Uitspraak 202006169/1/R2


Volledige tekst

202006169/1/R2.
Datum uitspraak: 11 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te 's-Hertogenbosch,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te 's-Hertogenbosch,

3.       Congregatie Dochters van Maria en Joseph (hierna: de congregatie), gevestigd te 's-Hertogenbosch,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,

2.       het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Theater aan de Parade 2020" vastgesteld.

Bij besluit van 26 oktober 2020 heeft het college aan de gemeente ’s-Hertogenbosch een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de realisatie van het Theater aan de Parade.

Deze besluiten zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en de congregatie beroep ingesteld.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, de congregatie, de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 19 januari 2022, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [appellant sub 1] en [appellant sub 1A], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], de congregatie, vertegenwoordigd door drs. A.A.J. Kluijtmans en bijgestaan door mr. W.A. Braams, advocaat te Waalre, en de raad en het college, beiden vertegenwoordigd door mr. S.M. Schipper, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is gehoord de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, vertegenwoordigd door ing. J.P. van Rooijen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan "Theater aan de Parade 2020" voorziet in een nieuwe planologische regeling voor het gelijknamige theater aan de Parade in het centrum van Den Bosch. In de plantoelichting staat dat grote investeringen nodig zouden zijn om het bestaande theater te laten voldoen aan de technische en kwalitatieve eisen van deze en de komende tijd. Daarom is een proces gestart om tot een nieuw theater te komen. Het nieuwe theater komt op de locatie van het bestaande theater.

Daarnaast is voor de verbouw van het theater een omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning is voor de activiteiten bouwen, gebruik dat met het bestemmingsplan strijdig is, het slopen van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht en het uitvoeren van werkzaamheden en het aanleggen van een uitweg.

2.       Het plan geeft aan de gronden waarop het nieuwe theater wordt gebouwd de enkelbestemming "Cultuur en ontspanning", alsmede op gedeelten van die gronden de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie-2". De verschillende voor het gebouw geldende maximale goot- en bouwhoogten zijn door middel van aanduidingen op de verbeelding aangegeven.

De omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van het theater. Ook is met het bestemmingsplan strijdig gebruik daarbij vergund. Daarbij gaat het om verschillende installaties en dakopbouwen op het dak van het gebouw, waardoor de in het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogten op een aantal plaatsen worden overschreden. Ook ziet die vergunning op het in strijd met het bestemmingsplan uitbreiden van een kelder, en een aanpassing die betrekking heeft op een aantal verspringingen in de voorgevel op de eerste en tweede verdieping.

Het bestemmingsplan

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beschermd stadsgezicht

4.       [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, betogen dat de raad aan zijn standpunt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, geen deugdelijke motivering ten grondslag heeft gelegd. Zij voeren daartoe aan dat het bestemmingsplan te massale bouwmogelijkheden biedt. Daardoor ontstaat een te groot gebouw dat stedenbouwkundig niet past in het beschermde stadsgezicht.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het nieuwe theater op deze locatie, en met deze omvang, passend is. Het nieuwe theater wordt gebouwd op dezelfde locatie als het bestaande theater. Er wordt binnen de kaders gebleven van het voorheen geldende bestemmingsplan "Binnenstad" en de al in 2006 vergunde uitbreiding. Bovendien is het bouwvolume van het nieuwe theater dat het bestemmingsplan mogelijk maakt, niet groter dan het bouwvolume dat het vorige plan al toestond.

Verder heeft de raad toegelicht dat de binnenstad van 's-Hertogenbosch bij besluit van 21 december 1972 is aangewezen als beschermd stadsgezicht (hierna: het aanwijzingsbesluit), maar dat op grond van de Monumentenwet 1988 en Erfgoedwet geen verplichting bestaat om een (separaat) deskundigenrapport of een architectuurhistorisch-stedenbouwkundige analyse te laten opstellen. De raad is enkel verplicht om een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het beschermd stadsgezicht. De raad stelt dat in de plantoelichting staat dat dit al was gedaan met het voorheen geldende bestemmingsplan "Binnenstad" met daarin een theater op deze plaats. Ook met het nieuwe theater is rekening gehouden met het beschermd stadsgezicht, zodat de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied is onderkend als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen van het gebied. Ook zijn de in de planregels bepalingen opgenomen die de bescherming van het stadsgezicht waarborgen bij de verlening van een omgevingsvergunning.

