Uitspraak 201402978/1/R6


Volledige tekst

201402978/1/R6.
Datum uitspraak: 12 november 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Almere,
2. de stichting Stichting Experiment Zelfbeheer Hoekwierde, gevestigd te Almere,
3. [appellant sub 3], wonend te Almere,

en

de raad van de gemeente Almere,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "De Wierden" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], EZH en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E. van Kampen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, EZH, vertegenwoordigd door haar [secretaris], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door J.M.A. Numan, en de raad, vertegenwoordigd door L. Baan, P.A.M.G. Weijnen en A.H.V. Eggenhuizen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van [appellant sub 1] en EZH

3. De beroepen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied" en onder meer de aanduidingen "bouwvlak", "maximaal bebouwingspercentage terrein = 35%" en "maximale bouwhoogte = 26 m" voor het perceel gelegen tussen het Hoekwierdepad en de Blikveldweg, waar een appartementengebouw met 40 woningen zal worden gerealiseerd.

Ontvankelijkheid

3.1. De raad stelt dat EZH bij haar beroepschrift een lijst met handtekeningen heeft ingediend van personen die het beroep ondersteunen. Volgens de raad is een deel van de op de lijst vermelde personen geen belanghebbende bij het bestreden besluit. Voorts heeft volgens de raad een deel van de op de lijst vermelde personen geen zienswijze ingediend.

3.1.1. Het beroepschrift van EZH is ondertekend door het bestuur. In het beroepschrift staat dat als bijlage een lijst met handtekeningen wordt overgelegd van verontruste burgers en belanghebbenden die met dit beroepschrift instemmen. In tegenstelling tot wat de raad stelt, kan dit niet anders worden opgevat dan als een lijst met adhesiebetuigingen. De hierop vermelde personen betreffen derhalve geen mede-indieners van het beroepschrift.

Crisis- en herstelwet

3.2. EZH betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) op het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan van toepassing is.

3.2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

In categorie 3.1 van bijlage I bij de Chw is als project als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aangewezen de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.

Nu het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk maakt, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw daarop van toepassing. Het betoog faalt.

Voorbereiding

3.3. EZH betoogt dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid. EZH voert hiertoe aan dat de raad geen mogelijkheden tot inspraak heeft geboden aan de bewoners van de wijk. EZH voert verder aan dat de ontvangstbevestiging van de ingediende zienswijze pas na 13 weken is ontvangen. Voorts heeft de raad volgens EZH gehandeld in strijd met het beleid opgenomen in de Almeerse Participatienota.

3.3.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. De stelling dat de handelswijze van de raad bij de totstandkoming van het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met het beleid opgenomen in de Almeerse Participatienota, ook al zou die terecht zijn voorgedragen, doet aan het vorenstaande niet af. Voorts volgt uit de bij het plan behorende reactienota zienswijzen dat de raad de door EZN ingediende zienswijze heeft ontvangen en dat deze bij de vaststelling van het plan is betrokken. Dat pas op een laat moment een ontvangstbevestiging is gestuurd, biedt derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet zorgvuldig is vastgesteld. Het betoog faalt.

Historische situatie

3.4. EZH betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat een eerder plan om op het perceel een flatblok te bouwen is vernietigd en dat in eerdere beleidsstukken van de raad de locatie was vrijgesteld van bebouwing. Volgens EZH heeft de raad in het licht hiervan onvoldoende gemotiveerd waarom thans wederom is voorzien in een appartementengebouw op het perceel.

3.4.1. De raad wijst erop dat in het bestemmingsplan "'t Meerveld, herziening 1992" op het perceel was voorzien in gestapelde woningbouw. Bij Koninklijk Besluit van 17 mei 1995 is het besluit tot goedkeuring van dit plan vernietigd en is hieraan alsnog goedkeuring onthouden. Volgens de raad had dit niet te maken met de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, maar met een onduidelijkheid in de planvoorschriften.

