Uitspraak 202105576/2/R4


Volledige tekst

202105576/2/R4.
Datum uitspraak: 7 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Elst, gemeente Overbetuwe,

verzoekers,

en

provinciale staten van Gelderland,

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 hebben provinciale staten het inpassingsplan Railterminal Gelderland vastgesteld, ten behoeve van de realisering van een railterminal aan de Betuweroute nabij Valburg/Reeth. Dit besluit is gecoördineerd voorbereid met vier andere besluiten die zijn genomen ten behoeve van de realisering van de railterminal.

Tegen deze besluiten heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Provinciale staten en het college van gedeputeerde staten (hierna samen: de provincie) hebben een verweerschrift ingediend. Ook het college van dijkgraaf en heemraden heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en de provincie hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 november 2021, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B.J. Bloemendal, advocaat te Bergeijck, en de provincie, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, vergezeld door P. van Eijndthoven, J. Wezenberg, M. Snijder en mr. J.S. Kramer, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Verder is [persoon] ter zitting verschenen en heeft mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem, namens de gemeente Overbetuwe, haar raad en haar college van burgemeester en wethouders, de zitting via videoverbinding bijgewoond.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Geschil

2.       Bij besluit van 7 juli 2021 hebben provinciale staten het inpassingsplan Railterminal Gelderland vastgesteld. Dit besluit is genomen om een railterminal aan de Betuweroute nabij Valburg/Reeth mogelijk te maken voor het overladen van containers en andere laadeenheden van vrachtwagens naar treinen en andersom. Het inpassingsplan heeft betrekking op het railterminalterrein zelf, inclusief landschappelijke inpassing, een nieuwe ontsluitingsweg naar de railterminal, inclusief landschappelijke inpassing, en een aanpassing van de kruising van de Rijksweg Zuid met de Reethsestraat. Het inpassingsplan is gecoördineerd voorbereid met vier andere besluiten die zijn genomen ten behoeve van de realisering van de railterminal, te weten een vergunning en een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (verleend door het college van gedeputeerde staten), een watervergunning (verleend door het college van dijkgraaf en heemraden) en een besluit tot vaststelling van hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder (genomen door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen namens het college van gedeputeerde staten).

3.       [verzoeker] woont aan de [locatie] te Elst. Hij kan zich niet verenigen met deze besluiten. Hij verwacht onder meer geluidhinder van de nieuwe ontsluitingsweg naar de railterminal. [verzoeker] heeft verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor onomkeerbare gevolgen als begonnen wordt met werkzaamheden met het oog op de realisering van de railterminal.

Spoedeisend belang

4.       De provincie heeft zich op het standpunt gesteld dat spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening ontbreekt. In dit verband heeft zij in brieven van 21 september 2021 en 22 november 2021 uiteengezet wat de voorgenomen planning van werkzaamheden is. Daarbij heeft zij benadrukt dat met de realisering van de railterminal en de ontsluiting daarvan niet wordt begonnen zolang de in deze procedure bestreden besluiten niet onherroepelijk zijn.

De provincie heeft uiteengezet dat de start van de aanbesteding voor de aanleg en exploitatie van de railterminal waarschijnlijk plaatsvindt begin 2022, maar dat de gunning pas plaatsvindt na het onherroepelijk worden van de bestreden besluiten. Daarna moet de exploitant nog de vereiste omgevingsvergunningen aanvragen. De planning is dat medio mei 2023 wordt gestart met de aanleg van de ontsluitingsweg, die in eerste instantie wordt aangelegd als bouwweg. In mei 2024 wordt dan met de aanleg en inrichting van het railterminalterrein begonnen en als laatste, in 2025, wordt de ontsluitingsweg afgebouwd en aangesloten op de bestaande infrastructuur.

