Uitspraak 201002473/2/R3 en 201002492/2/R3


Volledige tekst

201002473/2/R3 en 201002492/2/R3.
Datum uitspraak: 28 juli 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Hardenberg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2009, kenmerk 104921, heeft de raad de bestemmingsplannen "Bedrijventerrein Broeklanden-Zuid" en "Geluidzone bedrijventerrein Broeklanden-Zuid" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, beroep ingesteld. Bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoekster] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juli 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [maat A en maat B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. De plannen voorzien in een uitbreiding van het bedrijventerrein De Broeklanden ten zuiden van de Duitslandweg en een geluidzone voor dit terrein.

2.3. [verzoekster], die een melkveehouderij uitoefent nabij het plangebied, beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Zij betoogt in dit verband dat de inwerkingtreding van het plan de besluitvorming over de definitieve begrenzing van de robuuste verbindingszone in het kader van de ecologische hoofdstructuur zodanig zal beïnvloeden, dat de keuzemogelijkheid om deze zone over het plangebied te leggen illusoir wordt. Verder betoogt zij dat door inwerkingtreding van het plan vast komt te staan dat de in het waterbeheerplan Brucht voorziene waterberging voor het industrieterrein deels op haar perceel zal worden aangelegd, terwijl het waterbeheerplan nog in procedure is. [verzoekster] brengt ten slotte naar voren dat de raad ten onrechte geen milieu-effectrapportage heeft opgesteld, althans dat de raad ten onrechte niet heeft beoordeeld of een milieu-effectrapportage had moeten worden opgesteld.

2.4. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat geen bouwaanvragen zijn ingediend en dat niet vóór februari 2011 zal worden begonnen met het bouwrijp maken van de gronden voor het industrieterrein.

2.5. De voorzitter stelt vast dat een klein gedeelte van het plangebied onderdeel uitmaakt van het in het provinciaal beleid globaal begrensde zoekgebied voor de robuuste verbindingszone Hardenberg in het kader van de ecologische hoofdstructuur. Over de definitieve begrenzing van deze zone, die ook buiten het plangebied kan komen te liggen, vindt provinciale besluitvorming plaats in een procedure die los staat van de onderhavige bestemmingsplanprocedure. Voor de definitief begrensde verbindingszone zal voorts in een afzonderlijk bestemmingsplan een juridisch-planologische regeling worden vastgesteld, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

2.6. Voor zover [verzoekster] vreest dat de in het plangebied aanwezige natuur met de inwerkingtreding van het plan zal worden aangetast, overweegt de voorzitter dat de raad heeft aangegeven dat niet vóór februari 2011 zal worden begonnen met het bouwrijp maken van de gronden in het plangebied. In zoverre is met het verzoek thans geen spoedeisend belang gemoeid.

2.7. Anders dan [verzoekster] veronderstelt, is de waterberging die in het ontwerp van het waterbeheerplan Brucht op haar perceel is voorzien, niet bedoeld voor de in dit plan voorziene uitbreiding van het industrieterrein. Blijkens de toelichting bij het ontwerp van het waterbeheerplan vormen de stopzetting van de drinkwaterwinning Brucht en de verwachte klimaatontwikkelingen de aanleiding voor dit waterbeheerplan. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is binnen de gronden met de bestemming "Groen", die ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels mede zijn bestemd voor waterhuishouding, waterberging en waterlopen, voldoende ruimte voor de waterberging ten behoeve van de uitbreiding van het industrieterrein. Gelet hierop bestaat geen grond voor de vrees dat de inwerkingtreding van het plan de procedure met betrekking tot het waterbeheerplan Brucht op een zodanige wijze beïnvloedt, dat de in het waterbeheerplan voorziene waterberging op voornoemd perceel in feite niet meer kan worden bestreden.

2.8. Onder voormelde omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat [verzoekster] thans geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat door de raad is toegezegd dat [verzoekster] uiterlijk twee maanden voor de start van het bouwrijp maken van het eerste deel van het bedrijventerrein, daarover schriftelijk wordt geïnformeerd, in welk geval zij zo nodig een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kan indienen.

2.9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010

429-589.