3.4.2. In het Koninklijk Besluit van 17 mei 1995 met no. 95.004091 (aangehecht) staat dat er, gezien de ligging en de aangrenzende wijk, geen bezwaar bestaat tegen de voorziene flatblokken van 23 m hoog. De maximale hoogte van de mogelijke terp is echter in de voorschriften niet opgenomen, zodat niet duidelijk is hoe hoog de flatblokken gerekend vanaf het maaiveld zullen worden. In verband met de belangen van de bewoners van de aangrenzende wijk en de vereiste rechtszekerheid wordt deze onduidelijkheid niet aanvaardbaar geacht, aldus het Koninklijk Besluit.

3.4.3. Anders dan EZH betoogt, volgt uit het Koninklijk Besluit van 17 mei 1995 niet dat gestapelde woningbouw op het perceel niet ruimtelijk aanvaardbaar werd geacht. Zoals de raad terecht betoogt, is het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan "'t Meerveld, herziening 1992" vernietigd wegens een onduidelijkheid in de planvoorschriften. Voorts heeft de raad toegelicht dat hij het beleid voert dat gestapelde woningbouw op het perceel is toegestaan. Het betoog van EZH dat de raad in het licht van de historische situatie onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij op het perceel heeft voorzien in een appartementengebouw kan reeds hierom niet slagen.

Behoefte

3.5. [appellant sub 1] en EZH betogen dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte en dit ook niet in de plantoelichting heeft verantwoord. Voorts heeft de raad volgens [appellant sub 1] niet onderzocht of er een alternatieve locatie voor het appartementengebouw beschikbaar is. EZH voert aan dat het voorziene appartementengebouw geen oplossing is voor de sociale problematiek in de wijk.

3.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het appartementengebouw voorziet in de woningbehoefte in de wijk De Wierden. In deze wijk is volgens de raad sprake van een eenzijdige en deels verouderde woningvoorraad. Het voorziene appartementengebouw heeft tot doel om de doorstroming in de woningvoorraad op gang te brengen en bij te dragen aan meer diversiteit in deze woningvoorraad.

3.5.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

3.5.3. In de plantoelichting staat dat het voorziene appartementengebouw onderdeel is van de integrale wijkaanpak, die gericht is op het investeren in de bestaande woningvoorraad en het realiseren van nieuwbouw voor de huidige bewoners van De Wierden. Het gaat dus om woningbouw in bestaand stedelijk gebied van De Wierden, die primair bedoeld is voor de inwoners van de wijk zelf, waarvoor elders in de regio geen alternatief is. Er is dus volgens de plantoelichting sprake van een actuele regionale behoefte, zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro. Voorts staat in de plantoelichting dat De Wierden een wijk is met een eenzijdige en deels verouderde woningvoorraad die voor ca. 70% uit sociale huurwoningen bestaat. Het resterende deel bestaat bijna geheel uit sociale koopwoningen. De voorzieningen in de wijk zijn verouderd. Door de eenzijdige woningvoorraad is doorstroming van senioren in de wijk niet mogelijk, gaan sociale stijgers uit de wijk weg en komen veel kwetsbare bewoners de wijk binnen. Dit houdt de concentratie van problemen op het gebied van bijvoorbeeld leefbaarheid, armoede en participatie in stand. Om dit te doorbreken, komen er in De Wierden nieuwe woningen op zes locaties. Deze nieuwe woningen moeten zorgen voor verhuisbewegingen in de wijk. Vrijkomende bestaande woningen zullen worden gerenoveerd en (gedeeltelijk) verkocht en verhuurd in een duurder segment, zodat de wijk eigentijdser en gevarieerder wordt. Volgens de plantoelichting is uit het 'Woononderzoek Almere 2011', duidelijk geworden dat de helft van de bewoners van De Wierden een verhuiswens heeft (49%). Van dit percentage geeft 13% aan beslist te willen verhuizen en 36% misschien te willen verhuizen. Mensen met een verhuiswens willen relatief vaak in de eigen wijk blijven wonen, of in een nabij gelegen wijk binnen Almere Haven. De meest populaire wijk bij de bewoners van De Wierden met een verhuiswens is De Wierden zelf, aldus de plantoelichting.

