Uitspraak 201105837/1/H3 201105837/2/H3


Volledige tekst

201105837/1/H3 201105837/2/H3.
Datum uitspraak: 23 juni 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:

[appellant sub 1] en [app[ellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Middelburg,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 13 april 2011 in de zaken nrs. 11/73 en 11/74 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Middelburg.

Openbare zitting gehouden op 23 juni 2011 om 11:30 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek voorzitter

ambtenaar van staat: mr. J. de Vries

Verschenen:
[appellanten], beiden bijgestaan door mr. A. Holleman, juridisch adviseur te Middelburg;
Het college, vertegenwoordigd door J.W. Lievense en J.A. Vermeer, beiden werkzaam bij de gemeente.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 13 april 2011, verzonden op dezelfde dag, waarbij de voorzieningenrechter het door [appellanten] ingestelde beroep tegen de vaststelling van het inspraakrapport "Doorgaande route Arnemuiden" en de wijziging van het ontwerp "Doorgaande route Arnemuiden" door het college niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellanten] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter
I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 13 april 2011 in de zaken nrs. 11/73 en 11/74, voor zover de voorzieningenrechter daarbij het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingestelde beroep tegen de vaststelling van het inspraakrapport "Doorgaande route Arnemuiden" en de wijziging van het ontwerp "Doorgaande route Arnemuiden" door het college van burgemeester en wethouders van Middelburg niet-ontvankelijk heeft verklaard;

III. verklaart de rechtbank Middelburg onbevoegd om van dat beroep kennis te nemen;

IV. wijst het verzoek af;

V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) terugbetaalt.

Daartoe wordt het volgende overwogen.

In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de vaststelling van voormeld inspraakrapport en de wijziging van voormeld ontwerp niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt, aangezien zij niet op rechtsgevolg zijn gericht. De in het rapport en het ontwerp aangekondigde maatregelen zijn enerzijds feitelijke handelingen en anderzijds handelingen waartoe nog verkeersbesluiten dienen te worden genomen.

Nu de vaststelling van het rapport en de wijziging van het ontwerp niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt, stond ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb daartegen geen beroep bij de rechtbank open. De rechtbank was derhalve niet bevoegd om van het door [appellanten] ingestelde beroep kennis te nemen en de voorzieningenrechter heeft daarom ten onrechte een oordeel gegeven over de ontvankelijkheid van dat beroep. Gelet hierop, is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk is verklaard, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren om van dat beroep kennis te nemen.

Gezien het voorgaande, bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat de secretaris van de Raad van State aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het verzoek betaalde griffierecht terugbetaalt.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat

582.