het brongebied van de beek. Daartoe wordt onder meer het brongebied Geneneind op de Esperloop aangetakt en wordt de Esperloop gedeeltelijk gedempt.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft overwogen dat de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing is op deze procedure.

3.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.

In bijlage I, onder 7 (natuur, water en waterstaatswerken) is in categorie 7.3 de aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de waterkering of artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet opgenomen.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit deze bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat, anders dan [appellant] betoogt, afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw op deze procedure van toepassing is.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat hij door de rechtbank onvoldoende in de gelegenheid is gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de aanvulling van de motivering van het besluit van 16 november 2012 bij brief van 30 april 2014 door het algemeen bestuur naar aanleiding van de tussenuitspraak. Daartoe voert hij aan dat het door hem ontvangen exemplaar van de bij de brief van 30 april 2014 gevoegde notitie van Witteveen+Bos van 29 april 2014 in zwart-wit is gekopieerd en daardoor onleesbaar is geworden.

4.1. [appellant] heeft in totaal negen weken gekregen om te reageren op de brief van 30 april 2014 van het algemeen bestuur en de daarbij gevoegde notitie van Witteveen+Bos. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank [appellant] aldus voldoende gelegenheid geboden daarop te reageren. De enkele omstandigheid dat de notitie in zwart-wit is gekopieerd maakt daarenboven niet dat dit stuk onleesbaar is.

Het betoog faalt.

5. Voor zover [appellant] volstaat met een verwijzing naar zijn bij het hogerberoepschrift gevoegde beroepschrift en overige stukken, heeft hij niet gemotiveerd dat en waarom het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak en de einduitspraak onjuist is. Hetgeen in die stukken wordt aangevoerd, faalt reeds hierom.

6. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over zijn betoog dat het projectplan niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat de vergadering van het algemeen bestuur waarin het besluit tot vaststelling van het projectplan is genomen niet openbaar was, mist dat feitelijke grondslag. De rechtbank is in overweging 3.5 van de tussenuitspraak gemotiveerd ingegaan op dit betoog en heeft terecht geconcludeerd dat dit betoog faalt. Overigens doet de enkele omstandigheid dat er voor [appellant] geen ruimte was in de vergaderzaal en hij de vergadering in een andere ruimte op een scherm heeft moeten volgen, er niet aan af dat de vergadering openbaar was.

7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het grondwaterpeil op zijn perceel als gevolg van het projectplan zodanig zal stijgen dat dit zal leiden tot vernatting van zijn landbouwgrond, waarop hij onder meer asperges teelt. Daartoe voert hij aan dat ten onrechte geen nulmeting van de grondwaterstand op zijn perceel is verricht. Volgens [appellant] zijn de in het onderzoek gebruikte gegevens uit het regionaal grondwatermodel uit 2005 niet meer actueel omdat zich sindsdien ontwikkelingen hebben voorgedaan. Verder voert hij aan dat de effecten van illegale drainages, illegale dempingen van sloten en de aanwezigheid van stuwen ten onrechte niet in het onderzoek zijn betrokken. [appellant] voert voorts aan dat bij de berekeningen geen rekening is gehouden met het feit dat het werkelijke profiel van de Esperloop door het handelen en nalaten van het waterschap zodanig is dat het water niet zijn natuurlijke weg kan volgen, zodat zich in geval van overmatige neerslag overstromingen en overstromingen van riooloverstorten zullen voordoen. Verder voert [appellant] aan dat in juli 2014 hevige regenval plaatsvond, dat dit leidde tot wateroverlast op zijn perceel en dat dit door klimaatverandering in de toekomst vaker zal gebeuren.

7.1. In deze procedure ligt uitsluitend het projectplan ter toetsing voor. Dit betekent dat de door [appellant] gestelde bestaande overlast van de overstromingen van de riooloverstort en de stuw van zijn buurman, zoals ter zitting aan de hand van foto’s nader toegelicht, op zichzelf niet ter beoordeling staat, aangezien die overstort en stuw geen onderdeel uitmaken van het projectplan.

Verder merkt de Afdeling op dat de rechter zich bij de toetsing van het projectplan terughoudend dient op te stellen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 februari 2014 in zaak nr. 201308019/1/A4) is het aan het bevoegd gezag om alle verschillende bij het projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen en dient de rechter zich bij de toetsing van dat plan te beperken tot de vraag of het bevoegd gezag in redelijkheid tot de vaststelling van het projectplan heeft kunnen komen.

7.2. Door Witteveen+Bos zijn de hydrologische effecten van het projectplan op het perceel van [appellant] berekend. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Toetsing hydrologische effecten bij kadastraal perceel gemeente Bakel en Milheeze, sectie U, nummer 54" van 21 juni 2013. In het rapport is met name het effect van de toename van wijstwater in de Esperloop - uitgaande van het leggerprofiel van de Esperloop - op het perceel van [appellant] onderzocht.