3.5.4. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het voorziene appartementengebouw levensloopbestendige appartementen worden gerealiseerd. Dergelijke appartementen zijn volgens de raad in De Wierden nog niet aanwezig. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat met de appartementen wordt beoogd om doelgroepen van buiten de wijk naar De Wierden te trekken om zo de sociale samenstelling van de wijk te veranderen. [appellant sub 1] betoogt evenwel terecht dat de raad aan zijn standpunt dat behoefte bestaat aan het voorziene appartementengebouw geen concrete gegevens ten grondslag heeft gelegd. Uit het plan volgt niet dat de raad heeft onderzocht hoe groot de vraag is naar de voorziene appartementen en welk aanbod reeds in de regio aanwezig is. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de woningopgaaf in Almere Haven is onderzocht en dat het appartementengebouw binnen deze woningopgaaf past. De raad heeft dit onderzoek evenwel niet aan het plan ten grondslag gelegd noch in deze procedure ter onderbouwing van zijn standpunt overgelegd. De raad heeft voorts ter zitting erkend dat de behoefte aan het appartementengebouw evenmin volgt uit het verrichte 'Woononderzoek Almere 2011', nu dit appartementengebouw niet wordt gerealiseerd met het oog op de bewoners van De Wierden. Gelet op het voorgaande betoogt [appellant sub 1] terecht dat de raad zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het plan voorziet in een regionale behoefte zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

3.5.5. Anders dan [appellant sub 1] en EZH betogen, heeft de raad zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet door transformatie of herstructurering kan worden voorzien in het voorziene appartementengebouw. De raad heeft toegelicht dat sprake is van weinig leegstand in Almere. Voorts heeft de raad toegelicht dat een groot deel van de woningen in de Wierden reeds zal worden aangewend voor transformatie en herstructurering, maar dat behoefte blijft bestaan aan een sociale huurwoningen. Volgens de raad kunnen daarom niet meer woningen worden aangewend voor transformatie en herstructurering. [appellant sub 1] en EZH hebben dit niet gemotiveerd betwist. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat is voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro. Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

3.6. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het voorziene appartementengebouw zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat het appartementengebouw zal leiden tot een aantasting van zijn uitzicht en dat groenvoorzieningen zullen verdwijnen. Voorts voert hij aan dat het appartementengebouw zal leiden tot een toename van de verkeersintensiteit in de omgeving. EZH betoogt dat het voorziene appartementengebouw niet past in de omgeving.

3.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 1] zal veranderen, maar dat dit niet zodanig is dat het woon- en leefklimaat hierdoor wordt aangetast. Voorts stelt de raad dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige toename van verkeersintensiteit.

3.6.2. Vast staat dat het voorziene appartementengebouw ligt aan de rand van een park. Vast staat voorts dat is voorzien in een bouwvlak met een omvang van ongeveer 2.500 m², waarvan 35% mag worden bebouwd. Ten slotte staat vast dat op korte afstand van het voorziene appartementengebouw reeds een aantal appartementengebouwen van gelijkwaardige hoogte aanwezig is. Anders dan EZH betoogt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene appartementengebouw past in de omgeving. [appellant sub 1] stelt terecht dat als gevolg van het voorziene appartementengebouw het uitzicht vanuit zijn woning wordt verstoord en een gedeelte van het park verdwijnt. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, heeft de raad zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat de woning van [appellant sub 1] op een afstand van ongeveer 80 m van het bouwvlak van het voorziene appartementengebouw is gelegen, zodat het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 1] door het appartementengebouw niet geheel verdwijnt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt bovendien dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Voorts heeft de raad van belang kunnen achten dat het bouwvlak van het voorziene appartementengebouw slechts een beperkt gedeelte van het park beslaat en dit bouwvlak slechts voor 35% mag worden bebouwd. Anders dan [appellant sub 1] voorts betoogt, heeft de raad zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerstoename van het plan niet zodanig zal zijn dat dit zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. De raad heeft toegelicht dat in het appartementengebouw 40 appartementen zullen worden gerealiseerd. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat de verkeerstoename als gevolg hiervan beperkt zal zijn. De betogen falen.

