Uitspraak 202200412/2/R2


Volledige tekst

202200412/2/R2.
Datum uitspraak: 17 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te Brunssum,

en

de raad van de gemeente Brunssum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostflank" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting behandeld op 3 maart 2022 waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. N.M.J. van der Maas, advocaat te Maastricht en door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.A.A. Thijssen, drs. H.H.M. Schreuders en G.H.M. van der Wijst, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor onder meer een aantal bedrijventerreinen die liggen in de zogenoemde "Oostflank" van de gemeente Brunssum. In het plan is aan het perceel [locatie] de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Op grond van de planregels zijn ter plaatse bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan.

[verzoekster] is gevestigd op het perceel [locatie]. Zij vreest dat als gevolg van de vaststelling van het plan haar bedrijfsactiviteiten zullen worden ingeperkt.

Spoedeisend belang

3.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekster] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door de inwerkingtreding van het onderhavige plan de continuïteit van haar bedrijf onder druk zal komen te staan, zodat een spoedeisend belang bestaat bij het treffen van de voorlopige voorziening.

Beoordeling van het verzoek

4.       [verzoekster] betoogt dat de bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 4.2 op haar perceel [locatie] op basis van het vastgestelde plan ten onrechte niet langer zijn toegestaan. Daartoe betoogt zij dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan de op haar perceel bestaande bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 4.2 (de recycling van plastics) op grond van de voorheen geldende beheersverordening zonder meer mochten worden voortgezet en dat deze bedrijfsactiviteiten bovendien ook nooit zijn gestaakt. Volgens haar heeft ter plaatse slechts een tijdelijke onderbreking van de bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden door het faillissement van de ter plaatse actieve huurder aan wie [verzoekster] de recycling had uitbesteed. Zij heeft bij de afwikkeling van het faillissement geen toegang gehad tot haar perceel en nadien is gebleken dat de voor de recycling van plastics noodzakelijke machines gestolen en/of vernield zijn. Volgens haar heeft vervanging daarvan de nodigde tijd gekost. [verzoekster] wil de recycling van plastics nu weer zelf ter hand nemen en zij heeft daarom verzocht het plan te schorsen voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie], zodat zij de activiteiten weer kan opstarten.

4.1.    De raad heeft uiteengezet dat hij voor het bedrijventerrein waarbinnen het perceel van [verzoekster] ligt, een verlaging van de maximaal toegestane milieucategorie nastreeft. Daarbij blijven legale bedrijfsactiviteiten zoals deze feitelijk worden uitgeoefend toegestaan maar worden niet (langer) uitgeoefende bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie wegbestemd. De recyclings-activiteiten op het perceel van [verzoekster] zijn beëindigd en gedurende een lange periode niet herstart. De raad wil voorkomen dat op het perceel van [verzoekster] alsnog bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.1 of 4.2 worden begonnen, nu deze bedrijfsactiviteiten voor veel overlast voor de omgeving hebben gezorgd.

4.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van de voorheen geldende beheersverordening aan het perceel [locatie] de bestemming "Bedrijf" was toegekend, waarbij op grond van de bijbehorende regels alleen ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" een bedrijf in milieucategorie 4.1 was toegelaten. Voor zover bestaande bedrijfsactiviteiten werden uitgeoefend in een zwaardere milieucategorie, mochten de bestaande bedrijfsactiviteiten op grond van artikel 3.1.1, onder f, van de planregels bij de beheersverordening worden voortgezet. Tussen partijen is niet in geschil dat op dit perceel in het verleden bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 4.2 hebben plaatsgevonden en dat deze activiteiten op grond van artikel 3.1.1, onder f, van de planregels bij de beheersverordening waren toegestaan.

Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet worden aangenomen dat nu artikel 3.1.1, onder f, van de planregels behorende bij de beheersverordening het recht geeft de bij de inwerkingtreding van de beheersverordening bestaande bedrijfsactiviteiten voort te zetten, een staking van het gebruik in die zin dat niet meer van voortzetting kan worden gesproken aan dit recht een einde laat komen. Tussen partijen is in geschil of hiervan sprake is. Daarbij heeft de raad gewezen op een groot aantal ter plaatse uitgevoerde controles over een langere periode, waarbij aldaar geen bedrijfsactiviteiten zijn geconstateerd. [verzoekster] heeft dit weersproken en heeft zich beroepen op het faillissement van haar huurder, de diefstal en de vernielingen ter plaatse en de noodzaak om de reparaties te verrichten en de benodigde machines te bestellen.

Nu de beoordeling van de vraag of sprake is van een staking van het gebruik als hiervoor aangeduid nader onderzoek zal vergen en om partijen in staat te stellen om hun standpunten nader te onderbouwen, zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [verzoekster] bij een schorsing van het plan om bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 4.2 (weer) op te kunnen starten minder zwaar weegt dan de belangen van de raad bij de inwerkingtreding van het plan. Daarbij neemt hij in aanmerking dat er ter plaatse al geruime tijd geen of in ieder geval erg weinig bedrijfsactiviteiten zijn waargenomen. Voldoende aannemelijk is dat de raad een zwaarwegend belang heeft bij het beperken van overlast voor de omgeving. De voorzieningenrechter ziet bij de afweging van de betrokken belangen en om onomkeerbare gevolgen te voorkomen die zouden kunnen optreden als [verzoekster] vooruitlopend op het oordeel in de bodemprocedure weer milieubelastende bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 4.2 zou kunnen opstarten aldus aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. Gelet op de belangen van [verzoekster] die naar de voorzieningenrechter onderkent niet gering zijn, zal de voorzieningenrechter spoedige behandeling van de hoofdzaak bevorderen.

Conclusie en proceskosten

5.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2022

45-914