4.2.    Op de zitting heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een toelichting gegeven over de rol die het beschermd stadsgezicht kan spelen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Onder meer is van belang dat de aanwijzing van een beschermd stadsgezicht primair gericht is op de structuur van het gebied, zoals dit met name tot uitdrukking komt in het stratenplan en de bebouwing daaromheen. Op het eerste gezicht brengt de sloop van een solitair (theater)gebouw en de nieuwbouw op die locatie daarin geen verandering. Bij de nieuwbouw dient wel acht geslagen te worden op de redengevende beschrijving in het beschermd stadsgezicht. Zowel "oud" als "nieuw" moeten op een harmonische wijze geïntegreerd zijn, blijkt uit het aanwijzingsbesluit. Wat dit betekent, is niet alleen afhankelijk van de beschrijving ten tijde van de aanwijzing, maar verandert met de tijd. Dit betekent dat, om te beoordelen of het nieuwe theater harmonisch geïntegreerd is met de omgeving, in lijn met de huidige tijdsgeest moet worden bezien hoe het nieuwe theater zich verhoudt tot de andere gebouwen aan de Parade. Een groter en moderner vrijstaand theater dan voorheen tast niet noodzakelijk een beschermd stadsgezicht aan. In het aanwijzingsbesluit staat dan ook dat de bescherming van het stadsgezicht niet zover strekt dat sprake dient te zijn van een algehele bevriezing van de huidige toestand. Het is wel van belang dat in de onderbouwing duidelijk wordt gemaakt hoe dit gebouw zich verhoudt tot de omgeving.

4.3.    De Afdeling overweegt allereerst dat in dit geval van belang is dat op de locatie van het nieuwe theater al een theater van soortgelijke omvang stond. Weliswaar wordt het voorziene theater groter dan het vorige theater, maar het bestaande planologische regime, samen met de in 2006 vergunde uitbreiding maakten ook al een groter theater mogelijk en niet is gebleken  dat dit regime een aantasting vormde van het beschermd stadsgezicht.

De raad heeft in paragraaf 3.2 van de plantoelichting verantwoord hoe het nieuwe theater zich verhoudt tot de andere gebouwen aan de Parade. Hier is onder meer uiteengezet dat er rekening is gehouden met de directe omgeving en de nabijheid van de Sint Janskathedraal, met de ligging binnen het van rijkswege beschermd stadsgezicht en met de bestaande bouwmogelijkheden op deze locatie. Toegelicht is dat de schaal en het karakter van de gebouwen aan de Parade verschillen al naar gelang de functie daarvan. In de historische binnenstad hebben gebouwen met maatschappelijke of openbare functies, zoals een kerk, een klooster of een theater, vaak een afwijkende maat en schaal, en zelfs richting. Dit zorgt ervoor dat dergelijke bebouwing vaak de aandacht trekt in het straatbeeld. Dit verschil in maat en schaal tussen grotere gebouwen en de meer kleinschalige woonbebouwing is een belangrijke karakteristiek en te koesteren kwaliteit van de historische binnenstad. De grotere gebouwen worden vaak gekenmerkt door een geleding van de massa en verfijning van de architectuur en gevels, zodat een logische overgang ontstaat tussen beide schalen, en geen hard contrast. Toegelicht is dat deze geleding een belangrijk uitgangspunt is geweest bij het ontwerp voor het nieuwe theater. Rekening is bovendien gehouden met feit dat de Parade een plein van formaat is dat "grotere" gebouwen kan dragen. De Afdeling constateert dat het bestemmingsplan voor het gebouw op verschillende plaatsen, verschillende afmetingen vastlegt, zodat er ruimte is voor een geleding van het gebouw in hoogte en bouwmassa.

Gelet op de mogelijkheden die het plan biedt, en de uiteenzetting in de plantoelichting daarover, mede beschouwd in het licht van de toelichting op de zitting door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan, voor wat betreft het beschermde stadsgezicht, de relevante elementen onder ogen heeft gezien en heeft afgewogen. In wat [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan stedenbouwkundig passend is in het beschermde stadsgezicht.

Het betoog slaagt niet.

Maximaal aantal bouwlagen

5.       [appellant sub 1] en anderen, en [appellant sub 2] en anderen, betogen dat de raad ten onrechte het toegestane aantal bouwlagen heeft verruimd door de beperking tot twee bouwlagen van het voorheen geldende bestemmingsplan "Binnenstad" te verlaten.

