Uitspraak 201803892/2/A1


Volledige tekst

201803892/2/A1.
Datum uitspraak: 12 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] en anderen, gevestigd te Waalwijk,
verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 29 maart 2018 in zaken nrs. 18/665, 18/666, 18/667 en 18/668 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] verleend voor het verbouwen van winkelruimte naar horeca, bioscoop en casino op het perceel Professor Asserweg 1-3 te Waalwijk.

Bij besluit van 20 december 2017 heeft het college het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 maart 2018 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2018, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [persoon] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Kuijper, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde]\ bijgestaan door mr. drs. B.F.J. Bollen, gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Een beoordeling van de door [verzoeker] en anderen tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure.

3. [verzoeker] en anderen hebben verzocht om een voorlopige voorziening te treffen omdat zij vrezen dat de verkeerstoename als gevolg van het bouwplan negatieve effecten zal hebben op hun bedrijfsvoering. Voorts stellen zij dat de gemeente in het verleden hoge eisen heeft gesteld aan bedrijven die zich in het gebied waartoe het perceel behoort wilden vestigen, waaraan zij wel voldoen. Indien het bouwplan wordt gerealiseerd zullen er volgens hun onomkeerbare gevolgen plaatsvinden omdat er dan een andere bestemming aan het reeds gerealiseerde bouwwerk moet worden gegeven om leegstand te voorkomen.

4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan aan de gestelde belangen niet zodanig gewicht worden toegekend dat het belang van vergunninghouder bij het realiseren van het bouwplan daarvoor moet wijken. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning gelet op de te verwachte verkeershinder niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het college heeft zich onder verwijzing naar het rapport van Goudappel Coffeng van 22 december 2016 op het standpunt gesteld dat er geen verkeershinder valt te verwachten als gevolg van het bouwplan. Het bouwplan zal met name in de avonduren verkeersbewegingen genereren en dit is een moment dat er weinig verkeersbewegingen zijn van de overige functies in het gebied. De enkele vrees van [verzoeker] en anderen voor negatieve gevolgen als gevolg van de verkeerstoename geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dat er in het verleden hoge eisen zouden zijn gesteld aan bedrijven, maakt niet dat het college reeds daarom de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat zich geen onomkeerbare gevolgen zullen voordoen indien wordt aangevangen met de bouw voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Het gebruik maken van een omgevingsvergunning hangende hoger beroep vindt op eigen risico plaats. Indien het besluit waarbij de omgevingsvergunning is verleend, wordt vernietigd, betekent dit dat een bouwwerk in stand wordt gelaten en wellicht in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning. Het college kan dan al dan niet op verzoek van [verzoeker] en anderen handhavend optreden.

5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Borman w.g. De Koning
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2018

712.