Natuurwaarden

3.7. EZH betoogt dat het plan ten koste gaat van belangrijke natuurwaarden in het gebied 'opgeschoten gras'. Voorts betoogt EZH dat de raad het verlies aan natuurwaarden had moeten compenseren.

3.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van ecologie wettelijk en beleidsmatig gezien geen belemmeringen aanwezig zijn voor het voorziene appartementengebouw.

3.7.2. In de plantoelichting staat dat het plangebied geen deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied. Voorts staat in de plantoelichting dat in het plangebied drie beschermde vaatplanten zijn aangetroffen, maar dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. De raad heeft toegelicht dat voor de aangetroffen rietorchis een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en dat deze zal kunnen worden verleend omdat een gunstige staat van instandhouding voor deze soort is gegarandeerd. EZH heeft dit niet betwist. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat er in zoverre geen ecologische belemmeringen zijn voor de realisering van het appartementengebouw. De raad stelt zich reeds hierom voorts terecht op het standpunt dat hij niet gehouden is om het verlies aan groenvoorzieningen vanwege het voorziene appartementengebouw te compenseren. Het betoog faalt.

Plangrens

3.8. [appellant sub 1] betoogt dat de begrenzing van het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat het vorige bestemmingsplan voorzag in een gezamenlijke planologische regeling voor de wijken De Wierden en De Velden, terwijl in het onderhavige bestemmingsplan alleen De Wierden is opgenomen.

3.8.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad terecht stelt dat De Wierden en De Velden twee verschillende wijken betreffen en dat geen sprake is van een zodanige samenhang tussen deze wijken dat deze niet in verschillende plannen kunnen worden opgenomen. Dat de wijk 'De Velden' niet in het plan is opgenomen, betekent, anders dan [appellant sub 1] betoogt, niet dat de belangen van de bewoners van deze wijk niet bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken. Het betoog faalt.

Beleid

3.9. [appellant sub 1] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met gemeentelijk beleid. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat het plan niet in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Wonen in het bos', waarin staat dat de bossen gehandhaafd moeten blijven.

3.9.1. In de door [appellant sub 1] genoemde beleidsnotitie staat dat deze van toepassing is op de wijk De Velden. De raad heeft toegelicht dat deze notitie niet van toepassing is op De Wierden. [appellant sub 1] heeft dit niet betwist. Reeds hierom slaagt het betoog niet.

Overig

3.10. EZH betoogt voorts dat de raad ten onrechte niet de invloed van de bouwplannen in de wijk De Laren, het gewijzigde A6-traject en de openstelling van de Gooimeerdijk op de verkeersstromen in De Wierden heeft onderzocht. Anders dan EZH betoogt volgt uit de plantoelichting en het bij het plan behorende akoestisch rapport dat de raad deze ontwikkelingen wel bij de vaststelling van het plan heeft betrokken. Het betoog faalt.

3.10.1. EZH heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar, dan wel herhalen van, de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. EZH heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Bestuurlijke lus

3.11. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 3.5.4 alsnog toereikend te motiveren waarom sprake is van een regionale behoefte aan het voorziene appartementengebouw zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro, dan wel het besluit in zoverre te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.

Proceskostenveroordeling

3.12. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Het beroep van [appellant sub 3]

4. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied" voor het perceel gelegen in de hoek tussen de Leemwierde en de Kornwierde, waar een appartementengebouw zal worden gerealiseerd.

Ontvankelijkheid

4.1. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 3] niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De raad voert hiertoe aan dat de woning van [appellant sub 3] op ongeveer 130 m van het plandeel is gelegen en dat [appellant sub 3] vanuit haar woning hierop geen direct zicht heeft. De raad stelt voorts dat [appellant sub 3] bij haar beroepschrift een lijst met handtekeningen heeft ingediend van personen die het beroep ondersteunen. Volgens de raad is een deel van de op de lijst vermelde personen geen belanghebbende bij het bestreden besluit. Voorts heeft volgens de raad een deel van de op de lijst vermelde personen geen zienswijze ingediend.