5.1.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat aan blijven sluiten bij de systematiek van bouwlagen uit het voorheen geldende bestemmingsplan geen toegevoegde waarde heeft voor het nieuwe theater. De beperking van het aantal bouwlagen in het vorige bestemmingsplan was, zoals ook op de zitting nader door de raad is toegelicht, met name bedoeld om te voorkomen dat bij historische woonbebouwing extra bouwlagen kunnen ontstaan. Het Theater aan de Parade is echter geen historisch woongebouw, maar een op zichzelf staand nieuw te bouwen gebouw met een andere functie. Om een goed functionerend en toekomstbestending theater te realiseren, kon de raad zich bovendien in redelijkheid op het standpunt stellen dat het niet wenselijk is om het aantal bouwlagen opnieuw te beperken tot twee. In dit verband wijst de Afdeling erop dat de toegestane hoogtematen zijn geregeld in het plan.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

6.       De congregatie betoogt dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast door de geluidsproductie van de luchtbehandelingsinstallaties van het nieuwe theater. In het als bijlage 4 bij het bestemmingsplan gevoegde rapport "Theater aan de Parade, Geluid naar de omgeving in het kader van een melding Activiteitenbesluit" van adviesbureau Peutz van 27 augustus 2020 wordt niet ingegaan op de geluidsproductie van de luchtbehandelingsinstallaties, en het effect daarvan op de binnentuin en de aangrenzende wooneenheden van de zusters van de congregatie.

Daarnaast stellen [appellant sub 1] en anderen, en de congregatie, dat de stenen van de Parade door de glazen wanden van het nieuwe theater als een klankkast zullen functioneren, en dit tot hogere geluidsniveaus zal leiden dan waarmee rekening is gehouden.

6.1.    Voor wat betreft de geluidhinder door de luchtbehandelingsinstallaties, en het effect daarvan op de binnentuin en de aangrenzende wooneenheden van de zusters van de congregatie, stelt de Afdeling vast dat de raad zich bij de beoordeling van het geluid heeft gebaseerd op het rapport van adviesbureau Peutz van 27 augustus 2020. In dit rapport is met het geluid van deze installaties rekening gehouden. Ten eerste is in het rapport niet alleen van de geluidhinder door de luchtbehandelingsinstallaties uitgegaan, maar van de installaties samen met het muziekgeluid uit de zalen of foyers, en het laden en lossen, plus een muziektoeslag van 10 dB(A). Verder is in paragraaf 3.1 van het rapport toegelicht dat met het geluidonderzoek nadrukkelijk is stilgestaan bij de gebouwen met een woonfunctie die rondom Theater aan de Parade liggen. In figuur f3.1, als opgenomen in paragraaf 3.1, zijn deze nabijgelegen woongebouwen gemarkeerd met witte stippellijnen. De wooneenheden van de zusters van de congregatie zijn voorzien van een dergelijke stippellijn. Daarmee zijn de wooneenheden, anders dan de congregatie stelt, wel degelijk meegenomen in het geluidonderzoek.

Voor de binnentuin van de congregatie zijn geen meetpunten opgenomen in het rapport. De gevels van de wooneenheden van de zusters hebben echter in het rapport de meetpunten M05, M06 en M07 gekregen. De Afdeling stelt aan de hand van tabel t5.1, als opgenomen in paragraaf 5.2 van het rapport, vast dat op deze meetpunten wordt voldaan aan de geluidnormen in het Activiteitenbesluit. Omdat de wooneenheden van de zusters dichterbij het theater zijn, en een geluidwerend effect hebben voor de binnentuin, is het volgens de Afdeling niet aannemelijk dat in de binnentuin de geluidsnomen wel zouden worden overschreden.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen, en de congregatie, stellen dat de glazen wanden van het nieuwe theater als een klankkast zullen functioneren, en dit op eventuele andere ontvangpunten tot hogere immissieniveaus zal leiden, is in de notitie "Theater aan de Parade te Den Bosch - reactie op "Tweede aanvulling op ons beroepschrift van 12 november 2020, gedateerd 18 juni 2021" van adviesbureau Peutz van 9 december 2021 toegelicht dat dit ten onrechte is gesteld. Er zijn aanvankelijk meerdere ontvangpunten berekend dan die welke uiteindelijk in het rapport van adviesbureau Peutz van 27 augustus 2020 zijn opgenomen. Op die punten is rekening gehouden met de eigenschappen van de omgeving. Voor de overzichtelijkheid is het aantal ontvangpunten gereduceerd tot de maatgevende beoordelingspunten met de hoogste immissieniveaus. De ontvangpunten die verder weg liggen, en waar lagere immissieniveau zijn berekend, voldoen derhalve ook aan de wettelijke normen die hiervoor gelden. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en anderen, en de congregatie, hebben aangevoerd geen aanleiding hieraan te twijfelen.

Niet aannemelijk is geworden dat het rapport van Peutz zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat waardoor de raad bij het vaststellen van het plan hier niet van hebben mogen uitgaan.

Het betoog slaagt niet.

Bezonning

7.       De congregatie betoogt dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast doordat de bouwmassa van het nieuwe theater toeneemt, en dit met name in het voor- en najaar voor minder bezonning in de binnentuin van de congregatie zorgt.

