Uitspraak 202103410/1/R4


Volledige tekst

202103410/1/R4.
Datum uitspraak: 2 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Utrecht,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 14 april 2021 in zaak nr. 20/2594 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2019 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor onder meer het herinrichten van een bijgebouw bij een woning aan de [locatie 1] te Utrecht ten behoeve van een bed & breakfast (hierna: B&B).

Bij besluit van 3 juni 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, is verschenen. [appellant], vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij het besluit van 16 december 2019 heeft het college vergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rijnsweerd, Maarschalkerweerd" (hierna: het bestemmingsplan). Het gebouw aan de [locatie 1] te Utrecht is een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij de woning aan de [locatie 2] en is van dezelfde eigenaar. Tussen partijen is niet in geschil dat de B&B op grond van het bestemmingsplan niet in het bijbehorend bouwwerk is toegestaan. Het college stelt zich in het besluit op het standpunt dat van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, omdat de uitoefening van een B&B op grond van artikel 32.3.2 van de planregels is toegestaan binnen het hoofdgebouw, de B&B in het bijbehorend bouwwerk een ondergeschikte functie blijft van de woning op [locatie 2] en de functie past in het ontwikkelperspectief Maarschalkerweerd. In het besluit is, overeenkomstig de aanvraag, bepaald dat van het bijgebouw maximaal 60 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van de B&B. De overige ruimte mag worden gebruikt als opslag of bergruimte ten behoeve van de woning op [locatie 2]. Hierdoor vindt het college de ruimtelijke uitstraling van de B&B aanvaardbaar.

[appellant] is een omwonende en vreest overlast door het gebruik van de B&B. Hij stelt zich op het standpunt dat er geen of onvoldoende toezicht is op het gebruik van de B&B en dat de B&B niet past in de omgeving.

Hoger beroep

2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vergunning in strijd met de goede ruimtelijke ordening is verleend. Hij vreest overlast van de B&B, omdat de eigenaar in Rotterdam is gevestigd en daardoor geen toezicht kan houden op de B&B. [appellant] ziet een bevestiging voor dit standpunt in het feit dat de twee verblijfsruimtes eigen keukenvoorzieningen hebben, waardoor het verzorgen van een ontbijt door de eigenaar niet noodzakelijk is. [appellant] stelt dat hierdoor voldoende fysieke betrokkenheid van de eigenaar ontbreekt, zodat er geen garantie is dat er wordt ingegrepen in het geval van overlast door gasten.

2.1.    Het college heeft getoetst aan de planregels, waarin een B&B in artikel 1.13 wordt omschreven als "het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning". Het college heeft de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is een B&B binnen de ter plaatse geldende bestemming "Wonen-1" al toegestaan in de woning zelf, waardoor een B&B in zoverre ruimtelijk aanvaardbaar is. De vergunning is verleend voor een kleinschalige B&B van 60 m2 met twee kamers. Het gebouw aan de [locatie 1] is een bijgebouw van het hoofdgebouw aan de [locatie 2]. [appellant] heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat het hoofdgebouw niet wordt bewoond, dan wel dat de bewoner daarvan geen betrokkenheid bij de B&B zal hebben. De rechtbank heeft in het door [appellant] gestelde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de B&B zodanige ruimtelijke uitstraling zal hebben dat deze in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. Het is geen gegeven dat een B&B tot de door [appellant] gevreesde overlast zal leiden. Indien [appellant] desalniettemin overlast ondervindt van het gebruik van het bijgebouw als B&B, kan hij het college op grond van artikel 2:38a van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 om handhavend optreden vragen. Voor zover [appellant] ter zitting heeft verwezen naar de definitie van B&B in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht (hierna: huisvestingsverordening) overweegt de Afdeling dat deze definitie pas is opgenomen in de huisvestingsverordening die geldt vanaf 1 januari 2022. Al hierom kan zijn betoog niet leiden tot vernietiging van het besluit van 3 juni 2020.

2.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen door gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Slotoverwegingen

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Jong

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022

628