Uitspraak 202100821/1/R1


Volledige tekst

202100821/1/R1.
Datum uitspraak: 12 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Amsterdam,

appellanten,

en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 heeft het dagelijks bestuur de locatie met het nummer 1087NA-121 nabij het adres [locatie] te Amsterdam aangewezen voor het inzamelen van grof afval.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2021, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H. Verhaar en C. van Bergen Henegouw, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont op het adres [locatie], op de hoek van de Peter Martensstraat en de Ben van Meerendonkstraat. De aangewezen plek waar het grof afval zal worden ingezameld, ligt op enkele meters afstand van de woning van [appellant], op diezelfde hoek.

2.       Het dagelijks bestuur houdt, blijkens hoofdstuk 2, onder a, van het eindverslag van de inspraakprocedure behorende bij het besluit, het volgende uitgangspunt aan voor het aanwijzen van aanbiedplaatsen:

"a. Aanbiedplaatsen voor grof huishoudelijk afval

Het grof afval dient voor de deur te worden aangeboden. De inzamelorganisatie kan door geparkeerde auto's of fietsen dan vaak het grof afval niet inzamelen. Echter, het beleid stelt momenteel geen alternatieve locatie voor. Hierdoor is de gewoonte in Amsterdam geworden om het grof afval om en op de ondergrondse afvalcontainers neer te leggen. Hierdoor kunnen de ondergrondse containers niet geleegd worden, waardoor er afvalzakken bij het grof afval worden gezet. Daarnaast is de kans groot dat wanneer het grof afval wordt opgeruimd dat dan de ondergrondse containers beschadigd worden. Vooruitlopend op het beleid worden aanbiedplaatsen voor grof afval aangewezen. Deze locaties worden niet ingericht, omdat daarvoor eerst het stedelijk beleid moet worden vastgesteld. Wel kunnen deze locaties te zijner tijd meehelpen om de overlast op en om afvalinzamellocaties te verminderen." Blijkens het bestreden besluit hanteert het dagelijks bestuur in afwachting van een nadere concretisering van het beleid voor het aanbieden van grof afval het "Stedelijk Kader Bepalen locaties inzamelvoorzieningen" (hierna: het stedelijk kader), dat het college van burgemeester en wethouders op 19 december 2017 heeft vastgesteld. In dit stedelijk kader zijn zowel algemene richtlijnen voor locaties van inzamelvoorzieningen als specifieke richtlijnen voor locaties voor grof afval opgenomen.

Geschiktheid locatie

2.1.    [appellant] betoogt dat de locatie onevenredig bezwarende gevolgen voor hem met zich brengt. Hij voert aan dat het dagelijks bestuur in zijn belangenafweging niet heeft meegewogen dat zijn woning al onevenredig wordt belast door diverse nutsvoorzieningen in de omgeving. Daarmee wordt een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen zijn woning en andere woningen.

2.2.    In het eindverslag van de inspraakprocedure is bij de behandeling van de zienswijze van [appellant] ingegaan op de door hem genoemde hinderlijke activiteiten. Het dagelijks bestuur heeft verder ter zitting toegelicht dat bij de aanwijzing rekening wordt gehouden met locatiespecifieke omstandigheden en dat wordt afgezien van het aanwijzen van een locatie, als de omgeving van die locatie in de bestaande situatie onderhevig is aan ernstige hinder van diverse activiteiten op zichzelf of tezamen. Volgens het dagelijks bestuur zijn de door [appellant] genoemde omstandigheden bij elkaar niet zodanig, dat de locatie niet geschikt kan worden geacht. [appellant] heeft dit niet overtuigend bestreden. De Afdeling ziet daarom in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur bij het bepalen van de geschiktheid van de locatie zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de huidige situatie in de omgeving van de bestreden locatie. Evenmin ziet de Afdeling in het aangevoerde aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur bij zijn belangenafweging een ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt. Het betoog faalt.

Rechtszekerheid

3.       [appellant] betoogt dat het besluit misleidend is. Hij voert aan dat in de tabel met locatieaanduidingen in het bestreden besluit de locatie 1087LN-184 - in de tabel omschreven als de Ben van Meerendonkstraat 184 - wordt aangewezen als locatie voor het grof afval. Hij voert aan dat de kaart bij het besluit bindend is en dat daarop de hoek van de Ben van Meerdendonkstraat en de Peter Martensstraat is aangewezen als locatie voor het grof afval. Het adres Ben van Meerdendonkstraat 184 ligt echter niet op de hoek. Locatie 1087LN-184 komt daarmee dus niet voor het adres Ben van Meerendonkstraat 184 te staan.