7.1.    In de als bijlage 5 bij het bestemmingsplan gevoegde bezonningsstudie is de schaduwwerking berekend van het nieuwe theater op de omliggende percelen in de maanden maart, juni, september en december. Uit paragraaf 3.2 van de plantoelichting volgt dat op basis van het onderzoek geconcludeerd kan worden dat de schaduweffecten op de omliggende percelen op basis van de vergelijking tussen het bestaande theater en het nieuwe theater wel aanwezig zijn, maar bij de gebouwen van de congregatie beperkt zijn, mede omdat al een theater aanwezig was. Volgens de raad zal deze beperkte toename van schaduw niet leiden tot onaanvaardbare situaties. De inhoud van de bezonningsstudie is door de congregatie niet bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich dan ook met verwijzing naar de resultaten van de bezonningsstudie op het standpunt kunnen stellen dat er als gevolg van het plan geen onaanvaardbare schaduwwerking optreedt op de omliggende percelen.

Het betoog slaagt niet.

Financiële uitvoerbaarheid

8.       [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, betogen dat het bestemmingsplan niet financieel uitvoerbaar is. Volgens [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, is het gepresenteerde bedrijfsplan "Theater aan de Parade - Zichtlijnen 2024-2027" van 14 augustus 2020 van de Zuid Nederlandse Theater Maatschappij B.V. (hierna: ZNTM B.V.) niet realistisch, en zal er een aanvullende subsidie nodig zijn. Daarnaast is de afschrijvingsperiode van 40 jaar niet realistisch.

8.1.    Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad op voorhand had moeten inzien dat het plan om financieel-economische, of andere redenen, zonder meer niet uitvoerbaar is.

In zowel het bedrijfsplan van ZNTM B.V., als de daarna op 11 september 2020 door Berenschot uitgevoerde second opinion op dit bedrijfsplan, is geconcludeerd dat het plan binnen de financiële kaders te realiseren is en dat de risico's beperkt zijn. De raad heeft op de zitting bevestigd dat er financiële ruimte is voor het theater.

[appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, hebben geen deskundig tegenrapport overgelegd of anderszins concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het bedrijfsplan van ZNTM B.V. naar voren gebracht. Ook het argument dat een afschrijvingsperiode van 40 jaar niet realistisch is, is door [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, niet concreet onderbouwd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom op voorhand aannemelijk is dat het plan niet financieel uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

De omgevingsvergunning

Afwijken van het bestemmingsplan

9.       [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, betogen dat het college ten onrechte geen omgevingsvergunning heeft verleend voor diverse onderdelen van het bouwplan voor het nieuwe theater die afwijken van het bestemmingsplan. Daartoe wordt gewezen op de kantelen op het gebouw, het dak van de Paradezaal, het dak van de toneeltoren, de verschillende installaties op de beide daken, de glazen gevels of daken op de vierde en vijfde bouwlaag, de verspringingen in de voorgevel op de eerste en tweede verdieping, de drie taatsdeuren in de westgevel, het laden en lossen van vrachtwagens en het dakterras. Voor wat betreft de kantelen op het gebouw, het dak van de Paradezaal, het dak van de toneeltoren, de verschillende installaties op het dak, en de glazen gevels of daken op de vierde en vijfde bouwlaag, worden de ter plaatse maximaal toegestane bouwhoogten overschreden. Dit komt, onder andere, omdat het college een onjuiste invulling heeft gegeven aan de begrippen "attiek" en "kap". Daarnaast stellen [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, dat het "peil", zoals aangegeven op de bouwkundige tekeningen van architectenbureau NOAHH die deel uitmaken van de aanvraag, niet hetzelfde is als het "peil", als bedoeld in het bestemmingsplan.

Attiek

10.     Artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels luidt:

"Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: (..)

c. met betrekking tot de maatvoering van de gebouwen geldt de maximale goothoogte en de maximale bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven, waarbij geldt, dat hoofdgebouwen met een plat dak uitsluitend mogen worden verhoogd tot de aangegeven maximale bouwhoogte om het hoofdgebouw te kunnen voorzien van een kap, dakschild of attiek;".

10.1.  Voor zover [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, hebben betoogd dat sprake is van plat dak met kantelen, en daarmee geen sprake is van een attiek, als bedoeld in artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels, overweegt de Afdeling als volgt. Het begrip attiek is niet omschreven in het bestemmingsplan. Maar het college heeft toegelicht dat "attiek" een in de architectuur gebruikelijke manier van omschrijven is van een verhoging bovenop het bovenste deel van een gevel. Vaak heeft dat de vorm van een geprofileerde of versierde band, maar dat is niet altijd het geval. Dat in dit geval sprake is van een moderne variant van een attiek die er uitziet als kantelen, en het nieuwe theater dusdanig is ontworpen dat het bovenste gedeelte van de gevel overloopt in de kantelen, betekent dus niet dat geen sprake is van attiek. De Afdeling kan deze toelichting volgen. Het enkele gegeven dat de kantelen visueel verbonden zijn met de rest van de gevel, of daarmee visueel doorlopen, betekent niet dat het niet als attiek, als bedoeld in artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels, kan worden aangemerkt.

