Uitspraak 202200394/2/R4


Volledige tekst

202200394/2/R4
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding

tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Oudewater (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Oudewater,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Tappersheul III" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. P.E. Krul, advocaat te Amsterdam, en G. van Pelt, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. de Rijke en ing. M.S.M. van Kats, bijgestaan door M.J. van Wijngaarden en ir. P.C. Palm, zijn verschenen.

Overwegingen

Oordeel niet bindend in bodemprocedure

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plan voorziet enerzijds in een uitbreiding van het bedrijventerrein "Tappersheul" (in het noordelijke deel van het plangebied) en anderzijds in de toevoeging van sportvoorzieningen, te weten een zwembad, skeelerbaan en ijsbaan (in het zuidelijke deel van het plangebied).

[verzoeker] is omwonende en hij is tegenstander van het bestemmingsplan, omdat hij vreest dat het zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In het bijzonder vreest hij voor geluidhinder ter hoogte van zijn woning. Verder wijst [verzoeker] op de mogelijke verkeersgevolgen van het plan.

Het verzoek

3.       Het verzoek van [verzoeker] is binnen de beroepstermijn ingediend, zodat ingevolge artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening de werking van het bestemmingsplan is opgeschort, totdat op het verzoek is beslist.

Het verzoek is erop gericht te bereiken dat het gehele plan tijdens de bodemprocedure geschorst blijft.

Spoedeisend belang

4.       De voorzieningenrechter stelt vast dat in het plangebied verschillende voorbereidende werkzaamheden hebben plaatsgevonden en nog zullen plaatsvinden met het oog op het uitvoeren van het bestemmingsplan. Zo is ter zitting gebleken dat onder meer zandpakketten zijn neergelegd ter plaatse van de beoogde toekomstige ontsluiting van de bedrijven, die in het plan worden toegestaan. Er zijn verder graafwerkzaamheden verricht in het plangebied en er zullen bomen gekapt en verplaatst worden. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Geen voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling, maar een belangenafweging

5.       De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] verschillende beroepsgronden naar voren heeft gebracht die zijn gericht tegen het plan. Hierbij gaat het onder meer over de verkeersgevolgen van het plan. Ook - en in het bijzonder - heeft [verzoeker] beroepsgronden aangevoerd over het aspect geluid, waarbij hij heeft verwezen naar de bevindingen van een door hem geraadpleegde geluidsdeskundige (Van Pelt). Met verwijzing naar diens bevindingen betwist [verzoeker] de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek van Kuiper Compagnons, waar de raad zich bij de besluitvorming op heeft gebaseerd, bijvoorbeeld wat betreft de gehanteerde bronvermogens. Ook stelt [verzoeker] onder meer dat de cumulatie van akoestische effecten van alle ruimtelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt en overige ruimtelijke ontwikkelingen ten onrechte niet door Kuiper Compagnons is onderzocht en dat ook ten onrechte geen rekening is gehouden met een muziekgeluidcorrectie, aangezien te verwachten valt dat muziek te horen zal zijn op de skeelerbaan / ijsbaan. Het karakter van de voorlopige voorzieningsprocedure leent zich niet goed voor het geven van een oordeel over de vraag of de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek, waar de raad zich bij de besluitvorming op heeft gebaseerd, juist zijn geweest. Het aspect geluid vergt zodoende nadere bestudering, waar deze voorlopige voorzieningen-procedure zich niet voor leent.

6.       Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vraag of een voorlopige voorziening al dan niet moet worden getroffen, in dit geval zal beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter zal daartoe de wederzijdse belangen inventariseren (onder 7) en vervolgens een afweging maken (onder 8).

Belangenafweging

7.       Het belang van [verzoeker] bij het geschorst blijven van het plan (hangende de bodemprocedure) is dat daarmee mogelijk nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat worden voorkomen.

Daartegenover staat het belang van de raad (bij het in werking treden van het bestemmingsplan) dat erin bestaat dat de voorbereidende werkzaamheden doorgang kunnen vinden, ook tijdens de beroepsprocedure. Daarbij heeft de raad gesteld dat het gaat om het afschermen van het plangebied en het verplaatsen van beschermde kikkersoorten. Deze werkzaamheden kunnen, zo heeft de raad toegelicht, slechts verricht worden gedurende een bepaalde periode in het jaar. Een schorsing zou een forse vertraging meebrengen, die volgens de raad niet wenselijk is, gezien ook het grote belang dat met de bouw van de recreatieve voorzieningen is gemoeid. Volgens de raad is wat betreft het zwembad sprake van een verplaatsing en is op de huidige locatie van het zwembad woningbouw gepland. De raad heeft verder gesteld dat er geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal worden verleend, totdat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

8.       De voorzieningenrechter is - bij afweging van de belangen - van oordeel dat het belang van de raad bij inwerkingtreding van het plan zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij het geschorst blijven van het plan. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de gevolgen die [verzoeker] in de periode tot aan de uitspraak in de bodemzaak zal ondervinden beperkt zijn tot hinder vanwege de voorbereidende werkzaamheden. Gelet op de aanzienlijke afstand (van circa 90 meter) tussen de woning van [verzoeker] en het plangebied en het gegeven dat er tussenliggende bebouwing is, leidt het verrichten van de voorbereidende werkzaamheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot onaanvaardbare gevolgen voor [verzoeker]. De voorzieningenrechter vindt niet aannemelijk dat als gevolg van de inwerkingtreding van het plan zwaar verkeer veelvuldig gebruik zal maken van de Kabelslag, ter hoogte van de woning van [verzoeker], gezien de toelichting van de raad dat die weg niet geschikt is voor zwaar vrachtverkeer, onder meer gezien de daar aanwezige verkeersdrempels. Dat vanwege de voorbereidende werkzaamheden onomkeerbare schade aan de woning van [verzoeker] zal ontstaan, vindt de voorzieningenrechter daarom niet aannemelijk. Verder merkt de voorzieningenrechter op dat de sportvoorzieningen zelf in de periode tot aan de bodemuitspraak niet gerealiseerd zullen worden, zodat in zoverre geen nadelige (akoestische) gevolgen voor [verzoeker] zullen optreden.  Hierbij gaat de voorzieningenrechter, gezien de door de raad gegeven toelichting, ervan uit dat er (voor het plangebied) tot het moment waarop uitspraak wordt gedaan in de bodemzaak geen aanvragen om verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden ingediend en verleend. Mocht dit echter gebeuren, dan kan [verzoeker] een nieuw verzoek om voorlopige voorziening indienen. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat de raad [verzoeker] onverwijld op de hoogte stelt indien (voor het plangebied) toch een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt ingediend of verleend.

Conclusie

9.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de wederzijdse belangen, geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek wordt daarom afgewezen.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

418.