Uitspraak 200507643/1


Volledige tekst

200507643/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4156 en AWB 04/4157 van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juli 2005 in het geding tussen:

[wederpartijen], wonend te [woonplaatsen]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij brief van 6 januari 2004 heeft appellant (hierna: het college)[wederpartij a] medegedeeld dat op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is besloten diens aanvraag voor een reguliere bouwvergunning eerste fase voor het verbouwen van het pand [locatie] te Den Haag tot studentenhuisvesting niet verder te behandelen.

Bij besluiten van 20 augustus 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 juli 2005, verzonden op 22 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen die besluiten door [wederpartijen] ieder afzonderlijk ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 30 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 21 oktober 2005 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Meerman, werkzaam bij de gemeente Den Haag, is verschenen. [wederpartijen] - met bericht - niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

Ingevolge artikel 47 van de Woningwet kan van de in artikel 4:5 van de Awb geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen.

Ingevolge artikel 40a, eerste lid, van de Woningwet worden bij algemene maatregel van bestuur voorschriften gegeven omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om bouwvergunning, alsmede omtrent de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab), verstrekt de aanvrager, voor zover die gegevens en bescheiden naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan de bij of krachtens de wet voor dat bouwen geldende eisen, bij een aanvraag als de onderhavige de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.3.1 van hoofdstuk 1 van de bijlage.

2.2. [wederpartij a] heeft bij aanvraag van 15 oktober 2003 het college verzocht om een reguliere bouwvergunning eerste fase voor het verbouwen van het pand [locatie] te Den Haag van bordeel tot studentenhuisvesting.

Bij brief van 17 november 2003 heeft het college [wederpartij a] bericht dat de aanvraag om bouwvergunning niet voldoet aan het gestelde in het Biab, omdat vereiste gegevens niet, dan wel onvolledig, zijn verstrekt. Voorts heeft het college in de brief aangegeven dat als antwoord op vraag 5b van de bouwaanvraag alsnog een van de gebruiksfuncties genoemd bij vraag 5c dient te worden vermeld, hetgeen was verzuimd, waardoor het niet duidelijk was hoe de aanvraag om bouwvergunning beoordeeld diende te worden. Verder heeft het college in de brief de gegevens genoemd, welke alsnog dienen te worden verstrekt. Daarbij heeft het college erop gewezen dat indien de gevraagde gegevens niet binnen vier weken na dagtekening van de brief alsnog worden overgelegd, de bouwaanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb niet verder zal worden behandeld.

Bij brief van 2 december 2003 heeft [wederpartij a] uitsluitend duidelijkheid verschaft omtrent de gebruiksfunctie van het perceel. De overige gevraagde gegevens heeft hij niet verstrekt.

Vervolgens heeft het college bij brief van 6 januari 2004 [wederpartij a] bericht dat is besloten de bouwaanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb niet verder te behandelen, omdat de aanvraag nog steeds niet voldeed aan de daarvoor gestelde indieningsvereisten. Daarbij heeft het college gespecificeerd aangegeven welke bescheiden nog ontbreken of onvolledig zijn.

In beroep bij de rechtbank hebben [wederpartijen] erkend dat bij brief van 2 december 2003 niet alle in de brief van 6 januari 2004 van het college vermelde gegevens zijn verstrekt. Evenals de rechtbank neemt de Afdeling dit als vaststaand aan.
2.3. Het hoger beroep van het college is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vraagstelling van het college in de brief van 17 november 2003 onduidelijk was, waardoor niet is voldaan aan de in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb en de in artikel 47 van de Woningwet gestelde eis dat de aanvrager van een bouwvergunning de gelegenheid heeft de bouwaanvraag aan te vullen, zodat [wederpartijen] daartoe alsnog door het college in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld.

2.4. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank niet. In de brief van 17 november 2003 wordt in duidelijke bewoordingen een opsomming gegeven van de gegevens welke [wederpartij a] diende te verstrekken. Weliswaar heeft het college in die brief opgemerkt dat misschien ook om ontbrekende gegevens werd gevraagd die uiteindelijk niet nodig zouden blijken te zijn, maar dat kwam omdat de vraag in de aanvraag om bouwvergunning over de gebruiksfunctie niet was beantwoord. Hierdoor heeft het college zich in de brief van 17 november 2003, anders dan in de brief van 6 januari 2004, niet kunnen beperken tot het opvragen van gegevens betreffende een specifieke gebruiksfunctie. Voor zover bij de architect bna van [wederpartij a], die de aanvraag om bouwvergunning heeft verzorgd en tevens bij brief van 2 december 2003 de brief van het college van 17 november 2003 heeft beantwoord, over de te verstrekken gegevens onduidelijkheid zou hebben bestaan, had het op zijn weg gelegen hierover met de behandelend ambtenaar contact op te nemen. Door dat niet te doen en niet alle gevraagde gegevens te verstrekken is het risico genomen dat het college zou besluiten de aanvraag niet verder in behandeling te nemen, op welk risico in de brief van 17 november 2003 ook is gewezen.

Nu de verlangde gegevens niet alsnog binnen de gestelde termijn van vier weken zijn verstrekt, heeft het college met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb in samenhang met artikel 47 van de Woningwet kunnen besluiten de bouwaanvraag niet verder te behandelen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De bij de rechtbank ingestelde beroepen van [wederpartijen] dienen alsnog ongegrond te worden verklaard.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juli 2005, AWB 04/4156 en AWB 04/4157;

III. verklaart de door [wederpartijen], respectievelijk wonende te [woonplaatsen] bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond;

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006

202.