10.2.  Volgens artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels mogen hoofdgebouwen tot de maximale bouwhoogte worden voorzien van een attiek. De Afdeling stelt, aan de hand van de bouwkundige tekeningen van architectenbureau NOAHH, vast dat de attiek op het nieuwe theater niet de ter plaatse geldende maximale bouwhoogten overschrijdt, waardoor wordt voldaan aan artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels.

Het betoog slaagt niet.

Het dak van de Paradezaal, het dak van de toneeltoren, en de installaties

11.     Artikel 1.34 van de planregels luidt:

"Kap of dakschild: de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel een hellend dak met een hellingsvlak van ten minste 40° en ten hoogste 60°, tenzij in de regels anders is bepaald."

Artikel 8, aanhef en onder d, luidt:

"Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:  (..)

d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van de oppervlakte van het gebouw bedraagt;

- de hoogte van de plaatselijke verhogingen niet meer dan 3 m mag bedragen."

11.1.  Voor zover [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, hebben betoogd dat het dak van de Paradezaal en het dak van de toneeltoren moeten worden gedefinieerd als een rechte dakopbouw met afgeronde hoeken, en daarmee geen sprake is van een kap, als bedoeld in artikel 3.2.2, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 1.34 van de planregels, overweegt de Afdeling als volgt. Het begrip kap is omschreven in artikel 1.34 van de planregels. Er is sprake van een kap, wanneer sprake is van volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm. Zowel het dak van de Paradezaal, als het dak van toneeltoren voldoen aan deze omschrijving. Ten eerste is door beide kappen namelijk sprake van volledige of nagenoeg volledige afdekking van het platte dak van de Paradezaal en het platte dak van de toneeltoren. Daarnaast volgt uit de bouwkundige tekeningen van architectenbureau NOAHH dat beide kappen op alle punten een krommingsstraal hebben, en daarmee niet rechthoekig, maar gebogen zijn. Weliswaar is op sommige punten de straal van die kromming zeer groot, maar de kromming blijft overal aanwezig. De onderbreking in de buiging in de beide kappen door de verzinking, ten behoeve van de installaties, die zijn toegestaan met gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 8, aanhef en onder d, van de planregels, is niet dusdanig groot dat niet langer sprake is van een nagenoeg volledige afdekking in een gebogen vorm.

Dat, volgens [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, in het geval van het dak van de toneeltoren, geen sprake zou zijn van een duidelijke horizontale beëindiging van de gevel, waardoor de functie van dit gedeelte van het gebouw van buitenaf niet zichtbaar is, betekent niet dat daardoor geen sprake is van een kap, zoals gedefinieerd in artikel 1.34 van de planregels.

11.2.  Op grond van artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels mogen hoofdgebouwen tot de maximale bouwhoogte worden voorzien van een kap. De Afdeling stelt, aan de hand van de bouwkundige tekeningen van architectenbureau NOAHH, vast dat de kap op het platte dak van de Paradezaal, en de kap op het platte dak van de toneeltoren, niet de ter plaatse geldende maximale bouwhoogten overschrijden, waardoor wordt voldaan aan artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels. Voor wat betreft de installaties, en de bijbehorende omheining, is op grond van artikel 8, aanhef en onder d, van de planregels gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de ter plaatse geldende maximale bouwhoogten. Daartoe heeft het college de voorwaarden in artikel 8, aanhef en onder d, van de planregels in acht genomen.

Het betoogt slaagt niet.

De glazen gevels/daken op de vierde en vijfde bouwlaag

12.     Artikel 1.34 van de planregels luidt:

"Kap of dakschild: de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel een hellend dak met een hellingsvlak van ten minste 40° en ten hoogste 60°, tenzij in de regels anders is bepaald."

12.1.  Voor zover [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie hebben betoogd dat de glazen gevels en daken op de vierde en vijfde bouwlaag geen kap zijn, als bedoeld in artikel 3.2.2, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 1.34 van de planregels, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals gezegd, is het begrip kap omschreven in artikel 1.34 van de planregels. Er is sprake van een kap, wanneer sprake is van een hellend dak met een hellingsvlak van ten minste 40° en ten hoogste 60°. De drie daken op de vierde en vijfde bouwlaag bevatten kappen met een hellend vlak die voldoen aan deze omschrijving, omdat zij allemaal een hellingsvlak van 60° hebben. Dat het hellende vlak overgaat in een plat dak betekent, anders dan [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie stellen, niet dat daardoor geen sprake is van een kap. De planregel vereist namelijk niet dat de kap in zijn geheel hellend dient te zijn.

