Uitspraak 202004568/1/R2


Volledige tekst

202004568/1/R2.
Datum uitspraak: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Haelen, gemeente Leudal,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 juli 2020 in zaak nr. 19/868 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een keerwand op het perceel [locatie A] te Haelen (hierna: het perceel), afgewezen.

Bij besluit van 8 februari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 februari 2019 vernietigd, het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 3 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [bedrijf A] en [bedrijf B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [bedrijf]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Vos en ing. A. Janssen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door F.L.H. Vanweert, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [bedrijf] heeft op het perceel een metaalrecyclingbedrijf. Op 7 augustus 2014 is aan [bedrijf] een omgevingsvergunning verleend voor het op het buitenterrein van de inrichting plaatsen en naar behoefte verplaatsen van diverse keermuren van legioblokken tot een hoogte van maximaal 8 m. Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk. Op basis van deze vergunning heeft [bedrijf] op de perceelgrens een muur van legioblokken met een hoogte van 4 m geplaatst. [appellant] woont op de [locatie B] te Haelen en exploiteert daar een bed & breakfast. Op 16 april 2017 heeft hij het college verzocht handhavend op te treden tegen onder meer de keermuur. Volgens hem is de muur niet in overeenstemming met de omgevingsvergunning van 7 augustus 2014. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Volgens het college is er geen sprake van een overtreding van een wettelijk voorschrift waartegen het college handhavend kan optreden. In beroep heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

De aangevallen uitspraak

2.       Naar het oordeel van de rechtbank kan [appellant] niet worden aangemerkt als belanghebbende. De afstand tussen de woning van [appellant] en de muur is bijna 100 m. [appellant] heeft door de schuine ligging van zijn woning ten opzichte van de muur en de tussengelegen bebouwing en bomen geen zicht op de muur vanuit zijn woning en vanaf zijn perceel. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat [appellant] ter zitting heeft verklaard dat hij de muur pas ziet wanneer hij zijn perceel verlaat en de weg oprijdt. Ook heeft hij verklaard dat de muur niet van invloed is op de geluidsbelasting in zijn woning. De rechtbank heeft het daarom, en gelet op de omstandigheid dat zich direct aan de overzijde van de woning van [appellant] een metaalrecyclingbedrijf bevindt, niet aannemelijk geacht dat de muur gevolgen van enige betekenis heeft voor [appellant] en de bed & breakfast. Dat [appellant] regelmatig de muur passeert en dat deze volgens hem niet in positieve zin bijdraagt aan de uitstraling van de omgeving, onderscheidt [appellant] onvoldoende van andere weggebruikers en omwonenden om te kunnen oordelen dat hij in zijn persoonlijke belang wordt geraakt. Volgens de rechtbank zijn de gevolgen van de muur voor [appellant] van een dermate geringe betekenis dat hij daardoor niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt. Het college heeft [appellant] daarom ten onrechte ontvangen in zijn bezwaar. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellant] alsnog niet-ontvankelijk de verklaren.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hem is het onjuist dat hij de muur pas kan zien wanneer hij zijn perceel verlaat. Op het terras aan de voorzijde van zijn perceel is zicht op de muur, aldus [appellant]. Ook betoogt hij dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel gevolgen van enige betekenis ondervindt van de muur. Hij passeert en ziet de muur meerdere keren per dag, hetgeen zijn welzijn nadelig beïnvloedt. De hoogte en het materiaal geven de muur een industrieel aanzien, wat de groene omgeving verstoort. De gasten van de bed & breakfast klagen dagelijks over het aanzien van de muur. Ook wijkt de verkoopwaarde van de woning volgens een makelaar met € 75.000,-- tot € 100.000,-- af van de taxatie die [appellant] vorig jaar heeft laten uitvoeren door een beëdigd registermakelaar.

3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is [appellant] geen eigenaar of gebruiker van een perceel dat direct is gelegen naast en aangrenzend aan het perceel waarop de muur is gerealiseerd. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit, in beginsel belanghebbende is. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

3.3.    De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat [appellant] vanaf het terras aan de straatzijde van zijn woning enig zicht heeft op de muur. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op de muur. De Afdeling acht de gestelde verstoring van de groene omgeving van de woning van [appellant] en daarmee de planologische uitstraling van de muur op het perceel van [appellant] te beperkt om het bestaan van gevolgen van enige betekenis aan te nemen. De Afdeling neemt hierbij de afstand van bijna 100 m tussen de muur en de woning van [appellant], de schuine ligging van de woning ten opzichte van de muur, de tussengelegen bomen en bebouwing en de loodsen van [bedrijf] tegenover de woning van [appellant] in aanmerking. Dat [appellant] de muur regelmatig passeert, maakt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet dat hij zich voldoende onderscheidt van andere weggebruikers en omwonenden in de buurt. Ook maakt de door [appellant] gestelde waardedaling van zijn woning hem naar het oordeel van de Afdeling niet belanghebbend. [appellant] heeft deze waardedaling niet onderbouwd. De door hem gestelde waardedaling berust op een vergelijking van twee - overigens niet overgelegde - waarderingen die dateren van na de realisering van de muur.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De gevolgen van de muur zijn voor [appellant] van een dermate geringe betekenis, dat hij daardoor niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. De rechtbank heeft zelf voorziend het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022

531-980