4.2. Vast staat dat de woning van [appellant sub 3] aan de Kornwierde 123 op ongeveer 130 m van het bestreden plandeel ligt. Het bestreden plandeel ligt aan dezelfde weg. De raad stelt terecht dat vanwege een flauwe bocht in de weg vanuit de woning van [appellant sub 3] geen direct zicht op het plandeel bestaat. De raad heeft evenwel niet onderkend dat vanuit de voortuin van [appellant sub 3] vrij zicht bestaat op het voorziene appartementengebouw. Anders dan de raad betoogt, is het belang van [appellant sub 3] derhalve rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken.

4.3. Het beroepschrift is ondertekend door [appellant sub 3]. In het beroepschrift staat dat als bijlage een lijst met handtekeningen wordt overgelegd van burgers die met dit beroepschrift instemmen. In tegenstelling tot wat de raad stelt, kan dit niet anders worden opgevat dan als een lijst met adhesiebetuigingen. De hierop vermelde personen betreffen derhalve geen mede-indieners van het beroepschrift.

Zorgvuldige voorbereiding

4.4. [appellant sub 3] betoogt dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid. [appellant sub 3] voert hiertoe aan dat de raad geen mogelijkheden tot inspraak heeft geboden aan de bewoners van de wijk. Voorts heeft de raad volgens [appellant sub 3] gehandeld in strijd met het beleid opgenomen in de Almeerse Participatienota.

4.5. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. De stelling dat de handelswijze van de raad bij de totstandkoming van het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met het beleid opgenomen in de Almeerse Participatienota, ook al zou die terecht zijn voorgedragen, doet aan het vorenstaande niet af. Het betoog faalt.

Groenvoorzieningen

4.6. [appellant sub 3] betoogt voorts dat het voorziene appartementengebouw ten koste gaat van de groene buffer tussen de wijk De Wierden en de naastgelegen wijk De Laren.

4.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de locatie van het voorziene appartementengebouw is gekozen omdat deze de entree van de wijk De Wierden markeert vanaf de wijk De Laren. Volgens de raad was in 2009 het plan om de gehele groene strook tussen de wijken te bebouwen, maar is na gesprekken met bewoners besloten het parkachtige karakter van de groenstrook zoveel mogelijk te behouden. Om die reden is er voor gekozen om slechts te voorzien in een appartementengebouw met een beperkt bebouwingsvlak.

4.6.2. Vaststaat dat het voorziene appartementengebouw is gelegen aan de rand van de groene strook tussen de wijk De Wierden en De Laren. Vaststaat voorts dat het appartementengebouw een bouwvlak heeft van 1.200 m². [appellant sub 3] stelt terecht dat als gevolg van het voorziene appartementengebouw een deel van de groenstrook verdwijnt. De raad heeft dit onderkend en deze omstandigheid in zijn belangenafweging betrokken. Anders dan [appellant sub 3] betoogt, heeft de raad in redelijkheid aan het belang bij het behoud van de gehele groenstrook geen doorslaggevend gewicht toegekend. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat het bouwvlak van het voorziene appartementengebouw slechts een beperkt gedeelte van de groenstrook beslaat. De raad heeft voorts van belang kunnen achten dat nu het grootste deel van de groenstrook blijft behouden nog steeds sprake is van een groene buffer tussen de wijken De Wierden en De Laren. Het betoog faalt.

Conclusie

4.7. Het beroep is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroepen van [appellant sub 3] ongegrond;

II. draagt in de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] en de stichting Stichting Experiment Zelfbeheer Hoekwierde de raad van de gemeente Almere op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van overweging 3.11 het daar omschreven gebrek te herstellen, en;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.

w.g. Drupsteen w.g. Schaaf
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014

523.