7.3. Wat betreft het betoog van [appellant] dat ten onrechte geen nulmeting van de grondwaterstand op zijn perceel heeft plaatsgevonden, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 2.4 van het rapport de gemiddeld laagste grondwaterstand en gemiddeld hoogste grondwaterstand op het perceel staan vermeld. De daartoe gebruikte gegevens zijn afkomstig uit een regionaal grondwatermodel van Witteveen+Bos uit 2005. Deze gegevens zijn aan de hand van in 2009 verzamelde peilbuisgegevens van een peilbuis ongeveer 750 m ten noordwesten van het perceel [appellant] geverifieerd. Daaruit blijkt dat de gepeilde grondwaterstand in 2009 goed overeenkomt met de gegevens uit het grondwatermodel.

In de enkele, niet nader geconcretiseerde, stelling van [appellant] dat zich na 2005 vele al dan niet legale veranderingen in het watersysteem hebben voorgedaan zodat het grondwatermodel mogelijk niet meer actueel is, heeft de rechtbank, mede gelet op de peilbuisgegevens uit 2009, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het algemeen bestuur niet van de gegevens uit het grondwatermodel mocht uitgaan. Voor zover hij klaagt over illegaal aangelegde stuwen, merkt de Afdeling op dat het algemeen bestuur ter zitting heeft toegelicht dat voor deze stuwen inmiddels vergunningen zijn verleend. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de deugdelijkheid van het rapport.

7.4. In het rapport wordt op grond van de hydrologische berekeningen geconcludeerd dat de waterstanden in de Esperloop ter hoogte van de landbouwgronden van [appellant] als gevolg van het projectplan in het zomerhalfjaar met 3 cm stijgen en in het winterhalfjaar met 5 cm. Daardoor stijgt de grondwaterstand ter plaatse van de landbouwgronden van [appellant] met 1 tot 3 cm in het winterhalfjaar, terwijl in het zomerhalfjaar nagenoeg geen verandering van de grondwaterstand optreedt. In het rapport wordt verder geconcludeerd dat de grondwaterstijging van 1 tot 3 cm in het winterhalfjaar geen invloed heeft op de gewasopbrengst van asperges of een ander gewas.

Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat het werkelijke profiel van de Esperloop afwijkt van het leggerprofiel en dat dit leidt tot meer wateroverlast en overstromingen van de riooloverstort dan waarvan het algemeen bestuur is uitgegaan, overweegt de Afdeling dat door Witteveen+Bos, naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank, in de notitie van 29 april 2014 is onderzocht wat de hydrologische effecten zijn van het projectplan op de landbouwgronden van [appellant], waarbij is uitgegaan van het werkelijke profiel van de Esperloop. In de notitie wordt geconcludeerd dat de oppervlaktewaterstijging nagenoeg gelijk is aan de stijging uitgaande van de leggerprofielen, dat de waterstand in het winterhalfjaar 1 cm minder stijgt dan waarvan eerder werd uitgegaan, dat de grondwaterstijging op het perceel minder is dan 3 cm en dat nadelige effecten op de aspergeteelt derhalve niet aan de orde zijn. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd is aldus met het werkelijke profiel van de Esperloop rekening gehouden.

7.5. Ook in hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen concrete aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het rapport en de notitie van Witteveen+Bos. Wat betreft de stelling van [appellant] dat in juli 2014 hevige regenval plaatshad waardoor zijn landbouwgrond onder water kwam te staan en dat dit in de toekomst als gevolg van klimaatverandering vaker zal gebeuren, overweegt de Afdeling dat in het rapport van Witteveen+Bos van 21 juni 2013 bij de berekening van de hydrologische gevolgen van het projectplan voor het perceel van [appellant] rekening is gehouden met de KNMI-klimaatscenario’s voor 2050. Het KNMI verwacht dat regenbuien extremer worden en het aantal dagen met neerslag afneemt. In het rapport wordt geconcludeerd dat het projectplan ervoor zorgt dat de gevolgen van de klimaatveranderingen voor het perceel beperkt blijven. In aanvulling hierop heeft het algemeen bestuur in het verweerschrift toegelicht dat de regenval in de periode van 8 tot en met 11 juli 2014 slechts eens in de 63 jaar voorkomt en de regenval in de periode vanaf 21 juli 2014 slechts eens in de 25 jaar. Ter zitting heeft het algemeen bestuur onweersproken gesteld dat het watersysteem niet is en kan zijn berekend op een dergelijke hevige regenval, maar dat het projectplan er in elk geval niet toe zal leiden dat wateroverlast op het perceel van [appellant] door dergelijke regenval zal verergeren. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat bij het vaststellen van het projectplan in onvoldoende mate rekening is gehouden met toenemende neerslag als gevolg van klimaatverandering.

Nu uit het rapport en de notitie van Witteveen+Bos blijkt dat het grondwaterpeil op het perceel van [appellant] weliswaar enkele centimeters zal stijgen, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de teelt van asperges of andere gewassen, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het algemeen bestuur, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot vaststelling van het projectplan heeft kunnen komen.

Het betoog faalt.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015

457-784.