12.2.  Volgens artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels mogen hoofdgebouwen tot de maximale bouwhoogte worden voorzien van een kap. De Afdeling stelt, aan de hand van de bouwkundige tekeningen van architectenbureau NOAHH, vast dat de drie daken op de vierde en vijfde bouwlaag kappen bevatten die niet de ter plaatse geldende maximale bouwhoogten overschrijden, waardoor wordt voldaan aan artikel 3.2.2, aanhef en onder c, van de planregels.

Het betoog slaagt niet.

De verspringingen in de voorgevel op de eerste en tweede verdieping

13.     Artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: (..)

a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van de hoofdgebouwen in de voorste begrenzing van het bouwvlak moet worden geplaatst."

Artikel 3.4, aanhef en onder 6 luidt:

"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.2 en 3.2.3, waarbij wordt toegestaan dat: (..)

6. verspringingen in de voorgevel worden aangebracht; een en ander mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van: de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermde stadsgezicht; cultuurhistorische en archeologische waarden; een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; de verkeersveiligheid; de sociale veiligheid; de milieusituatie; de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden."

13.1.  Volgens artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels dienen gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van de hoofdgebouwen in de voorste begrenzing van het bouwvlak moet worden geplaatst. Anders dan [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, stellen, kan daarvan ten behoeve van een verspringing in de voorgevel worden afgeweken op grond van artikel 3.4 aanhef en onder 6 van de planregels, mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van de aan het slot van het artikel genoemde aspecten. In dit geval bevat de voorgevel over een deel van de eerste en tweede verdieping een verspringing naar voren. In de overwegingen bij de omgevingsvergunning is naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat de verspringing voldoet aan de voorwaarden in artikel 3.4, zesde lid, van de planregels.

Het betoog slaagt niet.

De drie taatsdeuren in de westgevel

14.     Artikel 1.29 van de planregels luidt, voor zover hier relevant:

"functie-ondersteunende horeca 1 bij een andere hoofdfunctie dan horeca behorende, daaraan ondergeschikte (maximaal 20% van het netto-vloeroppervlak) en niet-zelfstandige horeca in de horecacategorie als omschreven onder "horecabedrijf categorie 2 en/of 3" en waarbij de openingstijden gekoppeld zijn aan de openingstijden van de hoofdfunctie, zonder aparte toegang en niet fysiek gescheiden van de hoofdfunctie. (…)"

14.1.  Voor zover [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, hebben betoogd dat, in strijd met artikel 3.1, aanhef en onder i, gelezen in samenhang met artikel 1.29 van de planregels, met het realiseren van drie taatsdeuren in de westgevel sprake is van een aparte toegang, overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft toegelicht dat de taatsdeuren in het horecagedeelte van het nieuwe theater gezien kunnen worden als de wanden daarvan. De taatsdeuren kunnen niet van buitenaf geopend worden, en zullen doorgaans gesloten zijn. De taatsdeuren gelden, volgens het college, dus niet als een aparte toegang. De Afdeling kan het college hierin volgen. Mochten de drie taatsdeuren in de westgevel overigens toch worden gebruikt in strijd met de planregels, dan kan daartegen handhavend worden opgetreden.

Het betoog slaagt niet.

Het laden en lossen van vrachtwagens

15.     Het laden en lossen zal plaatsvinden binnen het pand in een ruimte die daarvoor kan worden gebruikt en is opgenomen in de omgevingsvergunning. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, hebben in hun beroepschrift, noch op de zitting, kunnen toelichten waarom het laden en lossen van vrachtwagens, dat plaatsvindt door middel van een inpandig schuifplatform dat naar buiten en naar binnen wordt geschoven, in strijd zou komen met een goede ruimtelijke ordening of anderszins met het recht. Het betoog slaagt niet.

Dakterras

16.     Artikel 3.2.2, aanhef en onder g, van de planregels luidt:

"Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: (..)

g. voor bestaande dakterrassen geldt, dat deze zijn toegestaan, zoals deze aanwezig zijn ten tijde van inwerkingtreding van dit plan; voor nieuwe dakterrassen geldt, dat deze zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 1. de dakterrassen mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg; 2. de hoogte van afscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,00 meter, gemeten ten opzichte van de vloer waarop wordt gebouwd en worden uitgevoerd in een open transparante constructie; 3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van cultuurhistorische waarden."

