Uitspraak 202200602/2/R3


Volledige tekst

202200602/2/R3.
Datum uitspraak: 22 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Roderwolde, gemeente Noordenveld,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college het wijzigingsplan "Hoofdstraat 27 Roderwolde" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.

[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2022, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door M. Knol, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Voorheen was het perceel in gebruik ten behoeve van een transportbedrijf. Dit bedrijf is verplaatst naar een andere locatie.

Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de ingevolge het bestemmingsplan "Kleine Kernen Noordenveld" (hierna: het moederplan) op het perceel, kadastraal bekend Gemeente Roden, sectie Q nummer 140 (deels) en 141, rustende bestemming "wetgevingzone-wijzigingsgebied" in de bestemming "Wonen" ten behoeve van de realisatie van een woning op het perceel met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid neergelegd in artikel 37.6 van het moederplan.

[verzoekers] wonen nabij het plangebied op respectievelijk [locatie 1] en [locatie 2] te Roderwolde. Zij hebben zicht op de voorziene bouwlocatie en kunnen zich niet met het wijzigingsplan verenigen.

3.       [verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 23 november 2021 tot de vaststelling van het wijzigingsplan te schorsen tot de uitspraak in de hoofdzaak.

4.       Artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening luidt:

"Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels:

a. burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen;

[..]"

Artikel 37.6 van het moederplan luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone-wijzigingsgebied" wijzigen in de bestemming "Wonen" waarbij de onderstaande voorwaarden gelden

1. er mag één woning worden gebouwd

2. het hoofdgebouw wordt gebouwd in één bouwlaag met kapverdieping

3. de bouwregels als bedoeld in artikel 21 Wonen zijn van toepassing

4. de geluidsbelasting van de gevel bedraagt, vanwege de weg, niet meer dan de hoogst toelaatbare waarde ais bedoeld in de Wet geluidhinder

5. door middel van ecologisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan net bepaalde in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998

6. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn

7. de overige benodigde milieuonderzoeken zijn uitgevoerd

8. na wijziging zijn de regels van artikel 21 Wonen van toepassing ."

5.       [verzoekers] betogen onder meer dat omwonenden onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. Er is volgens hen geen vorm van participatie geweest. Voorts zijn hun belangen en de ruimtelijke belangen, waaronder de natuurbelangen en de landschappelijke belangen, niet dan wel onvoldoende meegewogen en is ten onrechte enkel gekeken naar de belangen van de rechthebbende van het perceel en de in het verleden gesloten overeenkomst met zijn rechtsvoorganger.

Volgens hen wordt voorts niet voldaan aan de eisen voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid, zoals die uit de jurisprudentie van de Afdeling volgen. Volgens hen moet artikel 37.6 van het moederplan vernietigd worden dan wel onverbindend worden geacht. Er is sprake van een ontoelaatbare structurele wijziging van het bestemmingsplan, de haalbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid is voorts niet aangetoond en de wijzigingsbevoegdheid kent geen objectieve begrenzing.

[verzoekers] voeren voorts aan dat er ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de vraag of er nog steeds behoefte bestaat aan wijziging van de bestemming "Agrarisch met waarden" naar een woonbestemming.

Het wijzigingsplan is volgens hen voorts in strijd met de Provinciale Omgevingsvisie Drenthe (2018), het gemeentelijk cultuurhistorisch kwaliteitskader (zoals vastgelegd in de Noordenveldse Kwaliteitsgids) en de landschapsvisie voor Roderwolde. Als argument op de te rechtvaardigen inbreuk hierop is enkel aangevoerd dat een locatie waar eerder een woning aanwezig was opnieuw in gebruik wordt genomen, maar dat is onvoldoende, omdat al lang geen sprake meer is van een bestaande situatie. De bebouwing is voorts niet voorzien op exact dezelfde locatie als waar vroeger bebouwing heeft gestaan en de locatie grenst bovendien aan het buitengebied. [verzoekers] wijzen er op dat verstening moet worden tegengegaan.

Zij voeren voorts aan dat de schade voor omwonenden als gevolg van het wijzigingsplan ten onrechte niet is onderzocht en onvoldoende is gemotiveerd dat het wijzigingsplan economisch wel uitvoerbaar is.

Verder ontbreekt volgens [verzoekers] ten onrechte een beeldkwaliteitsplan. Volgens hen had dat er al bij de vaststelling van het wijzigingsplan moeten zijn en niet pas bij de uitvoering ervan. Het college verwijst ter zake ten onrechte naar de procedure met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de op te richten bebouwing. Het erfinrichtingsplan heeft verder ten onrechte geen juridische status gekregen in de vorm van een voorwaardelijke verplichting.

[verzoekers] betogen voorts dat de bouwmogelijkheden ten onrechte niet beperkt zijn in het wijzigingsplan en slechts is aangesloten bij artikel 21 van het moederplan.

De standpunten van het college ten aanzien van de aspecten milieu, archeologie en bodem berusten verder op niet geactualiseerde onderzoeken en het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, aldus [verzoekers].

5.1.    Vooropgesteld zij dat door het college geen verweerschrift is ingediend. Ter zitting heeft het college te kennen in het nog in te dienen verweerschrift in de bodemprocedure op het door [verzoekers] aangevoerde te willen reageren.

Het college is bij de reactie op de zienswijze van [verzoekers] niet ingegaan op hetgeen met betrekking tot artikel 37.6 van het moederplan is aangevoerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend het wijzigingsplan voorligt. Ter zitting heeft het college erkend dat dit artikel via de exceptieve toetsing daarvan toch aan de orde kan komen in deze procedure. Het college heeft echter geen standpunt over het ter zake door [verzoekers] aangevoerde ingenomen.

Er is voorts onvoldoende gebleken op welke wijze de belangenafweging heeft plaatsgevonden en welke rol de belangen van [verzoekers] bij deze belangenafweging hebben gespeeld. Verzoekers hebben voorts de houdbaarheid van de onderzoeken met betrekking tot de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie betwist. Vast staat deze onderzoeken ruim vijf jaar oud zijn. Er kan, gelet hierop, niet zonder meer worden aangenomen dat de betrokken waarden voldoende in kaart zijn gebracht.

Het college heeft voorts schriftelijk noch ter zitting inhoudelijk gereageerd op de door verzoekers opgeworpen vraag of met het wijzigingsplan voldoende recht wordt gedaan aan de beeldkwaliteit en of het kon volstaan met de verwijzing naar de procedure met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de op te richten bebouwing of dat er wellicht reden was om in het wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen.

Het college is verder onvoldoende ingegaan op de door [verzoekers] aangevoerde strijd met de Provinciale Omgevingsvisie Drenthe (2018), de Noordenveldse Kwaliteitsgids en de landschapsvisie voor Roderwolde. De enkele afweging dat 60 jaar geleden in de nabijheid van onderhavige locatie een beurtschipperswoning heeft gestaan, biedt vooralsnog onvoldoende grond om de inbreuk daarop gerechtvaardigd te achten.

Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter twijfel over de rechtmatigheid van het besluit van 23 november 2021, in het bijzonder met betrekking tot de belangenafweging, en staat niet op voorhand vast dat het besluit van 23 november 2021 in de bodemprocedure in stand zal blijven.

6.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7.       Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld van 23 november 2021, kenmerk 22509;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 (zegge: duizendvijfhonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022

580