3.1.    In de beslissing van het bestreden besluit, onder IIa, is vermeld: "De volgende locaties, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende overzichtstekening, aan te wijzen: [...]" Na deze passage in het besluit is een tabel, genummerd II, met aan te wijzen afvalinzamellocaties weergegeven. Daarin is een nummer, een locatieadres, een locatiecode en het type voorziening weergegeven. Tabel II vermeldt als locatieadres voor de locatie 1987LN-184: "Ben van Meerendonkstraat 184". Zoals [appellant] heeft gesteld, zijn de locaties zoals weergegeven op de overzichtstekening gelet op het besluit bepalend voor de vraag waar het grof afval wordt ingezameld. De adresomschrijving in de tabel is niet bindend. Op de tekening is met een aanduiding de hoek van de Ben van Meerendonkstraat en de Peter Martensstraat, nabij de woning [locatie], aangewezen voor het inzamelen van grof afval. Er kan daarom geen onduidelijkheid bestaan over waar de locatie met het nummer 1087LN-184 ligt en waar dus het grof afval wordt ingezameld. Dit betoog faalt.

Verkeersveiligheid

4.       [appellant] betoogt dat het inzamelen van grof afval op de hoek een verkeersonveilige situatie oplevert. Hij wijst erop dat in de huidige situatie de vijfsprong nabij zijn woning al onoverzichtelijk is. Hij voert aan dat de kans groot is dat burgers die grof afval met de auto brengen, tegen de rijrichting in zullen rijden. Verder betoogt hij dat de locatie op een looproute voor kinderen en invaliden ligt. Bovendien zal het grof afval de op- en afrit naar blokkeren. Verder wijst hij erop dat de locatie ook naast een parkeerpaal is. Tot slot stelt hij dat de grofvuillocatie ter plaatse feitelijk niet beschikbaar is, omdat de locatie zich aan beide kanten binnen vijf meter van een oversteekplaats bevindt. Het stoppen door de ophaalwagen binnen vijf meter daarvan en overigens ook het stoppen op de kruising zelf, zou in strijd met het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn.

4.1.    Het dagelijks bestuur stelt dat de verkeerspolitie de situatie heeft beoordeeld en dat er geen bezwaren tegen zijn als de ophaalwagen enkele minuten bij de kruising stopt. Verder wijst het dagelijks bestuur erop dat de straat in een 30-km-uurzone ligt. De doorgang voor voetgangers wordt niet belemmerd omdat er voldoende ruimte is op de hoek. Het dagelijks bestuur wijst er voorts op dat de locatie niet binnen vijf meter van een voetgangersoversteekplaats ligt. Tot slot stelt het dagelijks bestuur dat de omstandigheid dat het grof afval op een hoek moet worden aangeboden niet betekent dat de ophaalwagen ook naast het grof afval moet stoppen. De ophaalwagen kan immers op enkele meters afstand van de hoek van de kruising stilstaan. [appellant] heeft het voorgaande niet gemotiveerd bestreden. Evenmin heeft [appellant] inzichtelijk gemaakt waarom de stoep niet meer veilig toegankelijk zou kunnen zijn voor kinderen en minder validen en waarom de aanwezigheid van grof afval rond de parkeerpaal op de stoep zal leiden tot verkeersonveilige situaties op de kruising. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de locatie uit oogpunt van verkeersveiligheid niet geschikt heeft kunnen achten. Dit betoog faalt.

Zwerfvuil

5.       [appellant] betoogt dat zwerfvuil via een watergang aan de Wim Noordhoekkade in het IJmeer kan komen en daar de natuurwaarden kan aantasten. Verder stelt hij dat het gemeentebestuur zich onvoldoende inspant om zwerfvuil snel op te ruimen en dat het hiertegen onvoldoende handhavend  optreedt.