16.1.  Het college heeft, naar het oordeel van de Afdeling, terecht gesteld dat met het voorziene dakterras niet wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Het dakterras voldoet namelijk aan de voorwaarden in artikel 3.2.2, aanhef en onder g, van de planregels. Ten eerste is het dakterras vanaf de openbare weg niet zichtbaar, omdat het is gelegen in een verzinking, en de transparante omheining bovendien wordt omgeven door beplanting. Verder bedraagt de hoogte van de afscheiding niet meer dan 1,00 m. Ten slotte heeft het college onderbouwd dat er geen onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden plaatsvindt. Hierbij kon het college uitgaan van het positieve advies van de Monumenten- en Welstandscommissie van 27 mei 2020 over het ontwerp van het nieuwe theater.

Het betoog slaagt niet.

Peil

17.     Artikel 2.10, onder a, van de planregels luidt:

"Peil: voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouwperceel grenzende weg."

17.1.  Het college heeft, naar het oordeel van de Afdeling, terecht gesteld dat voor het peil moet worden uitgegaan van de hoogte van de kruin van de straat Parade. Het gebouw is voor het overgrote deel gelegen, en heeft zijn hoofdingang, aan de straat Parade. Bij de beoordeling van een bouwplan moet het college uitgaan van de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen, waarop een (bouw)peil is opgenomen overeenkomstig het bestemmingsplan. In dit geval is in de bouwtekening van 31 augustus 2020 van Pieters Bouwtechniek, behorend bij de aanvraag, een (bouw)peil vastgesteld van 6,36 m +NAP. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie, hebben niet met een deskundig tegenrapport gemotiveerd dat dit (bouw)peil onjuist is.

Het betoog slaagt niet.

Brandveiligheid

18.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat de vrachtwagens, die in de laad- en losplaats staan, door de hitte die daarvan afkomt brand kunnen veroorzaken. Door een geheel geopende schuifdeur bij de laad- en losplaats kan de door de vrachtwagens veroorzaakte brand vervolgens langs de gevel aan de zijde van de Triniteitsstraat opstijgen. Het college heeft de omgevingsvergunning, of de daarbij bijbehorende bouwkundige tekeningen, ten onrechte niet voorzien van brandwerende voorzieningen in de gevel om de brand af te leiden van de daarboven gelegen gevel.

18.1.  De Afdeling overweegt dat in zowel het bij de omgevingsvergunning behorende rapport "Beoordeling brandveiligheid voor aanvraag Omgevingsvergunning" van adviesbureau Peutz van 10 september 2020, als het bij de omgevingsvergunning behorende advies "Advies: Parade 21 WB00052288" van de brandweer van 14 oktober 2020, is geconcludeerd dat het nieuwe theater aan de brandveiligheidsregels uit het Bouwbesluit 2012 voldoet. In de notitie van adviesbureau Peutz van 7 januari 2021 is dit specifiek voor de laad- en losplaats nog eens bevestigd. [appellant sub 2] en anderen hebben niet onderbouwd, met bijvoorbeeld een deskundig tegenrapport, dat de genoemde rapporten onjuist of onvolledig zijn.

Het betoog slaagt niet.

Welstand

19.     [appellant sub 1] en anderen, en [appellant sub 2] en anderen, betogen dat de welstandstoetsing van het bouwplan niet op een deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. De toepasselijke regels in de Actualisering Welstandsnota 2011 (hierna: de Welstandsnota) zijn genegeerd, wat in deze omgeving des te erger is door de nabijheid van rijksmonumenten zoals de Sint Janskathedraal. Volgens [appellant sub 1] en anderen, en [appellant sub 2] en anderen, is het nieuwe theater ten onrechte te veel op zichzelf beoordeeld. De vorm, de kleur en het materiaal van het nieuwe theater is veel moderner dan de historische bebouwing in de binnenstad van 's-Hertogenbosch. Ook in verband met de omgevingsvergunning is onvoldoende rekening gehouden met de bescherming van het stadsgezicht van de binnenstad.

Daarnaast ontbreekt het de Monumenten- en Welstandscommissie van 's-Hertogenbosch, volgens [appellant sub 2] en anderen, aan deskundigheid op het gebied van monumentenzorg.

20.     Uit de stukken blijkt dat het bouwplan in ieder geval vanaf juni 2019 meerdere malen in vooroverleggen door de Monumenten- en Welstandscommissie is beoordeeld. Uiteindelijk is het van een positief welstandsadvies voorzien op 27 mei 2020. De voorzitter van de Monumenten- en Welstandscommissie heeft het positieve welstandsadvies in de brief van 11 januari 2021 nogmaals toegelicht en bevestigd. Het college heeft het welstandsadvies overgenomen.

