Uitspraak 202200714/1/R1


Volledige tekst

202200714/1/R1.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Doetinchem,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2021 heeft het college Teamgamez, onder oplegging van een dwangsom, gelast:

1. Vóór 17 december 2021 de grond op het perceel Koningsweg 5 te Wehl, gebruikt voor de grondwal, te verwijderen en verwijderd te houden. Als niet wordt voldaan aan de opgelegde last, wordt een dwangsom van € 3.000,00 per week met een maximum van € 12.000,00 verbeurd.

2. Vóór 1 januari 2022 maatregelen te treffen om te voorkomen dat de 'kogels’ afkomstig uit airsoft- en paintballgeweren buiten de inrichting op het perceel terecht komen. Indien de termijn niet haalbaar is, dienen de activiteiten te worden gestaakt en gestaakt te worden gehouden totdat treffende maatregelen zijn getroffen. Als niet wordt voldaan aan de opgelegde last, wordt een dwangsom van € 2.000,00 per week met een maximum van € 20.000,00 verbeurd.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L. Mekouar, is verschenen.

Overwegingen

1.       Teamgamez is een bedrijf dat onder meer paintball- en airsoft-activiteiten aanbiedt op het perceel Koningsweg 5 te Wehl. [verzoeker] is de eigenaar van Teamgamez. Door meerdere omwonenden zijn klachten en verzoeken om handhaving ingediend met betrekking tot de activiteiten van Teamgamez op het perceel.

Er is volgens het college naar aanleiding van klachten en verzoeken om handhaving geconstateerd dat er een geluidswal aan de noordzijde van het perceel is gerealiseerd. Uit aangeleverde certificaten is volgens het college gebleken dat de toegepaste grond niet gebruikt had mogen worden voor het aanleggen van de geluidswal. Op 9 oktober 2021 is volgens het college geconstateerd dat de geluidswal aan de noordzijde van het perceel niet is verwijderd naar aanleiding van de brief van 22 juli 2021 waarin het voornemen tot handhavend optreden kenbaar is gemaakt. Tijdens de controles van 3 juli, 10 juli en 9 oktober 2021 is verder volgens het college geconstateerd dat er airsoft kogels en paintball balletjes buiten het perceel aan de Koningsweg 5 (aan de zuidzijde) terecht komen. Gelet hierop is bij besluit van 27 oktober 2021 een last onder dwangsom opgelegd.

2.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 27 oktober 2021 te schorsen hangende de bezwaarprocedure, zodat hij niet het maximum aan dwangsommen verbeurt.

3.       Het college heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit van 27 oktober 2021 te laat is ingediend en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zodat het bezwaar naar alle waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

4.       Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."

Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt:

"De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."

Artikel 6:11 van de Awb luidt:

"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."

5.       Vast staat dat [verzoeker] eerst op 14 januari 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 oktober 2021 en daarmee, uitgaande van bekendmaking op 28 oktober 2021, na afloop van de bezwaartermijn.

6.       [verzoeker] betoogt dat het besluit niet aan hem bekend is gemaakt en er dus geen sprake is van een termijnoverschrijding. Voor zover wel sprake is van een termijnoverschrijding is deze volgens hem verschoonbaar. Daartoe voert hij aan dat het besluit van 27 oktober 2021 door hem nooit is afgehaald en dat het retour is gestuurd aan het college. [verzoeker] wijst er op dat het afhaalbericht niet aangetekend is verstuurd en er geen aanleiding is om te veronderstellen dat hij dit bericht heeft gezien. [verzoeker] wijst er verder op dat hij reeds langdurig met de gemeente in gesprek is over diverse ontwikkelingen en handhavingszaken. Volgens [verzoeker] heeft hij op 17 november 2021 een gesprek met een medewerker van de gemeente gehad, waarin hij heeft gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de handhavingsprocedure en dat hem toen niets is gemeld over de last onder dwangsom. Het college wist of behoorde toen in ieder geval te weten dat hij het besluit van 27 oktober 2021 niet heeft ontvangen of gezien. [verzoeker] wijst er verder op dat het besluit uitsluitend naar het bedrijfsperceel is verzonden en het gebruik van het betrokken perceel ten behoeve van het bedrijf sinds het begin van de coronacrisis echter zeer grillig is. Bovendien beschikt het college al sinds lange tijd over zijn privéadres en telefoonnummer van cliënt.

6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:585) dient, indien een besluit of uitspraak aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.

Niet in geschil is dat het besluit van 27 oktober 2021 aangetekend is verzonden. Het college heeft voorts ter zitting toegelicht dat het adres van Teamgamez op het bedrijfsperceel als correspondentieadres is doorgegeven door [verzoeker]. Het voornemen tot handhavend optreden is naar hetzelfde adres verstuurd en dit is door [verzoeker] wel ontvangen, gelet op de door hem daartegen ingediende zienswijze. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat het besluit van 27 oktober 2021 naar het juiste adres is verzonden. Het college heeft voorts, onder verwijzing naar het via PostNL verkregen traject van de aangetekende brief, toegelicht dat het besluit van 27 oktober 2021 op 28 en 29 oktober 2021 op het adres is aangeboden en dat op 29 oktober 2021 na de tweede poging het besluit af te leveren een afhaalbericht is achtergelaten. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat op 29 oktober 2021, na het voor de tweede keer aanbieden van het aangetekend verzonden besluit, een afhaalbericht is achtergelaten. De enkele stelling dat het afhaalbericht niet ook aangetekend is verzonden en dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat hij het afhaalbericht heeft gezien biedt daarvoor geen grond.

Uit het voorgaande volgt dat het bezwaarschrift niet tijdig, binnen zes weken na bekendmaking van het besluit van 27 oktober 2021 door aangetekende verzending, is ingediend. Het door [verzoeker] aangevoerde biedt voorts geen aanleiding voor het verschoonbaar achten van deze termijnoverschrijding. Dat het besluit van 27 oktober 2021 niet is afgehaald komt voor zijn risico. Het ligt, gelet op het voorgaande, dan ook in de lijn der verwachting dat het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit van 27 oktober 2021 door het college niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

7.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

580