Uitspraak 202201505/2/A3 en 202201505/1/A3


Volledige tekst

202201505/2/A3 en 202201505/1/A3.
Datum uitspraak: 15 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Nijmegen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2022 in zaak nr. 21/5627 en 21/5628 in het geding tussen onder meer:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Nijmegen.

Procesverloop

Bij brief van 29 juli 2021 heeft de burgemeester het handhavingsverzoek van [verzoeker] afgewezen.

Bij besluit van 23 november 2021 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 31 januari 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 april 2022, waar [verzoeker], en de burgemeester, vertegenwoordigd door M. Litjens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als derde-belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.       [verzoeker] heeft bij de burgemeester een verzoek tot handhaving ingediend over het terras bij de inrichting [bedrijf] aan de [locatie] in Nijmegen. [verzoeker] ervaart onder meer hinder van de situering van het terras en de plaatsing van parasols en een overkapping. Bij brief van 29 juli 2021 heeft de burgemeester het verzoek afgewezen, omdat bij een controle door toezichthouders geen overtredingen zijn geconstateerd. Bij besluit op bezwaar van 23 november 2021 heeft de burgemeester het bezwaar gegrond verklaard. Volgens de burgemeester had hij het handhavingsverzoek niet moeten afwijzen, maar niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat [verzoeker] geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek. De burgemeester heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [verzoeker] niet in de onmiddellijke omgeving van het terras woont. Zijn woning bevindt zich in de Dominicanenstraat, op ongeveer 150 meter van het terras. Het terras heeft geen impact op zijn leefomgeving, onder andere omdat hij het terras vanuit zijn woning niet kan zien. Daarbij komt dat er tussen de straat waarin hij woont en de straat waaraan het terras grenst nog een drukke weg gelegen is. De omstandigheid dat [verzoeker] 4-6 maal per dag langs het terras loopt, omdat hij naar zijn broer moet om hem mantelzorg te verlenen, onderscheidt hem niet van vele anderen die in de wijk moeten zijn, aldus de burgemeester.

3.       De rechtbank heeft het door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de burgemeester het bezwaar van [verzoeker] niet gegrond, maar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat hij geen belanghebbende is. Dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij handhaving heeft als gevolg dat zijn verzoek geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Omdat het verzoek van [verzoeker] geen aanvraag is, is de beslissing op zijn verzoek geen besluit. De burgemeester had geen beslissing op het verzoek hoeven nemen. Hij heeft echter dat verzoek wel afgewezen. Omdat de afwijzing van het handhavingsverzoek geen besluit is, stond daartegen geen bezwaar open.

De burgemeester had daarom het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus de rechtbank.

4.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de burgemeester in zijn standpunt is gevolgd dat hij geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek. Hij voert aan dat hij wel belanghebbende is, omdat hij op 150 meter afstand van het Proeflokaal woont en omringd wordt door cafés. Het moet volgens hem mogelijk zijn om handhavend op te treden. Ook voert [verzoeker] aan dat de rechtbank ten onrechte van belang heeft geacht dat hij ook via een andere looproute zijn broer kan bereiken. [verzoeker] wijst erop dat hij een persoonlijk belang heeft. Hij wijst onder meer op het feit dat hij mantelzorger is en zijn broer moet onderhouden.

[verzoeker] betoogt voorts dat [partij], vergunninghouder van het Proeflokaal, door de rechtbank ten onrechte als derde-belanghebbende is aangemerkt. Verder betoogt [verzoeker] dat er goede gronden zijn om tot handhaving over te gaan.

5.       Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Artikel 1:3, derde lid, van de Awb luidt: "Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."

6.       Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief, actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

Niet in geschil is dat [verzoeker] op een afstand van ruim 150 meter van het terras van het Proeflokaal woont. Ook is niet in geschil dat [verzoeker] geen zicht heeft op het terras. Verder is gebleken dat tussen de woning van [verzoeker] en het terras zich een drukke verbindingsweg bevindt.

Gelet hierop is de rechtbank terecht de burgemeester in zijn standpunt gevolgd dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek. De omstandigheid dat [verzoeker] dagelijks langs het terras loopt is, zoals de rechtbank terecht heeft geconcludeerd, ontoereikend voor het oordeel dat hij niettemin als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dient te worden gekwalificeerd. [verzoeker] onderscheidt zich hiermee in onvoldoende mate van andere weggebruikers.

Omdat [verzoeker] geen belanghebbende is, wordt niet toegekomen aan hetgeen hij verder en inhoudelijk heeft aangevoerd over zijn handhavingsverzoek.

Het betoog slaagt niet.

7.       Over het betoog dat de rechtbank ten onrechte [partij] als derde-belanghebbende heeft aangemerkt, overweegt de voorzieningenrechter dat het handhavingsverzoek betrekking heeft op het café van [partij]. Zijn belang is rechtstreeks betrokken bij het te nemen besluit. De rechtbank heeft hem daarom terecht als derde-belanghebbende aangemerkt.

Het betoog slaagt niet.

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

9.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022

818