Uitspraak 202205699/1/V3


Volledige tekst

202205699/1/V3.
Datum uitspraak: 9 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

2.       [de vreemdeling],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 september 2022 in zaak nr. NL22.18275 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 23 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.

Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

Hoger beroep van de staatssecretaris

1.       Het hoger beroep van de staatssecretaris leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond.

Hoger beroep van de vreemdeling

3.       De vreemdeling heeft geen belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep omdat al is bereikt wat hij daarmee nastreeft. De rechtbank heeft zijn beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een volledige schadevergoeding toegekend. Het tegen dat oordeel ingestelde hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond. Verder maakt het verzoek van de vreemdeling om verbetering van de gronden van de uitspraak van de rechtbank niet dat hij toch belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Daarvoor is doorslaggevend of hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken. Dat is gelet op het voorgaande niet het geval. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:137.

4.       Het hoger beroep van de vreemdeling is niet-ontvankelijk.

Conclusie

5.       De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;

II.       bevestigt de aangevallen uitspraak;

III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Schippers
griffier

873-1017