5.1.    Het dagelijks bestuur stelt dat grof afval vanuit zijn aard geen zwerfafval veroorzaakt. Zwerfafval is afval dat in de ondergrondse containers voor restafval past. Het aanbieden van ander afval dan grof afval op plekken die niet zijn ingericht als inzamelvoorzieningen is niet toegestaan. Hierop zal de gemeente handhavend optreden, aldus het dagelijks bestuur. Verder heeft het dagelijks bestuur ter zitting verklaard dat bij een melding van onjuist aangeboden grof afval, dit wordt opgehaald. Het bovenstaande is door [appellant] met zijn enkele stelling dat de gemeente niet handhaaft, niet overtuigend bestreden. De Afdeling ziet daarom in hetgeen [appellant] aanvoert onvoldoende grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur vanwege zwerfvuil aanleiding had moeten zien om van de aanwijzing van deze locatie af te zien. Het betoog faalt.

Geluidoverlast en uitzicht

6.       [appellant] betoogt dat de locatie geluidoverlast en aantasting van het uitzicht met zich brengt. Hij voert aan dat het hoekpand zo is gebouwd dat de bewoners zich niet kunnen afschermen voor deze vormen van hinder.

6.1.    Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat het grof afval in beginsel kortstondig op een locatie ligt. Ook zal het geluid dat gepaard gaat met het inladen van het grof afval en het stoppen en vertrekken van de ophaalwagen volgens het dagelijks bestuur slechts enkele minuten optreden. [appellant] heeft dat niet gemotiveerd bestreden. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur had moeten concluderen dat de aantasting van het uitzicht en de geluidbelasting zodanig zijn, dat hij van het aanwijzen van deze locatie had moeten afzien. Het betoog faalt.

Correspondentie

7.       [appellant] heeft ter zitting betoogd dat het dagelijks bestuur is teruggekomen van zijn standpunt dat de locatie geschikt is. Hij voert aan dat het dagelijks bestuur op 3 september 2021 een e-mail heeft gestuurd met de mededeling dat het voor zijn woning mogelijk was om meer ruimte te geven aan de aanbiedplek voor grof afval. In een e-mail van 9 september 2021 heeft het dagelijks bestuur een aantal maatregelen voorgesteld. Daarmee is dus aangegeven dat de aangewezen locatie niet geschikt is, aldus [appellant].

7.1.    Het dagelijks bestuur heeft ter zitting toegelicht dat het met de e-mail tot uitdrukking wilde brengen dat het mogelijk was om, desgewenst, enkele feitelijke aanpassingen ter plaatse uit te voeren. Ook zonder die aanpassingen is de locatie echter geschikt, aldus het dagelijks bestuur. De Afdeling overweegt dat [appellant] met de door hem ter zitting geciteerde passages uit de e-mails niet aannemelijk heeft gemaakt dat het dagelijks bestuur is teruggekomen van zijn standpunt dat de locatie geschikt is. Dit betoog faalt.

Conclusie locatiekeuze

8.       De conclusie is dat het dagelijks bestuur de aangewezen locatie geschikt heeft kunnen achten voor plaatsing van grof afval.

Alternatieve locatie

9.       [appellant] stelt dat een alternatieve locatie voorhanden is in het midden van de Peter Martensstraat. Ook zou de locatie naar de hoek aan de overzijde van de Peter Martensstraat, tegenover [locatie], kunnen worden verplaatst, omdat daar een blinde muur is.

9.1.    Het dagelijks bestuur heeft ter zitting toegelicht dat de locatie verderop in de straat als nadeel heeft dat het grof afval voor ramen van woningen komt te liggen. Dit is volgens het stedelijk kader niet wenselijk. Verder heeft het dagelijks bestuur inzichtelijk gemaakt dat een verplaatsing naar de overkant van de straat, enkele meters van de nu aangewezen locatie, geen voordeel oplevert ten opzichte van de nu aangewezen locatie. [appellant] heeft dit niet overtuigend bestreden. De alternatieve locaties zijn daarom niet zodanig geschikter dat het dagelijks bestuur hiervoor had moeten kiezen. Dit betoog faalt.

Conclusie alternatieve locatie

10.     Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de voorgestelde alternatieven zoveel beter zijn dan de nu aangewezen locatie, dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot de aanwijzing ervan.

Slotconclusie

11.     Het beroep is ongegrond.

12.     Het dagelijks bestuur hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022

361