20.1.  Het college heeft erop gewezen dat de geïntegreerde Monumenten- en Welstandscommissie is samengesteld op grond van het "Reglement regelende de samenstelling, bevoegdheid en werkwijze van de Monumenten- en Welstandscommissie", behorende bij de "Bouwverordening ’s-Hertogenbosch 1996". Volgens dit Reglement bestaat de commissie uit zeven personen. Zes daarvan worden benoemd in de discipline architectuur, waarvan één een stedenbouwkundige deskundigheid heeft, en de helft tevens beschikt over deskundigheid op het gebied van monumentenzorg dan wel monumentenrestauratie. Een van de leden wordt benoemd in de discipline bouwhistorie.

20.2.  De Afdeling stelt uit het welstandsadvies van 27 mei 2020 vast dat de geïntegreerde Monumenten- en Welstandscommissie inderdaad is samengesteld uit leden die de deskundigheid in de onder 21 genoemde gebieden hebben. In wat [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd is niet onderbouwd dat deze leden desondanks niet deskundig zijn.

Het betoog slaagt niet.

21.     Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijke adviseur, en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

21.1.  Het college acht de inhoud van het welstandsadvies deugdelijk. Het nieuwe theater valt onder bebouwingstype T4, volgens de Welstandskaart, behorende bij de Welstandsnota. Dit betekent dat sprake is van "op zichzelf staande bebouwing". Het bouwplan voldoet, volgens het college, aan de voor dit bebouwingstype geldende algemene welstandscriteria.

21.2.  De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de inhoud van het welstandsadvies. Uit de Welstandsnota en de bijbehorende welstandkaart blijkt dat het theater valt onder bebouwingstype T4, "op zichzelf staande bebouwing". Dit betekent, volgens deze nota, weliswaar dat de bebouwing op de openbare ruimte is georiënteerd, maar dat de architectuurstijl afwijkend kan zijn, afhankelijk van de periode van bouwen en de functie die gehuisvest wordt. Voor deze bebouwing gelden de algemene welstandcriteria. Verder blijkt uit hoofdstuk 8.1 van de Welstandsnota dat in dit beschermd stadsgezicht diverse op zichzelf staande bebouwing, waaronder Theater aan de Parade, aanwezig is, en deze bebouwing wordt gekenmerkt door het feit dat zij weinig relatie heeft met de omgeving. Daaruit volgt dat de moderne bebouwing naast de historische bebouwing mogelijk is in de binnenstad van 's-Hertogenbosch.

Uit de stukken, behorende bij het welstandsadvies, blijkt dat de algemene welstandscriteria zijn gehanteerd. Uit het aangevoerde blijkt niet dat dit op onjuiste wijze is gedaan. Dat het gebouw een in het oog springende architectuur heeft die afwijkt van de onderliggende historische bebouwing, maakt dit niet anders, omdat een dergelijke afwijking voor een opzichzelfstaand gebouw als dit in de Welstandsnota is onderkend. De Afdeling acht verder relevant dat [appellant sub 1] en anderen, en [appellant sub 2] en anderen, geen deskundig tegenrapport hebben overgelegd of andere concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies hebben ingebracht. De Monumenten- en Welstandscommissie heeft bovendien geen aanleiding gezien te oordelen dat het nieuwe theater in strijd komt met het beschermd stadsgezicht, of niet passend zou zijn in de omgeving. Onder meer gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, de regels die in het plan staan over het beschermd stadsgezicht, en welstandsadvies, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning een aantasting vormt van het beschermd stadsgezicht.

Het betoog slaagt niet.

Overige beroepsgronden

Procedure

22.     [appellant sub 2] en anderen hebben betoogd dat gedurende de procedure door de gemeente 's-Hertogenbosch onjuiste en onvolledige informatie over het nieuwe theater is verstrekt aan de media, de architecten, de klankbordgroep, de Monumenten- en Welstandscommissie, en de raad. Op de zitting hebben [appellant sub 2] en anderen toegelicht dat de in de beroepsgrond benoemde aspecten niet kunnen worden herleid tot de schending van een wettelijk voorschrift over de te volgen procedure. Deze beroepsgrond hoeft daarom niet inhoudelijk te worden besproken. Het is de Afdeling overigens niet gebleken dat de voor de vaststelling van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gevolgde procedure strijdig is met in de Awb, Wro of Wabo gestelde regels.

Zienswijzen

23.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat door de raad, en het college, een aantal door hen ingediende zienswijzen over het bestemmingsplan, respectievelijk de omgevingsvergunning, niet juist is beoordeeld. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de zienswijzen samengevat worden weergegeven. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

24.     De beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen, en de congregatie zijn ongegrond.

25.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022

723-955