In de jaren 2021 en 2022 zullen volgens de provincie slechts beperkte en kleinschalige voorbereidende werkzaamheden plaatsvinden, waarvan [verzoeker] geen of geen noemenswaardige hinder zal ondervinden en die geen onomkeerbare gevolgen veroorzaken. De provincie heeft deze werkzaamheden in de brieven van 21 september 2021 en 22 november 2021 beschreven. In het kader van ecologie zullen mitigerende maatregelen worden getroffen, waaronder het plaatsen van vleermuiskasten en het treffen van nestvoorzieningen voor vogels, en zal actualiserend veldonderzoek worden verricht. Deze maatregelen en dit onderzoek zullen buiten het perceel van [verzoeker] worden uitgevoerd. Verder zal onderzoek worden verricht naar mogelijk in de bodem aanwezige niet-gesprongen explosieven, alsmede bodemonderzoek en archeologisch onderzoek. Die onderzoeken vinden alleen plaats in het plangebied en daarmee op minstens 170 meter van de woning van [verzoeker] en hebben een beperkt karakter, door de korte duur en de wijze van onderzoek (grondradar, het nemen van bodemmonsters en uitvoeren van sonderingen, het graven van proefsleuven). Ook zal door middel van een aantal proefsleuven onderzoek worden gedaan naar de ligging van kabels en leidingen. Ook dat onderzoek vindt in het plangebied plaats en daarmee op ten minste 170 meter van de woning van [verzoeker]. Er zullen vooruitlopend op de realisatie van de railterminal en ontsluitingsweg geen werkzaamheden plaatsvinden voor de aanleg, verlegging of het verwijderen van kabels en leidingen.

5.       [verzoeker] heeft in reactie hierop naar voren gebracht dat hij de beschrijving van de voorbereidende werkzaamheden te algemeen vindt en vreest dat daaronder ook andere werkzaamheden gebracht zullen worden, zoals het kappen van bomen en grondwerkzaamheden die leiden tot onomkeerbare milieuschade. Ook verwacht hij dat de provincie wil starten met het graven van een sloot nabij zijn perceel, waardoor volgens hem vervuild water van een voormalige vuilstort naar zijn perceel zou kunnen stromen. [verzoeker] meent verder dat niet uitgesloten is dat de voorbereidende werkzaamheden wel onomkeerbare gevolgen voor de omgeving zullen hebben. De uitgaven die zijn gemoeid met de voorbereidende werkzaamheden zijn volgens hem ook onomkeerbaar.

6.       Anders dan [verzoeker], is de voorzieningenrechter van oordeel dat de provincie de geplande voorbereidende werkzaamheden niet slechts in algemene zin, maar concreet heeft beschreven. Ter zitting heeft de provincie nogmaals zonder voorbehoud bevestigd dat met de realisering van de railterminal en de ontsluiting daarvan niet wordt begonnen zolang de bestreden besluiten niet onherroepelijk zijn en dat het bij de voorbereidende werkzaamheden die wel zullen worden uitgevoerd, uitsluitend gaat om de in haar brieven van 21 september 2021 en 22 november 2021 beschreven werkzaamheden. Daarbij heeft de provincie voorts uiteengezet waarom met die werkzaamheden op korte termijn begonnen moet kunnen worden. De voorzieningenrechter ziet, in aanmerking genomen de stelligheid en de concreetheid van die uiteenzetting, geen aanknopingspunten om aan de juistheid en volledigheid van de door de provincie gegeven beschrijving van de voorbereidende werkzaamheden te twijfelen. Dat [verzoeker] persoonlijk, vanwege eerdere ervaringen met de provincie, geen vertrouwen heeft in die beschrijving, is, hoe betreurenswaardig ook, voor de voorzieningenrechter onvoldoende om daar niet van uit te gaan. De door [verzoeker] gevreesde kap van bomen vormt geen onderdeel van de beschreven voorbereidende werkzaamheden. Kap van bomen zal, zoals de provincie uitdrukkelijk heeft opgemerkt in reactie op de standpunten van [verzoeker], pas plaatsvinden als de bestreden besluiten onherroepelijk zijn. Ook wat de door [verzoeker] genoemde sloot betreft, heeft de provincie opgemerkt dat deze pas gegraven wordt nadat de besluiten onherroepelijk zijn. Overigens is ter zitting gebleken dat deze sloot geen onderdeel uitmaakt van de watervergunning die in deze procedure aan de orde is, maar onderwerp is van een andere watervergunning, waartegen [verzoeker] geen bezwaar heeft gemaakt.

7.       De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat de beperkte voorbereidende werkzaamheden, zoals beschreven door de provincie, onomkeerbare gevolgen kunnen hebben voor de omgeving en meer in het bijzonder voor [verzoeker]. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat van onomkeerbare gevolgen niet reeds sprake is als enige hinder zou ontstaan. Ook het betoog dat sprake is van verspilling van gemeenschapsgeld als de voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd en het project later geen doorgang kan vinden, levert geen spoedeisend belang aan de kant van [verzoeker] op.

8.       De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.

Conclusie

9.       Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

10.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter,

in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2021

462