Uitspraak 202106376/1/R4


Volledige tekst

202106376/1/R4.
Datum uitspraak: 23 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2021 heeft het college zijn beslissing om op 29 augustus 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 28 september 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2022, waaraan [appellante] en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, door middel van een videoverbinding hebben deelgenomen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 29 augustus 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Narcissenstraat 335 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die hem naast de container heeft gezet. Zij stelt dat zij de lege doos heeft meegegeven aan haar zus om hem aan de schoonzus van haar zus te geven. Volgens [appellante] heeft die schoonzus de doos verkeerd aangeboden naast de container. [appellante] stelt dat zij de Narcissenstraat niet kent en dat zij daar op 29 augustus 2021 ook niet is geweest. Daarnaast voert zij aan dat zij al haar afval scheidt, dat zij voor haar deur eigen kliko's heeft voor papierafval en voor gft-afval, dat zij haar restafval altijd netjes weggooit in de daarvoor bedoelde ondergrondse containers en dat zij doorloopt naar een andere container als zo'n container vol is.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met haar stelling dat zij de doos heeft weggegeven aan de schoonzus van haar zus en dat de schoonzus de doos vervolgens verkeerd moet hebben aangeboden, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat zij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft bijvoorbeeld geen schriftelijke communicatie tussen haar en haar zus of tussen haar zus en diens schoonzus overgelegd waaruit blijkt dat zij de doos heeft weggegeven. Ook heeft zij geen verklaring van haar zus of diens schoonzus overgelegd over het hebben ontvangen, doorgeven of weggooien van de doos. Verder heeft zij bijvoorbeeld niet gesteld en onderbouwd dat de schoonzus in of in de buurt van de Narcissenstraat woont.

De verklaring van [appellante] dat zij de Narcissenstraat niet kent en daar op 29 augustus 2021 niet is geweest, heeft zij verder niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat zij op grote afstand van de Narcissenstraat woont, te weten ruim 3 km loopafstand, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten zij niet degene is geweest die de doos daar verkeerd heeft aangeboden.

Ook de omstandigheid dat [appellante] voor haar deur eigen kliko’s heeft voor onder meer papierafval en de door haar gestelde omstandigheden dat zij al haar afval scheidt, haar restafval altijd netjes weggooit in de daarvoor bedoelde ondergrondse containers en doorloopt naar een andere container als zo’n container vol is, maken niet dat zij niet degene kan zijn geweest die in dit geval de aangetroffen doos naast de container heeft gezet.

Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos met haar naam en adres verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022